Italië. Reisherinneringen
(1857)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij
[pagina 297]
| |
VIIde Hoofdstuk.Het Kapitool. - De mamertijnsche gevangenis. - Het graf der Scipioos. - Het mausoleum van Cecilia Metella. - Het dal van Egeria. - De voornaamste paleizen en villaas. - Besluit.Rome, 31 Mei.De veertien dagen van ons verblijf te Rome zijn als zoovele oogenblikken voorbij gevlogen; en ik moet bekennen, dat ik niet zonder smart de ure zie naderen, waarop wij (helaas, voor altijd misschien!) die Waereldstad moeten vaarwel zeggen, waar zóóveel te denken en te genieten valt voor wie niet, ‘van Historie en Kunst gespeend,’ den reisstaf alleen heeft opgenomen, om den tijd te dooden en zich-zelven te vergeten. Wanneer ik mijn Dagboek doorblader, deins ik terug voor zooveel, dat, in vluchtige schets op het papier geworpen, stoffe ter bewerking zou opleveren voor misschien nog tien-, ja twintigmalen hetzelfde aantal bladzijden, dat ik reeds aan Rome heb gewijd. Mocht ik mij meer dan die enkele herinnering veroorloven, hoe gaarne gaf ik, b.v., al dadelijk een verslag ook van zoo menig uur in het Kapitool gesleten. Ik zou u daar rondleiden door die reeks van paleizen, door Michaël Angelo gebouwd, die thands de vlakke kruin van den Kapitolijnschen berg aan drie zijden insluiten, waar zij de plaats van | |
[pagina 298]
| |
den aâlouden burcht en den tempel van Jupiter Capitolinus hebben vervangen. Tusschen de twee antieke zwartbazaltsteenen leeuwinnen, voerde ik u allereerst, langs den breeden marmertrap, de Piazza del Campidoglio op. Ik liet u een oogenblik de kolossale standbeelden van Penteliesch marmer bewonderen, Kastor en Pollux voorstellende, zoo als zij, na den slag bij het meir Regillus, met hunne strijdrossen op het Forum verschenen, om er de blijmare der overwinning te doen hooren; en gunde u een blik op den bronzen Markus Aurelius te paard, een kunstwerk zoo treffend-natuurlijk, dat, naar Michaël-Angeloos beweering, dat ros slechts den opgeheven voorpoot had neder te zetten, om u in den waan te brengen, dat gij hier een levend wezen voor u hebt. Het sombere Paleis van Romes Senator, eene opeenstapeling van Hetrurische rotsblokken, ging ik haastig met u voorbij, om in dat der Conservatori allereerst de Protonotheca of Bustenverzameling in oogenschouw te nemen, waar gij de voornaamste Beeldende Kunstenaars en Dichters, van de 13e tot de 18e eeuw, van aangezicht tot aangezicht zoudt kunnen leeren kennen. In de Twee Schilderijzalen en het Kabinet zou ik u stil doen staan bij de schoone Annibale Carraceis en Corregioos, vooral bij de IJdelheid van Titiaan, de Fortuin en de Magdalena van Guido, de Johannes den Dooper van Guercino, en wat al niet meer, dat het afgezonderd heiligdom, waarin het bewaard wordt, dubbel verdient. In het Museum van Stand- en Borstbeelden zou ik u met de Keizers en Wijsgeeren in kennis brengen; u het schoone mozaïek uit de villa van Hadrianus, De vier duiven op den rand eener vaas, doen opmerken, en vooral u wijzen op die ‘mirabilis columba bibens’, door Plinius in zijn XXXV boek verheerlijkt, den drinkenden doffer, wiens gekuifde kop het water overschaduwt. Ik zou uwe bewondering gadeslaan voor den Faun van rosso antico, even edel van stof als van bewerking; voor den Jongeling die zich een doren uit den voet trekt, dat bevallig beeld, zoo verwonderlijk waar in al zijn bewegingen en in het spel der spieren, die gij door den teederen huid heen kunt bespieden; voor den Boogspannenden Amor, tintelend van vernuft en naïeveteit; voor den idealen | |
