Italië. Reisherinneringen
(1857)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
IIe Hoofdstuk.Vroome wenschen. - Van het balkon, - Ligging en klimaat van Napels. - Vijf forten. - Wandeling door de stad. - Haar voorkomen en bevolking. - Lazzaroni. - Hoe zij in 1799 het koningschap herstelden.Napels, 11 Mei.‘Zoo zijn wij dan nu te Napels!’ Ik weet niet hoevele malen ik mij-zelven dat woord al heb toegeroepen, sedert wij hier, op ons hoog balkon gezeten, herademen van de bezwaren der zeereis en de kwellingen der Douanen, die de intrede in dit Paradijs om strijd schijnen te bemoeielijken. Maar dit weet ik wel, dat het onmogelijk is een juist denkbeeld te geven van de gantsch-éénige ligging dezer Stad en hare betooverende omstreken, door Sannazaro in zeer begrijpelijke geestdrift begroet als: ‘Un pezzo di cielo caduto in terra,’ [‘een stuk des hemels, op aarde gevallen.’] Bezat ik nu, ook maar voor één enkelen dag, de gave des penseels! Maar zou het mij ook dán gelukken? Potgieter vertelt ergends, dat een kunstvriend hem ‘eene heerlijke teekening’ van deze oorden ten geschenke bood. Zoo die teekening opweegt tegen de daarvoor uitgewisselde schilderachtige verzen van Tegnèr, gaf ik nog een carlino als ik haar eens te zien mocht krijgen, al ware 't maar alleen ‘pour la rareté du fait’: want ik moet ronduit beken- | |
[pagina 66]
| |
nen, dat mij nog geene afbeelding onder de oogen gekomen is, die mij ook maar eenigzins voldeed. Allerminst de aquarellen en olieverfpaneeltjens, die men hier, voor 2 tot 5 piasters het stuk, bij de vleet kan koopen; want zij zijn hard van kleur en slecht geteekend. Maar de gravuren naar Leopold Robert? Ik heb den diepsten eerbied voor de edele groepen van dezen genialen Kunstenaar: hij gloeit van dramatische kracht; maar is hij eigenlijk wel een Landschapschilder? Zoo moet ik dan, tot mijn spijt, de hoop opgeven, om den lezer, op eenigerlei wijze, geheel te verplaatsen in het Tooverland dat mij hier omringt, en hem bidden zich met de gebrekkige krabbels uit mijn schetsboek te behelpen. Ons Logement (Hôtel de New-York) ligt aan den Molo en heeft alzoo het uitzicht op de Golf, aan wier strand zich Napels in een halven cirkel uitstrekt. Die verrukkelijk-schoone zeeboezem, zestien mijlen breed en even zoovele mijlen lang, donkerblaauw als het wolkeloos azuur daarboven en tevens doorzichtig als kristal, heeft de kapen Misenum en Massa tot grensmuren, en wordt door de eilandtjens Capri en Procida bijna gesloten, zóó, dat gij, tusschen beide dóór, den gezichteinder als een dunnen lichtstreep ziet wegsmelten in het eindeloos verschiet der Middellandsche Zee. Rechts kronkelt de Stad amphitheatersgewijze voort tegen de helling van den Posilipo, St. Elmo en Antignano, altijd groene heuvelen, vol olijven- en vijgenboomen, en wijngaarden en oranjebosschen, die vaak bloesems en vruchten dragen aan denzelfden tak. Links strekt zij zich over een effener bodem uit, zich verlengende in een onafgebroken reeks van villaas, die tot aan Portici doorloopen, waarachter de Vesuvius omhoog rijst, dien ik, met zijn donkergolvenden rookpluim, hier altijd in 't gezicht heb. De frissche zeewind waait u niet alleen de liefelijkste geuren aan, die hij van de hoogten overvoert, maar koelt ook de lucht weldadig af, zoodat gij haar met wellustig genoegen inademt. De warmte heeft hier niets van dat drukkende, dat de heete dagen in ons Noorden zoo onaangenaam kan maken, maar schijnt integendeel, zacht en verkwikkelijk als zij is, nieuwe veêrkracht en levenslust in uwe aderen te storten. Hoe zou men het hier anders | |
