Stichtelijk huisboek
(1866)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
En verzamelt uw getrouwen
In 't herboren Vaderland!
Alle zorgen, alle zonden,
Wentelt Gij van 't hijgend hart:
Gij geneest de felste smart,
Gij verbindt de diepste wonden!
's Hemels starren al te saam'
Noemt Gij bij getal en naam.
Eeuwig-heerlijk zijn uw krachten:
Wie doorgrondt den kennis-schat,
Wie de oneindige gedachten,
Heer! die uw verstand bevat?
Gij beschermt den hulpeloze,
Die bij U een schuilplaats koos;
Gij, der zwakken kracht altoos,
Werpt den hoogmoed van den booze
Neder tot in 't stof des doods!
choor.
Prijst den Heer bij beurtgezangen!
Eeuwig moet Hij lof ontfangen!
Brengt, bij luit- en citherklank,
Hem de aanbidding, Hem den dank!
tweede stem.
In de hoogte,
Hemelheer!
Hangt Ge uw zilvren wolken neêr.
Als de droogte
't Veld verschroeit,
Als vallei en heuvel treuren,
Opent Gij des Hemels deuren,
| |
[pagina 34]
| |
En - de malsche regen vloeit!
De akkers geuren,
Mild besproeid,
't Bloemtapeet hernieuwt zijn kleuren,
En de dorre weide bloeit!
Allen strooit Ge uw milde gaven,
't Schaapjen dat den klaver scheert,
't Vogeltjen dat kwinkeleert,
Zelfs der jonggeboren rave,
Die een mondvol spijs begeert!
Niet in 't woedend
Oorlogspaard,
Niet in 't bloedend
Krijgsmanszwaard,
Niet in dreigende banieren,
Of de macht
Van stalen spieren,
Hebt ge uw lust, o God der kracht!
Maar uw zegen
Komt hém tegen,
Die U kent op al zijn wegen,
Die van U zijn heil verwacht!
choor.
Luider moet uw zangstroom vlieten,
Prijs uw God, Jeruzalem!
Sionieten,
Lofzingt Hem!
derde stem.
Ja, Algoede!
't Is úw hoede,
| |
[pagina 35]
| |
Die ons veilig wonen doet!
Brood en vrede
Deelt Ge ons mede
Uit uw hemelsche' overvloed!
Naar alle oorden,
Hoog in 't Noorden,
Ver in 't afgelegen Zuid',
Zendt Ge uw boden,
God der goden!
Vaardigt Ge uw bevelen uit.
Uit uwe opperzalen
Dalen
Sneeuw als wolle, rijm als asch.
Langs den wijden waterplasch
Werpt Ge uw ijs als stukken henen:
Vijver en moeras
Versteenen;
Heel Natuur, in diepen rouw,
Trilt van vreeze, rilt van koû!
Maar daar zendt Gij uit den hoogen
Wederom uw machtwoord neêr:
's Hemels boogen
Blaauwen weêr;
Zefierzuchtjens,
Lenteluchtjens,
Blazen van de dorenheg
't Laatste witte vlokjen weg.
Alle baren,
Alle stroomen,
Spartlende uit den winterboei,
Spelevaren
Langs hun zoomen,
| |
[pagina 36]
| |
Op uw enkel machtwoord: ‘Vloei!’
choor.
Onvolprezen
Opperwezen,
Die uit 's hemels blaauwe tent
't Oog naar 's aardrijks grenzen wendt!
Klinke 't loflied, U verrezen,
Zonder end!
Jakob leert Ge uw rechten vreezen,
Isrêl maakt Ge uw wet bekend!
Gij zijt vriendlijk en weldadig:
Alle volken slaat Gij gâ -
Maar geen natie, vóór noch na,
Waart Gij immer zóó genadig!....
Looft den Heer! Hallelu-jah!
|
|