[pagina 299]
| |
Kop van Homerus, opmerkelijk door de verheven kalmte, die de rimpelen des lijdens en des denkens als in zachten hemelglans oplost; voor den Stervenden Gladiator eindelijk, en de Amor en Psyché, en de Kapitolijnsche Venus, drie onsterfelijke Meesterstukken, die alleen op het Vatikaan huns gelijken kunnen vinden!... De zuid-oostelijke helling van den Kapitolijn afdalende, langs een pad, waar weleer de bekende honderd trappen van de Tarpejische rots naar den kerker voerde, zou ik met u nog eens die Mamertijnsche Gevangenis bezoeken, waar, volgends de kerkelijke overlevering, de Apostelen Paulus en Petrus zeven maanden achtereen in ketenen zouden hebben verkeerd, die de bloedige hand des doods alleen zou slaken. Daarna zou ik nog eens met u het Forum doorwandelen, of bij de St. Sebastiaanspoort het Graf der Scipioos bezoeken, en verder het reusachtig Grafgesticht van Cecilia Metella in oogenschouw nemen, om door het dal der Nymf Egeria en langs de puinhoopen van Karakallaas baden terug te keeren. - Een ander maal zou ik Romes muren met u omrijden, of hare Pleinen, Obelisken en Fonteinen opzoeken. Uit hare Paleizen (Rome telt er niet minder dan vijf-en-zeventig!) moeten wij eene verstandige keuze doen. Voor het Pausselijk Zomerpaleis, ten noorden van het Kapitool, wordt onze aandacht terstond getroffen door de beroemde Paardengroep van Phidias op het ruime plein, dat aan drie zijden door een portiek van 44 pilaren omringd is. Meer dan koninklijke pracht verblindt bij het binnentreden onze oogen in die onafzienbare, met satijn behangene en van roodfluweelen throonzetels voorziene zalen, waar alles schittert van marmer en goud en gobelins en schilderijen, onder welke het werk van Reni, die de geheele kapel met fresco-tafereelen uit het leven der Heilige Maagd versierde, zich een onsterfelijken naam verworven heeft. - Het Paleis Barberini, een der grootste van Rome, bevat in zijne 4000 vertrekken ruimte genoeg voor zijne rijke bibliotheek en uitstekende verzameling van Beitel- en Penseelkunst, onder welke laatste vooral de Fornarina van Raphael en (meer nog misschien!) het schoone vrouwenbeeld van Guido Reni bekend is, dat, naar | |
[pagina 300]
| |
men zegt, een portret is van de ongelukkige Beatrice Cenci, den avond vóór hare terechtstelling op het doek gebracht. - In de derde plaats mag het Paleis Farnese in aanmerking komen, omdat het door zijn schoonen stijl boven alle andere vorstenwoningen de kroon spant. Geen wonder! drie groote bouwmeesters, Antonio Sangalla, Giacomo della Porta en de eenige Michaël-Angelo, hebben er al de kracht van hun genie aan ten koste gelegd. De groote trap voert naar eene galerij van 21 ellen lengte en 6 ellen breedte, waar Annibal Carrachi op zijne beurt in heerlijke fresco-figuren zich-zelven overtroffen heeft. - En nu de vierde in rang, zal het Borghese niet zijn, met zijn prachtig voorplein, zijne kolonnade van 96 granietzuilen, zijne kolossale standbeelden van Julia, Sabina en Ceres, en zijne 1700 schilderijen, waaronder de heerlijke Graflegging, het eerste Historiestuk van den vier-en-twintig-jarigen Raphaël? Ongetwijfeld; maar dan volge nu ook het Paleis Braschi, al ware 't alleen om zijn uitstekenden marmertrap, die met zestien kolommen en pilasters van rood Oostersch-graniet en de standbeelden van Kommodus, Ceres, Achilles en Bacchus is opgeluisterd. - Misschien evenwel had het Paleis