[pagina 67]
| |
ook kunnen harden in een immerdurenden zomer? Want die heerscht hier inderdaad, met dien verstande, dat hij de bloeikracht der lente en de vruchtbaarheid der herfst tevens in zich vereenigt. Waagt de winter het eene enkele reize, te beproeven welk een vertooning toch wel de blanke sneeuw op dat blinkend groen zou maken, dan slaan de Napolitanen de handen van verbazing in een, en het is alsof de Zuiderzon zich haast, alle sporen van den vijandigen indringer uit te wisschen, want eer de vlokken den bodem bereiken, zijn zij tot regen versmolten. Zoo blijft het hier, in dit gezegend klimaat, een ‘Ewig Neugestalten,
Ein Blättertreiben, Blumenkelch-Entfalten,’
dat van geen verpoozen weet, en keert het oogstfeest niet zelden in één enkel jaar voor de derde maal te rug. Geen wonder, dat niet alleen de reiziger opgetogen staat op dit heerlijkst plekjen der aarde, waar alles tot genieten stemt: de bewoners-zelf, schoon van der jeugd af aan met die rijke natuur vertrouwd, kunnen niet nalaten haar te roemen, gelijk zij dan ook hunne terra di lavoro, de weelderige akkers ten noorden der Stad, liefst met den oud-Romeinschen naam van Campagna felix blijven aanduiden, en de bekende spreekwijze: ‘Vedi Napoli e poi muori!’ [‘Zie Napels en sterf!’] nog altijd op de lippen voeren. Noch poorten noch muren betwisten u den ingang tot de Stad; want schoon Napels weleer van zóó hooge wallen was voorzien, dat zelfs een Hannibal het opgaf haar te belegeren, heeft zij thands geene andere bolwerken dan hare eigene vriendelijke bergen. Toch heeft men het noodig geacht, haar van een vijftal Forten te omringen, niet alleen om haar te beschermen tegen de aanvallen van den vreemde, maar ook om hare eigene bevolking in toom te houden, wie de onstuimigheid van het zuidelijk bloed maar al te vaak tot ongeregeldheden vervoert. Het eerste, Castel Nuovo, dat ik recht voor mij zie, zoo trotsch op zijn marmeren triomfboog ter eere van Koning Alfons, zijne bronzen deuren met tafereelen in bas-relief uit het leven van Ferdinand I van Aragon, zijne | |
[pagina 68]
| |
Militairenkerk en Tuighuis en Kanongieterij en straatjens en pleintjens, is een stadtjen op zich-zelf. Aan mijne rechterhand ligt het tweede, Castel dell'Ovo, (aldus naar zijne ovale gedaante geheeten,) op een eilandtjen, dat vroeger een gedeelte uitmaakte van den heuvel Pizzofalcone, en waar het de plaats vervangen heeft van het weelderig Lusthuis van den rijken Lukullus, later de wijkplaats van den laatsten Romeinschen keizer, die er door den eersten Italiaanschen koning verbannen werd. Achter mij verheft zich het derde, Castel Sant'-Elmo, of Ermo, op eene bloeiende hoogte, van waar men het onbelemmerd uitzicht heeft over de gantsche Stad en hare Golf, over den Posilipo en de Campagna, zoodat het zijn bijnaam ‘Belforte’ alle eer aandoet. Beschermend strekt het zijne schaduwen uit over de kerk St.-Martijn en het oude Karthuizerklooster aan zijnen voet, dat thands voor een Invalidenhuis is ingericht. De beide overige forten, Castello-Capuano, en Castello del Carmine, zijn van minder aanbelang. Capuano, van Willem I tot Ferdinand I de residentie der Napelsche koningen, is thands de vergaderplaats van het Gerechtshof, waar tevens het Stadsarchief wordt bewaard. Het laatste was vroeger een simpele toren met één bastion, en heeft eerst na het oproer van den beruchten Mas-Aniëllo zijn tegenwoordig krijgshaftig voorkomen verkregen. Na dezen blik rondom ons heen, verlaten we ons balkon, om door eene eerste wandeling de physionomie der Stad-zelve een weinig op