| |
| |
| |
IIe. Hoofdstuk.
De intrede in de waereldstad. - Cijfers. - De Pont-neuf. - Place de la Concorde. - Een steenen emigrant. - Historische mijmeringen. - De Notre-dame. - Het Pantheon. - Het Palais Royal. - Een standbeeld en een schoentjen. - Napoleons tweede graf. - ‘Cultus des Genius.’
Parijs, 4 Mei.
Hoe alles toch betrekkelijk is en onze gewaarwordingen gewijzigd worden door onze verwachtingen! Er is een tijd geweest - en hij is nog zoo lang niet voorbij - dat de gedachte Parijs te zullen zien, mij het hart in de borst zou hebben doen opspringen; en thands, nu ik in der daad de ontzettende waereldstad voor de eerste maal mijns levens binnenreed, liet mij dat, een weinigjen nieuwsgierigheid uitgezonderd, zoo goed als koud, ja ik geloof zelfs, dat mij de intrede in de ‘stad der steden,’ die ik mij ongeveer als het opengaan eener Tooverwaereld had voorgesteld, wel een weinigjen tegen viel. Het verlangen naar Italië neutraliseert alle andere begeerten. Ook is de eerste aanblik van Parijs niet zoo indrukwekkend als men verwachten zou; want pas langzamerhand, door een doolhof van ettelijke vrij naauwe en stille straten, komt men in het gewoel en ontwikkelen zich de reus- | |
| |
achtige proportiën van gebouwen en pleinen uit den verwarrenden chaös van menschen en steenen. Bovendien komt men meestal tamelijk afgemat en ontspannen aan, want de weg van Brussel naar hier is vreesselijk eentonig en levert niet één waarlijk treffend natuurtooneel op. Deze laatste ervaring kostte ons evenwel, 't zij in 't voorbijgaan gezegd, geenerlei gevoel van teleurstelling, want ik had het geestige boekjen van Adriaan gelezen, en mijne dames op de plasschen en turfstapels voorbereid, waarop wij te turen zouden hebben: een verveelend perspektief, alleen afgewisseld door een wedloop nu en dan, zooals te Valenciennes, Douai, Arras, Amiens, Clermont, Pontoise en elders, naar het buffet, waar overvloedige gelegenheid wordt aangeboden om zich aan heete watersoep den mond te branden of de deugdelijkheid van zijn gebit op den vleugel eener taaie kip te beproeven, die, zat van dagen en eierleggen, een spaden dood aan het braadspit stierf. - Nu we hier vier dagen geweest zijn (en het is
ons in het Grand-Hôtel du Louvre, in weêrwil van zijne 500 vertrekken, recht heimlich) beginnen wij de aantrekkingskracht van het nieuwe Lutetia te gevoelen, dat toch waarlijk nog iets meer is dan eene ‘ville de bou et de bruit’ zooals Boileau haar in een boozen bui betitelde, waarbij hij Keizer Karels woord vergat: ‘Non est urbs sed orbis, Geen stad maar een waereld!’ Het kan natuurlijk niet in mijn plan liggen hier een daguerreotype te beproeven van die waereld in het klein: dat-alléén reeds, zou een lijvig boekdeel vergen; en Parijs ligt tegenwoordig zoo in de buurt, dat men het bijna zelf zou kunnen gaan bezichtigen voor den prijs waarop zulk eene kopij zou te staan komen. Bovendien, wie is er niet geweest? Of zoo niet, wie heeft er niet van gehoord, en, zoo hij een vriend van cijfers is, zijn best niet gedaan om te onthouden, dat die Monsterstad, die men door 56 barrières binnenkomt, een omvang heeft van 8 mijlen, en niet minder dan 14 voorsteden, 1070 straten, 28 kaden langs de Seine en 18 met boomen beplante boulevards, 29,500 huizen, 30 markten en 75 openbare pleinen, 40 kerken en 8 paleizen, 30 schouwburgen en koncertzalen, met 1000 akteurs en aktrices, en 84 kazernen rijk is! Toch wil ik iets aanstippen van een
