| |
| |
| |
Negende zang
Bladzijde 165, regel 6.
‘Gelijk eens Adam, als hij d' ongeboren dag
Des heils aanschouwde van den Heuvel der Gezichten
Zie Milton, Parad. Lost, B. XI, vs. 376, volg.
In the visions of God. It was a hill
Of Paradise the highest,’ etc.,
want ik mag zooveel Engelsch niet uitschrijven. De geheele (meer zonderlinge dan dichterlijke) passaadje, die ik toch mede wilde deelen, luidt, in de vertaling van Dr. van Zanten (van 1728) - de getrouwste overzetting van Milton, die wij tot nog toe bezitten - aldus:
Vooruit, en Adam volgde hem in Gods
Gezichten. 't Was een Berg van 't Paradijs,
De hoogste, van wiens top het halve rond
Der Aard', hoe wijd ook uitgestrekt, zeer klaar
| |
| |
En onderscheiden wierd gezien. De Berg
Was minder hoog, 't gezicht was meer bepaald
Daar Satan, tot een ander einde en doel
Den tweeden Adam in de wildernis
Opvoerde, om voor zijn oog te brengen all'
De Koninkrijken van de gantsche Waereld
Met al hun heerlijkheid. Daar kon zijn oog
De plaatsen zien, waar ooit een stad van naam
In vroeger of in later tijd gesticht
Zou worden, tot een zetel des gebieds
Dat machtig was. Hij zag van daar den grond
De muren van het Tartaarsch Cambalu,
Den rijkstroon van den Cathajaanschen khan,
Van Samarkand bij d' Oxus, Timurs troon,
Tot aan Peking, die groote waereldstad
Van China, daar vandaan tot Agra, en
Lahor, das grooten Mogols; nederwaard
Den gouden Chersonesus, of alwaar
De Perziaan in Ecbatane zat,
Of sints in Ispahan, of daar de Tsaar
Der Russen woont in Moskow, of de Sultan,
Een Turkoman, in Constantinus stad.
Hij feilde ook niet te ontdekken met zijn oog
| |
| |
Het Keizerrijk van Negus, en zijn grens
Ercoco, de uiterst' van zijn havens, en
De mindre Vorstendommen aan de Zee,
Monbaza, en Quiloa, en Melinde,
En Sofala, veelal gehouden voor
Het goudrijk Ofir, tot aan 't Koninkrijk
Van Congo, allerverst naar 't Zuiden toe,
Of daar van daan, alwaar de Niger stroomt
Tot Atlas berg, de Koninkrijken van
Almanzor, Fez en Suez en Marocco,
En 't plondernest Algiers, en Tremizen,
Van derwaards naar Europe, en Rome, dat
De gantsche Waereld eens beheerschen zou.
Misschien zag hij ook tevens in den geest
't Rijk Mexico, den troon van Montezume,
En Cusco in Peru, een rijken troon
Van Atabalipa; Guaiana nog
Niet uitgeplonderd, welks vermaardste stad
Van Spanjaards El Dorado wierd genoemd.
- Maar Michaël ontlastte Aartsvaders oog
Van 't vlies, dat door de valsche vrucht, die hem
Een helderer gezicht had toegezegd,
Daar voor geschoten was, en maakte 't zoo
| |
| |
Bekwaam tot edeler gezichten; toen
Wierd straks de zenuw van der oogen bol
Met ruit en oogentroost gezuiverd, want
Daar was voor hem zeer veel te zien. Toen droop
Hij daar terstond drie droppen van den wel
Des Levens in. De kracht dier artsenij
Drong door tot in het binnenst van zijn ziel,
't Oog des Verstands, zoodat de aartsvader nu,
Zijne oogen sloot, ter nederzeeg, geheel
Verbijsterd. Maar de vriendlijke Engel greep
Hem bij de hand, en hief hem overend,
En lokte zijn aandachtigheid dus op:
“Ontsluit uw oogen, Adam, en - aanschouw!”’
| |
Bladzijde 166, regel 14.
‘Gij zijt tot Sions Berg gekomen,
Het Hemelsche Jeruzalem.’
Ontleend aan Hebr. XII: 18-24, alwaar de Apostolische schrijver de lieflijkheid en heerlijkheid van het Nieuwe Verbond schildert. De Christenen - zoo leert hij daar - zijn niet gekomen tot de plaats eener Wetgeving, maar in de Stad of het Rijk der Ver- | |
| |
zoening. ‘Belast,’ d.i. ‘tastbaar,’ heel daar de berg Sinaï, als een aardsche uit rotsmassa bestaande berg, in tegenstelling met den ‘Berg Sion’, waarmede niet de aardsche, geographische heuvel Sion, maar het Rijk van Christus bedoeld wordt, dat op zinnebeeldige wijze hier Sion heet, ‘de stad des levendigen Gods, het Hemelsche Jeruzalem.’ Dus wordt ook Gal. IV: 26 het Rijk van Christus genoemd. Dit, nù reeds aanwezige hemelsche Jeruzalem, is iets anders als het ‘Nieuwe Jeruzalem’ uit de Openbaring van Johannes, dat, naar zijne voorstelling, eerst nà Christus wederkomst op aarde gegrond moet warden. De ‘eerstgeborenen’ zijn de eerstelingen onder de wedergeborenen, de leden van het Nieuwe Verbond. Daar zij niet als ‘in den hemel zijnde’, maar als ‘in den hemel opgeschrevenen’ (Luk. X: 20, Fil. III: 20, enz.) aangeduid worden, heeft men hier niet te denken aan de reeds verstorven christenen, maar aan de nog levenden, die de Strijdende Kerk uitmaken, welke met de reeds ‘Triomfeerende Kerk’, (de reeds in den hemel gezaligden,) ééne Gemeente vormen. - Dr. J.H.A. Ebrard, Theol. Prof. Der Brief an die Hebraer erklärt, 1850 bl. 394, 395.