te nemen. Naauwelijks hebben we den Molo betreden, of een oorverdoovend geraas komt ons te gemoet. Duizende voetgangers krielen op de breede havenkaai dooreen: koopend en verkoopend, schreeuwend en tierend, en dat allés in een dialekt, waarvan men bijna geen woord verstaat, want het Napolitaansch is eene taal op zich-zelve, een wonderlijk jargon, vol Spaansche en zelfs Arabische inmengselen uit den tijd van Karel V en zijne opvolgers, die, gelijk men weet, tot 1707 toe dit land als koningen regeerden. Bovendien draven hier honderde rijtuigen op en neêr, carozzaas en calessinoos, meestal kakelbont geverfd en stijf van verguldsel, op twee hooge ranke wielen, door een paar wilde zwarte hitjens zóó pijlsnel voortgetrokken, als gevoelden ze niets | |
[pagina 69]
| |
van de last die zij medevoeren. Toch verzeker ik u, dat het wagentjen tot barstens toe volgeladen is. Een dikke Pater, een vrolijk boerinnetjen, een halfdozijn soldaten en een paar sbirren, dringen op de twee smalle bankjens elkander bijna op den schoot. De voerman moet zich dikwijls met een staanplaats op den boom vergenoegen, terwijl een paar facchini, behendig achterop gesprongen, ongevraagd den rol van palfrenier vervullen. Niet zelden hangt bovendien onder aan het rijtuig nog een zwaarlijvige mand te bungelen, waarin een jankende hond zijn verloren vrijheid betreurt, of citroenen en visschen om het hardst door elkander springen. Het onsterfelijk geslacht der goochelaars en kwakzalvers, schijnt hier bij voorkeur zijne wonderen te vertoonen; en alsof zij eerst hier de noodige ruimte voor hunne geweldige longen vinden, zoo trappen de straatzangers er elkaâr letterlijk op de hielen. Soms wordt de ghitarra of mandoline een dreigend wapen, dat de Muzenzonen tegen elkander opheffen, en dan fladdert het roode of blaauwe monsterlint, dat er aan bevestigd is, als een krijgsbanier in de lucht. Nog lastiger is het afschuwelijk gebroed van bedelaars, dat u hier overal vervolgt. Zij slaan de handen aan het portier der rijtuigen, die ze zoolang op zijde draven, tot zij er ademloos bij neêrvallen. Zij gaan dwars voor uwe voeten liggen, om u met de grootste onbeschaamdheid op het gezicht hunner walgelijke ellende te onthalen, onder den eentonigen kreet van: ‘Morto di fame!’ [‘ik sterf van honger!’] Wanneer we nu, om het gedrang te ontgaan, onzen koers nog een weinig rechts voortzetten, komen we welhaast aan het strand. Ook dáár is alles leven en beweging, maar gij wordt er niet meer door in de engte gebracht. Hier trekken de visschers, onder vrolijk gezang, het net naar den oever. Ginds verdeelen zij, onder luidruchtige woordenwisseling, de spartelende vangst, zonder ten slotte den loenschen bedelmonnik te vergeten, die al lang naar zijne portie stond te hunkeren. Elders liggen ze, half naakt, in het heete zand van den arbeid uit te rusten; terwijl intusschen hunne vrouwen voor de deur der nabijgelegen woningen de rappe tong als een ratel roeren, hetwelk haar evenwel geen oogenblik belet het snorrend spinnewiel evenzeer in bewe- | |
[pagina 70]
| |