| |
| |
en ander, dat het meest onze aandacht tot zich trok, wanneer we, nu eens te voet ons waagden in dien immerwoelenden maalstroom van menschen, die u aan eene altijddurende kermis zou doen denken; dan eens, in een gemakkelijken coupé gewipt, ons per vurigen Arabier of zoo iets, lieten voortkarren door eene der vier parten dezer ‘fosse de pierre aux immenses contours.’ Want zooals men weet, wordt Parijs door de Seine gevierendeeld in de Noorderstad, het eiland St. Louis, de eigenlijke Cité, dat het midden uitmaakt, en den Faubourg St. Germain in 't Zuiden, waar ook het Pays Latin of quartier de l'Université toe gerekend wordt. Van de achttien bruggen, waarmeê men, op verschillende punten, de genoemde rivier overgaat, is de Pont-neuf wel de merkwaardigste, niet-alleen dewijl zij 340 ellen lang en 36 dito breed is, maar vooral omdat zij een der schoonste stadsgezichten aanbiedt, die men zelfs hier zich denken kan, en u bovendien het fraaie standbeeld van Hendrik IV op den koop toe geeft, dat een waardigen tegenhanger uitmaakt van de beide bronzen Lodewijken (XIII en XIV) op de Place Royale en de Place des Victoires. Deze twee Places mogen er zijn; maar hoe koninklijk en glorieus hunne namen ook klinken, toch moeten ze onderdoen voor de Place de la Concorde, een plein, dat, zooals het daar tusschen den tuin der Tuilerien en de Champs-Élysées inligt, misschien het schoonste punt is van geheel Parijs. Het geklater van zijne beide fonteinen (twee van de honderd die het Seinewater door de stad verspreiden!) ruischt u daar al uit de verte verkwikkend tegen en waait u een koelte aan, die u alle vermoeienis vergeten doet, om al dadelijk het heerlijke, ruime uitzicht naar hartelust te
genieten. Zoo komt ge ook in de stemming om een bewonderenden blik te wijden aan de beroemde obelisk van Luxor, die voor u staat: eene kostelijke pronknaald in dubbelen zin! want schoon zij een souvenir is van Mehemed-Ali, die zich door Karel X tot die buitengewone milddadigheid liet overhalen, heeft ze toch een kleine millioen gekost eer ze daar haar roodgranieten gevaarte op dat graauwe voetstuk te rusten mocht zetten. Ze prijkt daarvoor dan ook van boven tot beneden
| |
| |
met Egyptische hieroglyphen, en schoon ik te weinig Champolliaan ben om die te ontcijferen, meende ik toch tusschen de regels, of liever tusschen de ibissen en slangen in, iets te lezen, dat wel wat zweemde naar eene variatie op het bekende thema: ‘Habent fata sua libelli. Ook de boeken hebben hunne lotgevallen’; want men moet weten, dat deze Thebaansche steenklomp de jongste opvolger is van het ruiterstandbeeld van Louis XV, het schavot van Lodewijk XVI, de Revolutie-statue der Vrijheid en de kleine kolom van den grooten Buonaparte, die geëindigd is met zijne kleine kolom na te doen en - omver te tuimelen.
‘En 't oude lied klinkt uit de wolken:
't Zij Pharaonen, 't zij Bourbons,
't Zij vrede- of krijg-Napoleons,
Zij gaan ten grave met hun volken!’