Colonna de voorkeur verdiend, want zijne Schilderijenzaal met schitterende zuilen van giallo antico en heerlijke portretten door Titiaan, Van Dijk en Rubens; zijn lusthof, vol geurige bloemen en zeldzame planten en ten overvloede versierd met een belangrijk Zonnetempels-fragment, geven het om strijd de billijkste aanspraak op een der eerste plaatsen in de rij. - Ook het Paleis Doria (vroeger Pamphili) kan die doen gelden, niet zoo zeer op grond van architektonische schoonheid, want bij al zijne uitgestrektheid, mist het éénheid in plan en uitvoering, maar wel uit kracht van de even talrijke als uitstekende Pinakotheek, die het in zijne wijde zalen bevat, dank zij Van Dijk en Rubens, Raphaël en Michaël-Angelo, Murillo en Velasquez! - Het Paleis Chigi, met zijn allerbelangrijkst archief, waaronder twintig deelen oorspronkelijke dokumenten betrekkelijk het traktaat van Westphalen (voor de liefhebbers!); het paleis Corsini, vroeger de woning van Koningin Katharina van Zweden, die er in 1689 den weg alles vleesches inging; dat van Sciarra, met zijne fantastische Breugels; dat van Ros- | |
[pagina 301]
| |
pigliosi, met zijne frissche Aurora van Reni; dat van Spada, met zijn kolossaal Pompejus-standbeeld, voltooien een twaalftal, dat des herhaalden beschouwens der leeken en des vlijtigen bestudeerens der Priesteren in de Kunst, boven al de andere drie-en-zestig Paleizen of Paleisjens in een of ander opzicht immer waardig zijn - immer: tenzij ze (onverhoopt) vroeger of later het lot mochten deelen van dat van Falconieri, 't welk na den dood van den Kardinaal Fesch van al zijne kunstschatten geplunderd, niet veel meer dan een prachtige spelonk gebleven is. En nu de Villaas! Ook dezen zouden, met hare sierlijke casinoos, hare kunstschatten en groene lanen, een geheel Kaput kunnen vullen; maar gelijk wij ons met onbepaald vertrouwen aan de leiding van onzen vriend Cerasi overgaven, die ons de schoonste ter bezichtiging uitkoos, zoo zal nu de vriendelijke lezer het zich op zijne beurt wel willen getroosten, dat wij uit die schoonste de állerschoonste aanwijzen, en zich met de kennismaking van een waardig drie- of viertal te vreden stellen. En dan eischt de dankbaarheid, dat wij in de eerste plaats de Villa Matthei of Celimontana vermelden. Dit Lusthuis, gelijk de laatste naam aanduidt, aan de helling van den Berg Coelius gelegen, werd vroeger door den Prins della Pace bewoond, en uit den staat van verval, waarin het verkeerde, zoodanig opgebeurd, dat het weldra in een der lieflijkste buitenverblijven van Rome herschapen werd, allezins waardig om in de smaakvolle handen eener Princes der Nederlanden over te gaan. Behalven een mozaïek van Jacopo Cosimati, uit het klooster S. Tommaso afkomstig, en verscheidene goede schilderijen uit de Spaansche School, vindt men er ook een fraai stuk van Camuccini, eene kopy van Lauretis beroemde voorstelling van Horatius Cocles op de Subliciaansche Brug. Een kleine maar belangrijke verzameling van beeldhouwwerk bevat niet alleen eene bevallige Venus en een charaktervolle Nero-buste van Canova, maar ook verscheidene goede antiken, waaronder een paar leeuwen, een sarkophaag, met de Muzen in bas-relief, en de dubbele thermen van Seneka en Sokrates. In den tuinmuur moet een brokstuk van den beroemden pepe- | |
[pagina 302]
| |