ging te houden, of met den ivoren kam, ten aanschouwen van al de voorbijgangers, zich de lange zwarte lokken te reinigen. Trouwends, wat doet men in Napels niet in de open lucht? Men eet er, men drinkt er, men kookt er, men slaapt er, men oefent er zijn handwerk uit, men kleedt en ontkleedt er zich, met één woord, men doet er van alles. Keer met mij terug en sla linksch de Stad in: gij zult er u van overtuigen. De eerste aanblik van die Stad, als zoodanig, valt u geweldig tegen, allereerst in uwe kwaliteit van zindelijk Hollander, want het is er overal even vuil, en in weêrwil van de hooggeroemde waterleidingen en fonteinen van het kanaal van Formello, walgt ge soms van den stank der voorwerpen, die in een staat van ontbinding op de straten blijven liggen. Met uitzondering van den Toledo, die de hartader is der Stad, en de breede Chiaja, waar de beau-monde zijne equipaadjes laat bewonderen, zijn de uit lava geplaveide straten (strade) meestal naauw en bochtig. De dwarsstegen en steegjens (vichi en vicoletti) zijn soms ware riolen, ook de pleinen (larghi) en markten (piazze) komen u tamelijk klein en onregelmatig voor. De huizen, met hunne platte terrasvormige daken, hebben drie tot zes verdiepingen, die ieder haar eigen balkon bezitten, want de versche lucht behoort, even als het frissche water (acqua fresca), tot de weinige levensbehoeften van den Napolitaan. Ofschoon het niet ontbreekt aan enkele gebouwen, die, in Dorischen stijl voltogen, door hunne schoone evenredigheid uw aesthetiesch gevoel aangenaam streelen, hebben in den regel die gewitte paleizen, zooals Valery reeds opmerkte, meer van groote herbergen dan van vorstelijke woningen. Zij zijn log en scheef daar neêrgeworpen en verraden een tijd, waarin de Bouwkunst, onder de handen van metselaars, in treurig verval was geraakt. De voornaamste kerken (Napels telt er in 't geheel driehonderd!) hopen wij nader te bezoeken: voor ditmaal zetten wij onze wandeling voort, waarbij het ons hoe langer hoe duidelijker wordt, dat deze Stad met hare vier maal honderd duizend inwoners, na Parijs en Londen, de volkrijkste plaats van Europa is. Inderdaad, we hebben ter naauwernood een voet gezet op de Groote Markt (Piazza del Mercato), of het blijkt ons, dat het gewoel aan den Molo slechts de uit- | |
[pagina 71]
| |
watering was van den bruischenden menschenstroom, die hier in zijne volle kracht is. Eerst hier vergaat u hooren en zien. Allerlei kreeten en voorwerpen, in duizendvoudige verscheidenheid en afwisseling, trekken te gelijktijdig uwe aandacht, die ge wel in de eerste plaats voor u-zelven behoeft, om niet onder den voet of onder de wielen te geraken. Wat hier al wordt uitgevent, is in geen tien woorden te zeggen, of het moesten die van den geestigen Platen zijn: ‘Kauflich Alles, die Sache, der Mensch und die Seele selbst!’ Hier komen u de bloemenmeisjens hare bonteruikers aanbieden; ginds noodigt u de acquaruolo op zijn ijskoude limonade. Men houdt u den spartelenden visch zoo dicht voor het aangezicht, dat ge moeite hebt de kennismaking met zijn staart te ontgaan, die het bepaald op uwe neusvleugels schijnt gemunt te hebben; of men is bezig u de oranjes in de hand te stoppen, terwijl ge nog bezig zijt u van den libretto-venter af te maken, die u het boetvaardig uiteinde van den een of anderen dapperen rooverkapitein wil aansmeeren, en er zelf als een afgedankte Rinaldini uitziet. Wat schommelt die kleine, olijfkleurige Mavorszoon daar toch in dien mand, waarover ge bijna gestruikeld waart? Hij vult voor een prijsjen zijne zakken met de noodige Nicotiana, want die bruine voorwerpen daar zijn weggeworpen endtjens cigaar, door den koopman zorgvuldig uit de straten opgelezen, in de zon gedroogd en als uitmuntende havannah uitgestald in eene oude groentenkorf. Gindsche matroos, met zijn vreeslijken sombrero en paerschfluweelen buis met honderde knoopjens, is er nog beter aan toe, want hij haalt, voor een smerige kraam, zijn hart aan de heete macaroni op, wier kronkelende draden hij met de grootste behendigheid in den gapenden mond weet te slingeren. Waarom deinst gij op eens verschrikt achteruit, als ware u een der drie heksen van Macbeth verschenen? Dat rimpelig tandeloos bestjen, dat naar u toestrompelt, heeft niets kwaads in den zin, want de goede ziel is bereid u, voor een paar grani, uit de lijnen uwer hand alles te voorspellen wat gij maar wilt, veel geld, een lieve vrouw en een lang gelukkig leven. Brengt die naam van Macbeth u in een tragische stemming? Gij hebt | |