Over 't algemeen ontfangt men hier, al flaneerende, nog al aanleiding tot soortgelijke kleine bespiegelingen, in weêrwil van het geraas van menschen en rijtuigen, die naast en tegen elkander in krioelen, en van de duizende opschriften, die met hunne reusachtige letters de aandacht tot zich trekken, vaak hoog op de huizen, ja tot op de daken der huizen. Door alles heen klinkt de stem van 't Verledene. Die Boulevards, die gij op en neêrgaat, fraaie wandelingen, die, boven en beneden de Seine, de gantsche stad doorloopen, zijn aangelegd door Lodewijk XIV, en door Napoleon I voltooid! Die Pleinen hebben achtereenvolgends vier, vijf verschillende namen gedragen, die elk een ander tijdperk der Fransche geschiedenis voor den geest roepen. Die Kerken zijn óf de steenen figuranten geweest bij het bloedige drama, dat de eeuwen dit rusteloze volk hebben zien spelen, óf menigmaal het tooneelzelf, waarop het werd uitgevoerd. Die sombere Notre-Dame daar (een meesterstuk overigens van Gothische bouwkunst!) heeft met zijne twee vierkante torens al menig Heidenschen gruwel door zich noemende Christenen zien bedrijven, sedert zij opgetrokken werd op de grondslagen van een verwoesten Jupiters-Tempel! Zij heeft al de overgangen beleefd van het huichelachtig Bijgeloof, dat in 1682, ten overstaan van een
| |
| |
koning en eene koningin, gindsche klok in den naam des driemaal heiligen Gods laat doopen, tot het waanzinnig Ongeloof, dat, ruim honderd jaren later, met diezelfde klok de menigte samenroept om haar te verkondigen, dat er ‘geen God bestaat,’ en dat deze muren voortaan zullen gewijd zijn tot een heiligdom der Rede en der Menschenwaarde, het eenige aanbiddelijke, als er van bidden nog sprake kan zijn! Dat Pantheon, vroeger gewijd aan de H. Genoveva, thands naar het opschrift: Aux grands hommes, geeft u van binnen niet alleen de namen der gesneuvelde Junihelden van 1830 te lezen op dezelfde plaats waar Louis XVIII zijne Bourbonsche nagedachtenis had gemeend te vereeuwigen, maar draagt in zijn koepelgewelf een fresco, waarin Lodewijk XVI en Lodewijk XVII hunne apothéose vieren, terwijl het in zijn schoot de praalgraven bewaart van Voltaire en Rousseau, de twee Hoofdapostels dier leer, die hare rijpe vruchten vertoonde in het schavot, waarop de een werd onthoofd, en den kerker, waarin de andere zedelijk en stoffelijk werd vermoord! Dit zelfde Pantheon heeft eerst de lijken van Mirabeau en Marat, den eerste na vier jaren, den tweede na even zoovele maanden herbergens, als in heiligen afschuw weêr uit zijn boezem uitgeworpen, maar om in 1837 met het beeld van den eerste op nieuw zijn fronton te versieren, en in 1848 de kanibaalsche Junimannen zijne gewelven tot een schuilhoek te ontsluiten! Al de andere kerken, van de St. Sulpice af tot La Madeleine toe, kunnen u, in hare mate, op dergelijke lessen onthalen. Met de Pleinen en Parken is het desgelijks. Op de Place du Grève staat het Stadhuis: de oude throonzaal van Hendrik IV en Lodewijk XIV heeft het uitzicht op den plek, waar de guillotine, naar het eigen woord van den
titanischen Danton, ‘haar bijl deed vallen en rijzen, rijzen en vallen, zonder tusschenpoozen, dag en nacht, nacht en dag.’ Het Champ de Mars heeft tweemaal den verjaardag zien vieren van de vernieling der Bastille, en achtereenvolgends aangehoord het hemeltergend dekreet van Robespierre, waarbij het ‘Opperwezen’ weder werd aangesteld, de ondoordachte proklamatie van Napoleons Bijgevoegde Akte tot de staatsregeling van het Rijk, waarbij aan
| |
| |
