Stichtelijk huisboek(1866)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Het lied van Mozes. (Exod. XV.) mirjam. Zingt nu, blijde Reien! Zingt een jubelchoor! Trommels en schalmeien, Klinkt den hemel door! de reien. Eere den Bevrijder! Alles love meê! 't Paard en zijn berijder Wierp Hij in de zee! mozes. 'k Zing den Heer der legerscharen; Hoogverheven is de Heer! In de wentelende baren Wierp hij ros en ruiter neêr. Hij is al mijn heil, mijn eer; 'k Mag Hem mijn Verlosser noemen; 'k Zal Hem boven alles roemen - Hij is God en niemand meer! Onze God, de God der Vaadren, Is een Held, ten krijg bekwaam: Eeuwig-levende is Zijn naam! Faroôs trotsche wagenraadren, Al zijn paarden, heel zijn drom, [pagina 11] [p. 11] Stiet Hij in de golven om. Door de waatren overrompeld, Van den oever afgesneên, Zijn ze in d' Afgrond neêrgedompeld Als een uitgeworpen steen! Aangewandeld op de waatren, Deedt ge, o Heer! Uw woord gestand. Gij verbrijzelde onze haatren Met Uw sterke rechterhand. Tegen al die U weêrstonden Hebt ge Uw gramschap uitgezonden: Gij bedwongt den Dwingeland; Gij hebt al zijn macht verslonden Als een felle stoppelbrand! Door Uw storm, met kracht ontwakend, Splitste zich de waterkolk; En bij 't schijnsel Uwer wolk Hebt Gij 't zeepad afgebakend Voor Uw uitverkoren Volk. Maar de vijand sloeg aan 't woelen: ‘Heden zal mijn wraak zich koelen! ‘Heden wordt de buit vergaârd! 'k Zal hem al mijn haat doen voelen, ‘Al de scherpte van mijn zwaard!’ God! daar bliest ge, en - met de golven Overstroomde hen de dood! Door de dwarrelzee bedolven, Plompten ze in den vloed als lood! En terwijl wij 't strand bestegen, Grijnsden ons de lijken tegen, Dobbrende uit des Afgronds schoot! [pagina 12] [p. 12] Wie der Goden, Heere Heere! Die U ooit ter zijde staat? Wie gelijkt U? hoog in eere, Groot in macht, geducht in daad! Op Wiens wenk een volk vergaat, Of een natie wordt herboren; Wien de doove golven hooren En de wilde storm verstaat! Naar Uw eigen heilge woning Leidt Ge voortaan, tred voor tred, Als zijn God en Vredekoning, 't Isrêl, door Uw gunst gered. Nu de Heidnen dit vernemen, Worden zij van schrik verplet! Palestina staat ontzet, Moab is van angst bezwemen, Kanân stuiptrekt aan Uw voet, Die zijn bodem dreunen doet! Dat zij vreezen, dat zij beven, Raadloos en van schrik versteven Voor Uw onweêrstaanbre hand! Dat ze Uw volk een toegang geven Tot het langbeloofde Land! Worde dáár Uw Volk geplant, Met zijn wortels vastgeweven, Tot Uw Heiligdom verheven In Uw eigen Lustwarand'! Gij zult heerschen, God der Goden! Heerschen door alle eeuwigheên. Alles bukt voor Uw geboden: [pagina 13] [p. 13] Gij zijt God en anders geen! Gij Almachtige en Alhooge! Gij hebt Faroôs heir vernield, Toen Ge Uw eigen Volk behieldt, Dat, gewandeld over 't drooge, Nu aanbiddend nederknielt! mirjam. Zingt nu, blijde Reien! Zingt een jubelchoor! Trommels en schalmeien, Klinkt den hemel door! de reien. Eere den Bevrijder! Alles love meê! 't Paard en zijn berijder Wierp Hij in de zee! Vorige Volgende