[pagina 72]
| |
geen tien schreden te doen, om een of ander volkstheater te bereiken, waar houten Pulcinelloos of levendige menschen u het akeligste Treurspel zullen opdisschen, dat gij maar denken kunt. Werp maar eens een blik op het groote beschilderde doek, dat Melpomené-zelf boven de deur harer tempel heeft opgehangen, om u al vast op de voornaamste tooneelen voor te bereiden, die daar binnen uwe zenuwen zullen schokken. Zij hangen van sluipmoord, schipbreuk en brandstichting aan elkaâr, want het kan den Napolitaan niet barok en gruwzaam genoeg toegaan, wel te verstaan op de planken! Maar wat is dat voor een wonderlijke jonker, die al buigende en grinnikende op u toeschiet en u een geheim in het oor fluistert, dat u de wenkbraauwen doet fronzen? Het is een listige sensale, die u komt vertellen, dat gij de belangstelling hebt gewekt van eene ‘bellissima signora’, die niets vuriger wenscht dan kennis te mogen maken met den ‘Signor Inglese’ (alle forestieri heeten hier Inglesi!) en u laat uitnoodigen haren camerario op staanden voet te volgen. Onwillekeurig brengt gij de hand naar den rokzak, om uwe bedreigde geldbeurs te beschermen en wrevelig keert gij u om. Maar gij valt van de Scylla in de Charybdis: want nu staat gij tegenover een afgrijsselijken bedelaar, die u twee stompjens van armen voorhoudt en zijn: ‘Ave Maria!’ met een snerpend: ‘La carità, signore!’ besluit. Gij werpt hem een koperstuk toe, maar het rolt buiten den rand van den uitgestoken hoed over den grond, waar het terstond door tien, twaalf straatjongens besprongen wordt, die elkaâr al grabbelend en plukhairend de buit betwisten, tot een hollende calissino of een troep balkende ezels, die groenten naar de markt brengen, de kampioenen plotseling uit elkander jaagt. Wat is dat voor een oploop daar ginds op den hoek van den Mercatello? Daar plant een reusachtige monnik zijn houten kruis tegen den muur en begint voor de vergaderde Gemeente, die eerbiedig de muts van 't hoofd ligt, een roerende boetpredikatie, waarvan de slotsom geene andere is dan deze, dat ‘de Heiligen hun waschlicht moeten hebben.’ Zijne plaats wordt vervangen door een paar bontgedoschte dansers, die in allerijl een oud tapijt op den grond spreiden, de castagnetten voor den | |
[pagina 73]
| |
dag halen, en op het geluid van den tamburino de weelderige tarentella beginnen, die, even als de Spaansche fandango of bolero, een zinnebeeldige beteekenis heeft, waarnaar ge niet behoeft te raden. Eer nog de danser, met een laatsten luchtsprong, zijne danseres de roos heeft toegeworpen, wordt de aandacht van het lichtbewegelijk volk reeds door een nieuwe verschijning afgeleid. Die kaerel met zijn heesche stem en tjingelende cither, is niets minder dan een nieuwerwetsche troubadour, die het volk op een brokstuk uit den welbekenden Orlando zal onthalen waarbij hij echter met de noodige vrijheid te werk zal gaan en de komische kantteekeningen niet worden gespaard. Hoort, daar begint hij, met rollende oogen en armen die als molenwieken zwaaien: ‘Dirò d'Orlando in un medesmo tratto
Cosa non detta in prosa mai nè in rima;
Che per amor venne in furore e matto.