het toeval der geboorte het eerste van alle staatkundige rechten werd weggeschonken; de laffe vleitaal van den pasgekroonden Burgerkoning, waarbij een handvol eerevaandels werd uitgedeeld aan de Nationale Garde, die hem achttien jaren later door dat zelfde gepeupel zou zien verjagen, dat hem nu als een Heiland begroette. En o, zoo dat Palais Royal, te recht het brandpunt der Parijsche beweging genoemd, u eens al de stemmen van zijn verleden te gelijk kon doen hooren, welke snijdende kontrasten zouden er worden vernomen! Die prachtigste bazaar van Europa, wier galerijen oorspronkelijk tot het koninklijk Paleis hebben behoord, bevat niet alleen eene onafzienbare reeks van de meest verschillende winkels en koffijhuizen en eet- en leeszalen, maar vloeit evenzeer over van de ontzettendste getuigenissen voor de waarheid van het gezegde: ‘De waereldgeschiedenis is het waereldgericht.’ Of is het niet opmerkelijk, hier, binnen dezelfde ruimte, waar een Hertog van Chartres, Frankrijks beruchte Regent, zich verrijkte met de schatten, den verachten burger ontperst; waar hij, waardige leerling van den goddelozen Abt Dubois, zijne eigene dochters voorging op den weg der schandelijkste losbandigheid; waar hij, met een deel van zijn verdorven adel, in het gezelschap van tooneelspeelsters en danseressen, zijne verachtelijke slempmalen vierde; waar in weinige uren duizende verbrast werden, terwijl het uitgezogen volk, onder steeds nieuwe belastingen gebukt, om brood en gerechtigheid schreide: hier, juist hier, is de vreesselijke Revolutie uitgebroed, die den throon der Orleans omver zou werpen; hier hadden de eerste oploopen plaats, die hare losbarsting voorafgingen, en de samenrottingen die haar volgden; hier trad een Desmoulin op; hier deed een Danton zijn ontzettenden wapenkreet hooren: ‘Brengt de vrijheidskoorts over op den bodem van Europa; smeedt de ploegijzers om tot zwaarden, de klokken tot kanonnen; en werpt den gekroonden
hoofden het eens gekroonde hoofd van Lodewijk XVI in het aangezicht, en onthalst elken veldheer, die niet overwinnend tot u wederkeert!’ Hier hielden Girondijnen en Jacobijnen en thermidorianen hunne bloeddorstige redevoeringen; hier sloeg het Tribunaal zijn zetel op! Wien grijpt geene onwille- | |
| |
keurige huivering aan, als hij na dit alles verneemt, dat wederom een Hertog van Orleans sedert 1814, op dien zelfden plek, zijne gastmalen en dansfeesten begon te geven? Wanneer zullen de lessen der geschiedenis, die de vorige geslachten nalaten, voor de volgende niet meer verloren gaan? Wanneer zullen vorsten en volken een oog ontfangen voor de heilige Nemesis der Historie, die uit de lange keten van oorzaken en gevolgen, die zij in handen heeft, geen schakel laat vallen?
Wie verademing zoekt van de ernstige stemming, waarin deze gedachten, bij eene omwandeling in deze veelbeteekenende Stad hem onwillekeurig brengen, verlustige zich in den heerlijken Plantentuin met zijne zevenduizend gewassen; of bezoeke de welingerichte diergaarde die er bij behoort, of het rijke zoölogiesch, delfstoffelijk en geologiesch Museum; of het vreedzame kabinet van landbouw, of de sierlijke gehoorzaal, waar vijftien Professoren beurtelings voor wie wil hunne voorlezingen gratis houden. Ook in de Groote Bibliotheek, in de rue Richelieu, moet het tamelijk kalm zijn: maar met den grooten onbekende moet ik zeggen: ‘Ik heb er geen ondervinding van;’ want mijne vrouwelijke reisgenooten gevoelden geen symphatie voor de rimpelige folianten, die ons dus vergeefs hebben gewacht. Daarentegen vergaten wij noch het Palais du Luxembourg, waar de vertrekken van Maria de Medicis, de schilderijen van Horace Vernet en Scheffers eerste koningsschot ‘De Suliotische vrouwen, waardoor hij de la Croix beroemde Moord op Scio achter zich liet, u den tijd doen vervliegen; noch het kolossale Museum du Louvre. Wat dit laatste betreft, ik zal mij niet wagen aan een beredeneerden Katalogus der 1200 schilderijen en duizende van beelden, teekeningen en antiquiteiten, die in al die zalen verspreid zijn, noch aan eene beschrijving van al die pracht van koningsmantels en kroonen, die eenmaal Frankrijks Vorsten en Vorstinnen versierde en nu in hooge glazen kasten, met velerhande rariteiten, den volke ten toon gesteld wordt. Twee voorwerpen van verschillenden aart hebben mij in deze galerijen het meeste getroffen. Het eene is de Amor en Psyche van Canova, in de zaal van Houdon. Dat beeldhouwwerk is schoon, dat grijpt aan en boeit,