rijnsteenen wal van den akker van Servius Tullius, zijn aangebracht, en in den Lusthof-zelven prijkt, op een nieuwerwetschen pedestal, een met hieroglyphen bedekt fragment eener Obelisk van Egyptiesch graniet, ter hoogte van twee voet. Liefelijke wandellanen, een heerlijk uitzicht op de omliggende landouwen en de ruïnen van het Oude-Rome, niet minder ook de vriendelijke welwillendheid van den Intendant, onzen Landgenoot Hartman, die ons met verscheidene Nederlandsche Kunstenaars in kennis bracht, lokten ons meer dan eens naar dit aanminnig oord, dat door geen bezoeker lichtelijk zal vergeten worden. Maar rijker en prachtiger nog dan dit vorstelijk lustverblijf, was eenmaal de Villa Borghese, even buiten de Porta del Popolo gelegen. Zij placht het ‘Park van Rome’ genaamd te worden, en stond op vaste dagen open voor al wie deel wilde nemen aan het vuurwerk, de muziek en de velerlei volksvermaken, die hier plaats hadden. De revolutie van 1849 heeft dit aardsch Paradijs in een woestijn herschapen. Van al de duizende boomen zijn er geen tien meer overgebleven: de parken zijn vertrapt, de pijnboomen vernield, de lauwerpriëelen en citroenboschjens ontworteld, de fonteinen en watervallen verdwenen; van den bekenden Tempel van Diana is geen steen meer zichtbaar; het Egyptische portiek is een puinhoop, en al de kleine casinoos, zelfs dat van Raphaël, zijn onder de geweerkolven en mokers der nieuwere Wandalen bezweken. Alleen het Paleis, dat ‘Praalgesticht’ van den Kardinaal Scipio Borghese, is met zijne kunstschatten bewaard gebleven, hetgeen des te verwonderlijker mag heeten, daar de zoogenaamde ‘Kommissie van defensie’ een der vleugels reeds in een tijdelijk hospitaal herschapen had. Een zuilengang van Dorische pilasters bevat, in eene lengte van zestig voet op zeventien breedte, reeds onderscheidene belangrijke Kunstgewrochten der Oudheid, waaronder een Romulus en Remus, door de wolvin gezoogd, en de torso van den boogspannenden Apollo geen liefhebber onbekend zijn gebleven. Een onafzienbare Zaal met nog zeven groote Vertrekken zijn verder tot een Statuariesch Museum ingericht, terwijl de bovenverdieping, met hare amethysten en porphieren schoorsteenmantels, een uitgezocht Schilderijkabinet bewaart. Hier bevindt | |
[pagina 303]
| |
zich ook de Venus van Canova, waarvoor, zoo als men weet, Paolina Borghese, de zuster van Napoleon, geposeerd heeft. Het uitzicht van die bovenbalkons, vroeger zoo verrukkelijk, vervult nu het hart met spijt en weedom, want het biedt niets aan dan een door menschenwoede veroorzaakte wildernis van drie mijlen in den omtrek! Gelukkiger was de Villa Albani, die ver genoeg verwijderd lag van de lijn der Republikeinsche Batterijen, om, bij de onlusten van het genoemde jaar 49, aan een wis verderf te ontsnappen. En zoo ligt ze dan daar nog, buiten de Porta Salara, even ongerept als toen ze zoo pas, in het midden der vorige eeuw, door den Kardinaal Alessandro Albani gesticht was geworden; niet alleen schitterend met haar Paleis en onschatbaar Museum, dat haar na het Vatikaan en het Kapitool de eerste rang onder de Kunsttempels doet bekleeden, maar ook met al haar bloeiende lusthoven en bosschen, niet minder met kirrende tortels en kweelende nachtegalen dan met marmeren Faunen en Nymfen bevolkt. ‘Hier, “zegt Forsyth van dit wonderpaleis,” hier hebben wij eene Villa voor oogen, wier geheele samenstelling niet alleen van den zuiversten smaak, maar ook van den fijnsten antiquarischen takt getuigt. Hier heeft de Kardinaal Albani, die zijn leven met de studie der klassieke Kunst doorbracht, zulke portieken en zoodanige zalen doen bouwen als een oude Romein zou hebben ontworpen: portieken, waar de standbeelden vrij op den grond kunnen staan tusschen kolommen, die geëvenredigd zijn aan hunne grootte; zalen, die niet opgevuld maar opgeluisterd worden door hunne gebeeldhouwde bewoners, omdat deze er elkaâr niet verdringen maar des te voordeeliger doen uitkomen. Hier kon een Winckelmann zijne Geschiedenis der Kunst ontwerpen, want hier vond hij al de studiebeelden, die hij noodig had, geordend vóór zich!’ Nog van ééne Villa hebben we te gewagen: het is die van Pamphili-Dora, buiten de Porta S. Pancrazio, misschien het schoonstgelegen en uitgestrektste buitengoed (het heeft vier mijlen in omvang!), dat in Italië te vinden is, een waarlijk vorstelijk geschenk, waarmeê Paus Innocentius X ten jare 1650 de losbandige Olimpia Maidalchini, de vrouw zijns broeders, den Prins van Pamphili, ver- | |
[pagina 304]
| |
raste. Ook in deze bekoorlijke dreven heeft, helaas! de burgerkrijg gewoed; want Garibaldi verschanste zich hier een wijle met zijne troepen, tot het den Generaal Oudinot eindelijk gelukte, hem uit zijn schuilhoek te verjagen. Nog altijd staat het Paleis, merkwaardiger door zijn schoongewerkte plafonds dan door de middelmatige standbeelden die het bevat; nog immer heeft men hier een onbelemmerd vergezicht op de reusachtige St.-Pieter; ook kaatst het kalme meir nog altijd den blaauwen hemel als een andere hemel weêr: maar het beroemde waterorgel doet er zijn welluidende vox humana niet meer over heen ruischen; de treurende Tritons en Najaden werpen uit vijver en boschaadje hunne kristallijnen stralen niet meer in de lucht; en te vergeefs ziet gij rond naar het groene zonnescherm, dat de pijnboomlanen hier vroeger boven het hoofd des wandelaars deden ruischen. Belrespiro heette het volk weleer dit heerlijk oord, met een dier dichterlijke namen, waarmeê het nog altijd de voorwerpen zijner liefde weet te verheerlijken: tegenwoordig nestelt de malaria in het park, waarop men nu het woord van Tegnèr zou kunnen toepassen: ‘Door 't bloeiendst leven waart een lijkreuk om.’ Zóó vergaan des waerelds heerlijkheden! Zóó zal misschien - wie weet het! - geheel dat bloeiend Italië, thands nog de Villa van Europa, allengskens verkwijnen en verwilderen onder de hand der menschen; want dat een volk een Eden in een woestijn kan herscheppen, bewijst Kanaän in zijne tegenwoordige gedaante. Alleen het Protestantisme zal dit land physiek en zedelijk van een wissen ondergang kunnen redden. Zal het er doordringen? Zeker niet zóó lang populaire lasterschriften als de schandelijke Catechismo intorno al Protestantismo van den Jesuïet Giovanni Perrone bij volle handen onder de massa verspreid worden, die daardoor in hare grenzenloze onkunde aangaande den aart der Evangelische Kerk blijft volharden, ja die er door gestijfd wordt in de jammerlijke dwaling, dat Protestantisme en Materialisme, dat Lutherdom en Heidendom, woorden van ééne beteekenis zijn. Zeker niet, | |
[pagina 305]
| |
nog eenmaal, zoo lang men systematiesch bij het volk een schroomelijk Bijgeloof aankweekt, dat in traagheid des geestes, werkheiligheid en vleeschgezindheid een drietal maar al te gewillige bondgenooten vindt, en dat, waar het zich bij enkelen als de droom eener kranke verbeelding verbannen laat, maar al te licht ook het Geloof des reinen gemoeds met zich mederukt, nu eenmaal het vertrouwen in de bron van het autoriteitsgeloof, de Kerk, verloren gingGa naar voetnoot(1). Toch is het verlangen naar hervorming in Kerk en Staat