D'uom che sì saggio era stimato prima!’
[‘Nu zult ge dingen van Orlando hooren,
Nog nooit vertoond in proze of poezij:
Hoe hem, de wijsheid in persoon te voren,
De liefde bracht tot volle razernij!’]
Maar ge hebt er reeds genoeg van, en verbaast er u over, hoe het mogelijk is, dat onder zulk oorverdoovend geraas, het mes van gindschen barbiere geen mispas doet op het baardig gelaat, dat aan zijne zorgen is toevertrouwd; en dat die secretario publico, die er vlak naast in de open lucht zijn kantoortjen heeft opgeslagen, onverstoorbaar voort kan blijven krabbelen aan het smeekschrift, den minnebrief of het doodsbericht, hem door zijn kliënt in de pen gegeven. Intusschen zweeft u eene vraag op de lippen: gij hebt nog niets vernomen van de veelbesprokene ‘Lazzaroni’: wáár schuilen ze toch onder die duizenden rondom u heen? Ik moet beginnen met de herhaling van het andwoord, dat mijn Hôtelmeester mij op die zelfde vraag gegeven heeft. Het echte, onvervalschte ras der Lazzaroni, dat is der menschen, die zonder dak en in volslagen ledigheid leefden, is van den aardbodem verdwenen, want zij | |
[pagina 74]
| |
die tegenwoordig dien naam nog dragen, bezitten allen eene eigene woning, al bestaat die dan ook menigmaal uit niets anders dan een hol in het weeke gesteente van den Posilipo; en schoon er zeker knapen genoeg zijn te vinden, die geene andere garderobe rijk zijn dan een zak om de heupen, een stuk oud linnen om de schouders en eene wondermedaille ter eere der Madonna op de bloote borst, kan men toch niet meer zeggen dat ze naakt loopen. Ook de gulden dagen van het dolce far niente ['t zoete niets-doen] zijn voorbij; want, om iets te noemen, de handwerksstand van Napels is tegenwoordig voor het grootste gedeelte in handen der Lazzaroni overgegaan, die buitendien alle mogelijke bedrijven uitoefenen. Wij hebben hen op onze wandeling reeds bij honderden in functie gezien. De breedgeschouderde besteller, die uwe koffers naar het hôtel heeft gedragen; de spraakzame gids, die door den doolhof der straten u den naasten weg naar het postkantoor deed vinden; de vlugge wisselaar, die uw zilveren scudo, voor een rabat van een paar tornesi, tegen een handvol koper inruilde; die dankbare schoenpoetser, die met weinige borstelstreeken uwe bestoven laarzen in blinkende spiegels herschiep; die voddenzoeker en die oudroesthandelaar - wat zijn ze alle anders dan Lazzaroni? En als gij op dit oogenblik uw zakdoek voor den dag wilt halen, maar hem niet meer vindt ter plaatse waar ge hem veilig geborgen waandet, wees er dan van verzekerd, dat het wederom een of ander Lazzaro is geweest, die u een staaltjen van zijne handigheid heeft gegeven, want op zijden foulards zijn ze verzot, en zij rekenen het alles behalven een diefstal, wanneer zij er u ongevraagd van ontlasten. Over 't algemeen zijn deze lieden, zonder ooit Proudhon of Leroux te hebben gelezen, het tamelijk met hen eens op het stuk van den eigendom: het zijn geboren communisten en - bedorven kinderen. Wat ik onlangs ergends gelezen heb, wordt mij hier volkomen bewaarheid: Napels heeft het groote ongeluk, geen middenstand te bezitten; het heeft slechts adel en ‘galant'huomi’ (geleerden en kooplieden) aan de eene zijde, en het gepeupel aan de andere, en dat gepeupel is in Napels eene macht, die dikwerf vreeselijk is geworden. De rijken en beschaafden zijn genoodzaakt haar | |
[pagina 75]