| |
| |
al zal misschien Florence mij naderhand leeren, hoe die diepzinnige allegorie der Ouden nog fijner en idealer kan worden voorgesteld. Het tweede - ik durf het haast niet zeggen - is iets, dat niet de minste kunstwaarde bezit, en dat ge, in de eerste straat de beste, bij duizenden en van veel nieuwer en fraaier fabrikaat zult aantreffen. 't Is - een schoentjen! een eenvoudig, wit satijnen schoentjen, maar dat eenmaal, wie weet in wat prachtige zaal en op wat blijden avond, gesloten heeft om den voet der ongelukkige Marie Antoinette, denzelfden kleinen, blanken voet, die kort daarna het bloedig moordschavot opwankelde. Arme, onvoorzichtige Vorstin, die de zonden van uwe aangehuwde voorvaderen zoo duur moest boeten! Ik kon dat schoentjen den gantschen dag niet kwijt raken; zelfs niet voor de trotsche kolom op de Place Vendôme, noch voor de Arc de triomphe, bij de barrière de l'Etoile, die zeker de prachtigste is van de vier zegeboogen, die Parijs kan tellen. Ik heb ze naderhand op mijn gemak beschouwd en bewonderd. De kolom, die op haar top het beeld draagt van den ‘kleinen korporaal’ met zijn welbekenden driekant, is versierd met tweeduizend figuren, in bas-relief, die, van onderen naar boven opklimmende, de roemrijkste feiten van 't Fransche leger, tot op den slag bij Austerlitz, voorstellen. De triomfboog verheerlijkt meer dan honderd overwinningen, die daar op dertig schilden met groote letters vermeld staan, te midden van eene menigte afbeeldingen: een metalen prentenboek van de geschiedenis der laatste vijftig jaren! Al die glorie is zeker duur gekocht, en de gevierde Halfgod rust er niet zachter om, in zijne marmeren doodkist. Ik wilde die wel eens zien, al ware 't maar om te weten, of, onder de vele bijschriften, Matth. XVI:26 er ook soms op uitgehouwen was; en daarom begaf ik mij naar het Hôtel des Invalides, waarover ik nu
wat uitvoeriger kan zijn, daar er minder over geschreven is, en ik er mijne Parijsche herinneringen meê besluiten wil.
De Heer de Montesquieu heeft ergens verklaard, dat hij liever het Hôtel des Invalides zou gesticht dan drie veldslagen gewonnen hebben. Als men intusschen zóóveel veldslagen geleverd heeft als de stichter van dit gebouw, is er wel reden
| |
| |
om er een soldaten-gasthuis van te maken. Philippe Auguste is eigenlijk de allereerste geweest, die op het denkbeeld is gekomen iets voor de invaliden te doen, maar hij liet het gemakshalven bij het denkbeeld blijven, even als Hendrik III. Eerst Hendrik IV toonde metterdaad door het optrekken van een Hospitaal, dat hij deernis had met de verminkte verdedigers van zijn throon. Maria de Medicis, Richelieu en Louis XIII onderhielden zijne stichting, zonder meer; tot eindelijk Lodewijk XIV de roeping gevoelde om de veteranen van het Fransche leger eene vorstelijke woning te schenken. Louvois en Mansard brachten het plan des Konings zoo zeer naar zijn genoegen ten uitvoer, dat hij er terstond zijn standbeeld liet plaatsen op eene wijze, dat het vóór alles den bezoekers in 't oog valt, met dit nederig opschrift:
Militibus. regali. munificentiâ.
In. perpetuum. providens.
[Lodewijk de Groote, met koninklijke weldadigheid ten eeuwige dage voorziende in het lot der krijgslieden, heeft dit gebouw gesticht, ten jare 1675.]