| |
| |
| |
Bladzijde 168, regel 15.
‘Eeuwen hadden zij den Heiden
met den broedernaam begroet,’ enz.
‘De blanke man heeft den olijfkleurigen en den zwarten onder de brandende zon op een verschroeide aarde voor zich doen arbeiden, voor zich doen kruipen, voor zich doen bloeden. Hy heeft den koperkleurige van zijne akkers en weiden verjaagd. Hy heeft den naam van het Christelijk Europa stinkende gemaakt in Azië, in Afrika, in Amerika, en op alle de eilanden. Hy heeft den Heidenen gebracht brandewijn, opium en de afschuwelijkste ziekten. Hy heeft met hunne vrouwen ontucht gepleegd onder elken groenen boom. Hy heeft hen met glaskralen verleid hunne kinderen te verkoopen. Hy heeft gezegd: zy zijn schapen der slachting’. - Dr. N. Beets, Des Christens schuld aan den Heiden.
| |
Bladzijde 172, regel 3.
De God der Karenen.
| |
Bladzijde 172, regel 4.
‘Knielend voor het ‘Wandlend Blad.’
‘De Hottentotten vereeren een sprinkhaan, het “wandelende
| |
| |
blad” geheeten. 't Is een klein insekt, niet grooter dan de vinger van een kind. Komt dit diertjen in een dorp, dan verzamelen zich de bewoners zingend en dansend daarom heen, vallen er voor op de kniën en bidden: “Geef ons voêr voor ons vee, en melk voor ons zelven!” Menigmaal brengen zij hem ook offeranden. Springt hij bij geval op een Hottentot, dan wordt deze heilig verklaard en als een lieveling der Goden vereerd.’ - G. Leonhardi, Nacht und Morgen der Ev. Heidenmission.
| |
Aldaar, regel 5.
Zie over de zelfkwellingen veler Heidenen Wilhelm Hoffmann in zijne bekende: Missions-Stunden, bl. 489 volg.
| |
Aldaar regel 6.
Onder 's Afgods wagenrad.’
Onder alle afgodsfeesten van Hindostan is het Wagenfeest van Jaggurnaut, bij de stad Puri, het beruchtste. Men vindt de beschrijving o.a. bij G. Leonhardi, in 't genoemde werk, bl. 3 en volg.
| |
| |
| |
Bladzijde 172, regel 9.
‘Voor hun fetisch, menschenlijken
wiegende op zijn reuzenboom.’
‘Wy wijzen haar op den beruchten fetisch-boom aan Afrika's westkust, waaronder de bekende reiziger John Lander van afgrijzen in zwijm viel als hy hem zag, de ontzachelijke takken letterlijk overdekt met menschenlijken, en den majestueusen stam van onregelmatige stapels menschenschedels omringd, die men sedert verscheidene jaren zich liet ophoopen. Gieren, zich vergaderend waar het aas is, wemelende om zijn kruin. - Dr. N. Beets, Des Christens schuld aan den Heiden.
| |
Bladzijde 173, regel 7.
‘De Onbekende werd verkondigd,
en met juichend handgeklap
Groetten zij de Blijde Boodschap,
't einde van hun Ballingschap.
De herinnering van een feit. Toen de broeders Doben en Nitschmann, in December van 't jaar 1732 op het eiland St. Thomas, in 't midden tusschen Noord- en Zuid-Amerika, voor 't eerst het
| |
| |
Evangelie aan de Negerslaven verkondigden, is het gebeurd, dat de half Hoog-, half Nederduitsche prediking beandwoord werd met handgeklap. ‘Dat handgeklap’ - zegt Dr. Beets - ‘het voorspel van het invallen zooveler natiën in het Lied des Lams!’
| |
Bladzijde 180, regel 15.
‘Nooit heeft de oude stem gezwegen:
Blinde Orion, naar Omhoog!’ enz.
‘De blinde Orion zal ziende worden,’ zoo voorspelde het orakel, ‘wanneer hij slechts onophoudelijk de Zon te gemoet gaat.’ Zoekt gij ook maar eeuwig de Zon, gij begeerigen naar waarheid en kennis! zoo zult gij ook het oog vinden.’ - Jean Paul.
|
|