| |
te vleien, ja, de Koning-zelf houdt de teugels zijner paarden in, als hem een troep Lazzaroni ontmoet, reikt hun de hand en laat het toe dat zij hem vrijpostig den arm, het gelaat en de kleederen betasten. Bovendien schijnt men dit volk in de gevaarlijke dwaling gestijfd te hebben, dat het tot zijne rechten behoort, bij geweldige staatkundige bewegingen de schoone stad Napels te mogen uitplunderen. Ziet hier wat ik daaromtrent geboekstaafd vond. In de jaren 1799, 1806 en 1815 hebben inderdaad de Lazzaroni als ware Kanibalen tegen grijsaards en kinderen, tegen vrouwen en kranken gewoed. Het gruwelijkste hebben zij huis gehouden bij den val der Partenopeesche Republiek, die na de vlucht van Ferdinand IV naar Sicilië, plotseling verrezen was. Toen de scharen van den absoluten Koning op Napels aanrukten, had Ruffo, hun aanvoerder, onder het gepeupel doen verspreiden, dat de Patriotten van plan waren om alle Lazzaroni te doen ophangen, en alleen hunne kinderen te sparen, maar met het doel om die als Heidenen te laten verwilderen. Eene menigte strikken, zoo heette het, was onder de saamgezworenen rondgedeeld, maar de Heilige Antonius had hem, Ruffo, dien helschen aanslag ontdekt, en hem aangespoord om het arme Napolitaansche volk te redden. Om den indruk van deze Jezuïtische leugen nog sterker te maken, liet Ruffo bovendien eene kopergravure vervaardigen, waarop genoemde Heilige den aanvoerder der Royalisten verschijnt, met eene menigte strikken in de hand, terwijl Ruffo hem om bijstand bidt tot de volvoering van het groote bevrijdingswerk. Het eerste slachtoffer van het op deze wijze gefanatiseerde gepeupel was een vleeschhouwer, bij wien de Lazzaroni eenige strikken hadden ontdekt, die de goede man tot uitoefening van zijn bedrijf noodig had. Nu was het sein tot het bloedbad gegeven, en de razernij des volks kende weldra geene palen, toen men daarop een aantal nieuwe strikken vond, die Ruffo ditmaal heimelijk in de huizen van vele Patriotten had doen verbergen. Er werd een prijs van tien dukaten op elken Patriottenkop gesteld. De edelste vrouwen werden op de afschuwelijkste wijze mishandeld, en daar men den Lazzaroni had diets gemaakt, dat elke Republikijn zich met buskruid een vrijheidsboom op den bloo- | |
[pagina 76]
| |
ten schouder geprikt had, zoo schudden zij de ongelukkigen, die hun in handen vielen, uit tot op het naakt en sleepten hen zoo door de straten. Toen de Koning eindelijk uit Sicilië terugkwam, klom de wreedheid ten hoogsten toppunt. Vóór het koninklijk paleis werden zeven ongelukkigen, die men zoo even gegrepen had, op eene houtmijt verbrand; en de Lazzaroni, om zich den woedenden Karaïben volkomen gelijk te maken, sloegen woedend den tand in het vleesch hunner slachtoffers. Zietdaar dan de wijze, waarop Ruffo en de Lazzaroni, op 't einde van het jaar onzes Heeren 1799, het Koningschap in Napels herstelden! Zóó is dit Volk: vriendelijk zoo lang gij het vleit; bijgeloovig en hartstochtelijk, en voor een handvol gelds tot alles in staat. Uwe natuur, o Napels! is verrukkelijk schoon, maar boven hare heerlijkheden verrijst een volkaan, die elk oogenblik uw Paradijs in een lavawoestijn kan herscheppen. Voorwaar, daar is een diepe beteekenis in dien smeulenden Vesuvius! Moge de tegenwoordige Koning het niet vergeten, die, naar ik hoor, dit volk met een looden scepter zoekt te dwingen!Ga naar voetnoot(*) |
|