Ik moet eerlijk verklaren, dat zelfs na deze voorafspraak het. Hôtel mij meêviel; neen, laat mij niet schertsen, ik vond het bewonderenswaardig, en toen Potgieters ‘Veteranenklacht’ te kwader uur mij voor den geest kwam, vervulde het mij met eene weemoedige jaloezy. Dit waarlijk koninklijk gasthuis telt gewoonlijk 3 à 4000 gasten, en wordt bestuurd door den een of anderen ouden Maarschalk (op dit oogenblik zekere vriend de Moncey), die daarvoor een jaarlijksch inkomen trekt van veertigduizend francs, iets meer alzoo dan de hazelnoot daags, waarmêe Bilderdijks Pieternelletjen gepenzioeneerd werd. Ook de grijze snorrebaarden, die geen maarschalken zijn, (ik zag er een, die, behalven zijn sapeursstrepen en zijn hoofd, niets had overgehouden dan zijn romp, tourende in een handwagentjen) zijn hier recht op hun gemak. Niet minder dan twee kerken en eene bibliotheek van dertigduizend deelen voorzien in hunne hoogere behoeften, terwijl de ontzachelijke keukens, waar geurige potten te vuur stonden, ons volkomen
| |
| |
geruststelden omtrent hunne lichamelijke verpleging. Hier is meer dan genoeg: hier is weelde, want noch de flesch wijn daags, noch het tafelzilver ontbreken: het laatste een vorstelijk geschenk van de milde hand van Marie Louise.
Van de twee kerken, zoo even genoemd, draagt de eene die den H. Lodewijk tot schutspatroon heeft, eenvoudig den naam van L'église des soldats. In haar voorportaal staat het standbeeld van Napoleon, de ware Heilige dezer Zwaardgemeente; de wanden zijn overal behangen met buitgemaakte vaandels, kompleet tot op Sebastopol toe; de pilaren, versierd met krijgstropheën, ter eere van een zevental Maarschalken, dat hier begraven ligt, en bovendien behangen met koperen tafelen, waarop de namen gegrift staan van andere hoofdofficieren, wier gebeente mede in deze grafkelders rust. Deze kerk, vol van den lof van menschelijke glorie, gelijkt op alles wat ge wilt, slechts niet op een Huis van God. De tweede kerk, die men den Dom noemt, is op bevel van Louis XIV door Mansard voltrokken ter hoogte van 325 voeten. Het portiek telt zestig kolommen en is met allerlei beeldhouwwerk versierd, terwijl de ingang als 't ware bewaakt wordt door de witmarmeren standbeelden van den H. Lodewijk, die als kruisvaarder is voorgesteld en den tulband der Muslims in 't stof treedt, en van Karel den Groote, die de waereldkloot torscht. De koepelkerk-zelve wordt door 40 kolommen geschraagd, en draagt op hare beurt een klokketoren, die door 12 andere kolommen wordt ondersteund. In de kerk staan verschillende standbeelden, een twaalftal Christelijke deugden (waaronder, zeer toepasselijk, de Matigheid en de Nederigheid!) en eenige voorname Apostelen, Profeten en Heiligen. Haar bodem is mozaïkgewijze ingelegd; haar gewelf met beeldhouw- en schilderwerk, ik zou haast zeggen overladen. Het geheele gebouw vormt een Grieksch kruis, tusschen welks armen vier kapellen zijn opgetrokken, die elk in zes schilderijen de voornaamste lotgevallen te aanschouwen geven der Kerkvaders, waaraan zij gewijd zijn, en bovendien in verschillende bas-reliefs tafereelen uit het leven van den H. Lodewijk vertoonen.