bij velen levendig, al wordt het door Fransche bajonetten en Oostenrijksche kanonnen in bedwang gehouden; toch dringen de nieuwe denkbeelden, als met de lucht en het licht, binnen in hut en paleis; toch zal de kracht van het gezuiverde Evangelie ten langen laatsten niet meer te keeren zijn! Het Katholicisme is zwak, maar misschien nergens zóó zwak als in Rome; het is oud en teert alleen nog op zijn Verleden. Willen wij daarmede stoutweg beweeren, dat zijn ondergang nabij is? Ik andwoord met de treffende woorden van CoquerelGa naar voetnoot(2): ‘Wie het Katholicisme kent, zal niet licht in goede ernst beweeren, dat het morgen van de waereld verdwijnen zal: daartoe is het te groot geweest, daartoe is het te diep en te machtig geworteld in den slaafschen zin der menschen, in de vreeze, in de meerdere aantrekkelijkheid, die een Godsdienst der fantazy boven een Godsdienst der konscientie, en de knechtelijke loondienst boven het vrije kindschap der liefde en der dankbaarheid bezit! Neen; het Katholicisme moet nog blijven leven, maar als door kunstmiddelen bijéén gehouden en altijd in doodsgevaar. Eene (laatste!) reisherinnering moge hier hare plaats vinden. De gedachte aan het weinige leven van het Katholicisme, aan zijne langzame, maar toch reeds aangevangene en gewisse ontbinding, vervulde ons op zekeren dag, toen wij een eerste bezoek brachten aan Tivoli en den sierlijken Sibyllijnschen Tempel, die op een steile rots boven den schuimenden afgrond hangt, waarin de Anio zich neêrstort. Dit trotsche gevaarte, dat daar als in de lucht | |
[pagina 306]
| |
schijnt te zweven, is een van de laatste meesterstukken der Oude Bouwkunst, die evenwel het tijdperk van haar verval reeds was ingetreden. Wanneer men dien ronden Tempel, hetzij van voren, hetzij van ter zijde beschouwt, schijnt hij geheel ongeschonden; toch is er een plaats, waar hij ingezakt is, maar om haar te vinden, zou men het gantsche Heiligdom rond moeten wandelen, want de breuk is meesterlijk bedekt. Intusschen liep het geheele gebouw eenmaal groot gevaar van in één te storten: de val van den stroom had den grond doorknaagd, de rots ondermijnd, het gantsche terrein losgewrikt. Een behendig Paus heeft den nood afgewend, door het verleggen van den loop der rivier, die tegenwoordig verder op naar beneden valt en alzoo den ouden Tempel niet langer dreigt meê te sleepen in haar vaart. - Den loop der rivier te verleggen, zietdaar de eenige dienst, die de Paussen nog bewijzen kunnen aan het halfverwoeste Heiligdom, waarvan zij de wachters zijn! Maar de stroom waartegen zij te worstelen hebben, is sterker dan die van den Anio: de vooruitgang zal alles met zich rukken, en de Tempel der Sibylle is bestemd om te vergaan.’- En nu, vaarwel, gij Eeuwig Rome! De rol dien gij in de waereldgeschiedenis gespeeld hebt, was te groot; het heldengebeente dat in uwen schoot sluimert, is te heilig; de genade van den God der waarheid is te machtig, om aan uwe toekomst te wanhopen. Moge het lied uws Dichters de profecy zijn uwer wedergeboorte: ‘Gl' idoli tuoi saranno in terra sparsi,
E le torri superbe al ciel nemiche;
Anime belle e di virtute amiche
Terrano 'l mondo, e poi vedrem lui farsi
Aureo tutto, e pien dell' opre antiche!’Ga naar voetnoot(1)
[‘Straks worden al uw gruwelgoôn vernield,
Uw trotsche torens, die den hemel smaden;
Een nieuw geslacht, door 's Heeren Geest bezield,
Bevolkt uw grond, niet meer met vloek beladen,
Maar rein als goud, en vol van de oude daden!’]
|
|