| |
| |
In deze prachtige Kerk nu werd, naast de asch van Turenne en Vauban (wier praalgraven de twee armen van 't Grieksche kruis beslaan), op den 15den December 1840 ook het stoffelijk overschot van Napoleon bijgezet, en alzoo voldaan aan den wensch uit zijn uitersten wil: ‘Je désire que mes cendres réposent sur les bords de la Seine, au milieu de ce peuple français que j'ai tant aimé,’ welke woorden dan ook in groote bronzen letters te lezen staan op eene zwartmarmeren tafel, boven de metalen dubbeldeur met hare twee reusachtige kariatiden, die den toegang leent tot den witmarmeren trap der Krypt, waarin de sarkophaag des Keizers staat. Een zacht violetkleurig licht valt door de geschilderde glazen, langs het zwartmarmeren hoogaltaar nederglijdende, tot op den mozaïekvloer van dit open praalgraf, dat acht ellen diep is en waarboven, 300 voeten hoog, de koepel zich welft. Rondom de Krypt daar beneden, en dus onder den bodem der Kerk, loopt eene cirkelvormige galerij van wit Karariesch marmer, waar twaalf bronzen lampen tien bas-reliefs verlichten, die, naar aanleiding van verschillende, er bijgevoegde woorden, meestal ontleend aan Napoleons Dagboek van Sint-Helena, zijne voornaamste burgerlijke daden moeten vereeuwigen, zoo als: het stillen der onlusten, het sluiten van 't Konkordaat, de invoering van den Code-Napoléon, het samenstellen van den Raad van State, de stichting der Universiteit, en wat dies meer zij. De Sarkophaag-zelve, uit een Noordschen monolieth van rood quarts gehouwen, en rustende op een voetstuk van groen graniet, is een meesterstuk. Aan het voeteinde staat een antiek bronzen altaar, waarop eenige relieken bewaard worden, uit des Veroveraars roemrijkste dagen, de degen dien hij bij Austerlitz droeg, de hoed dien hij ophad bij Eylau, en een paar Ridderkruisen.
Zietdaar dan de kostelijke Finlandsche rots, die de ruwe rots van Sint-Helena heeft vervangen: de eene steen in plaats van den andere! Wij dachten aan het woord des wijzen: ‘Een prachtige grafplaats is een kostbare spotternij;’ en terwijl wij den dooden leeuw in rust lieten, gebonden door des dichters woord:
‘Gesloten is zijn graf: God richtte hem. Gezwegen!’
| |
| |
ergerden wij ons in stilte over de duizende jakhalzen achter den leeuw, die tot zijn rif toe komen huldigen. Op den dag zijner tweede begrafenis zijn er Lykaonische dwaasheden begaan, die aan heiligschennis grensden. Één trek! De vroeger genoemde tegenwoordige Gouverneur der Invaliden, de maarschalk de Moncey, had naauwelijks de keizerlijke lijkkist over den drempel zijner Kerk zien dragen en den degen van Austerlitz overgenomen, of hij bedekte beide met kussen en tranen en riep uit: ‘Nu kan ik in vrede heengaan!’ Men heeft hem in allen ernst (Fransche ernst!) bij Simeon vergeleken. ‘Kinderkens, bewaart u-zelven van de afgoden!’ O, zoo eens de Koning der koningen zóó in de Zijnen eene gestalte verkregen had, als de menschenvorsten onzer dagen in de verrukte harten hunner vereerders! Toch geloof ik, met Lange, dat deze verrukking over groote persoonlijkheden, in zoo verre zij onzen tijd eigen is, in spijt van hare dwaling iets goeds kan voorspellen; en ik zeg het hem van harte na: Als eenmaal de Christus op deze levendige wijze door velen erkend en beschouwd, bewonderd en aangebeden wordt in Zijne geheele verschijning, dan zal deze erkenning betere vruchten des goddelijken levens bij den mensch doen rijpen, dan de doode hairkloverijen over de verborgenheid Zijner twee naturen. Wie weet het, misschien is de tijd niet verre - en Gij, God der tijden en gelegenheden, verhaast hem! - waarop de waereld de aanbidding harer grootsche maar bezoedelde helden zal laten varen, om de knie te buigen voor dien ‘schoonste onder de menschenkinderen,’ die de waereld heeft verwonnen en het Paradijs heroverd, die de Waarheid is en het Leven!
|
|