De verloren zoon als letterkundig motief
(1952)–J.F.M. Kat– Auteursrecht onbekend
[pagina 23]
| |
Hoofdstuk I
| |
[pagina 24]
| |
De schilders van de berg Athos hebben wel een veertigtal parabels uitgewerkt, waaronder ook die van ons thema.Ga naar eind3) Het schildersboek van de berg Athos, de zogenaamde Hermeneia, vermeldt een uitbeelding van het Verloren-Zoon-geval, die wellicht iets te maken gehad heeft met de liturgische dienst. Er wordt een reeks taferelen beschreven, waaruit blijkt, dat met het vaderhuis de kerk, de tempel, bedoeld wordt: wij zien het altaar, de biddende oudste broer, de Verloren Zoon, eerst in slecht gezelschap maar later in het tempelgebouw, waar Christus hem de communie reikt; dan zalven de apostelen hem en zegenen hem; engelen rond het altaar musiceren en Christus omhelst de rouwmoedige zondaar en kust hem.Ga naar eind4) Dergelijke reeksen schijnen niet ongewoon te zijn geweest; ze komen ook in Byzantijnse handschriften voor.Ga naar eind5) Het Westen, dat niet bijzonder geestdriftig tegenover de parabels stond, toonde in de Middeleeuwen voor een viertal bijzondere aandacht, n.m.l. De Barmhartige Samaritaan, De Wijze en de Dwaze Maagden, De Rijke Vrek en De Verloren Zoon. De laatstgenoemde was daarbij zeker niet de minst bedeelde. In de 12e en 13e eeuw was deze Gelijkenis in de westerse cultuur-landen een ingeburgerd motief zowel in de letteren als in de beeldende kunst. Het Evangeliarium van Goslar geeft uitbeeldingen in Byzantijnse trant; vele kathedralen, zoals die van Bourges, Sens, Poitiers, Auxerre, Chartres, hebben glasramen, die de loop van het verhaal vertonen.Ga naar eind6) In Atrecht werden in de 13e eeuw, bij het opkomen van het franse Théatre Comique, reeds opvoeringen ervan gegeven.Ga naar eind7) Er zijn ook wandtapijten bekend, zelfs uit de 12e eeuw, die in een reeks van voorstellingen de Parabel verhalen.Ga naar eind8) Geen der bewerkingen echter, heeft zich veel aan de exegese der Vaders laten gelegen liggen: de middeleeuwse kunstenaars gingen hun eigen weg, die van een gezond, misschien wat oppervlakkig, realisme. Zij vroegen zich niet af, of met de Verloren Zoon de heidenen | |
[pagina 25]
| |
konden bedoeld zijn en met de oudste broer de Joden; zij zagen een levensgenieter als een wrak terugkeren en een vader zich grenzenloos ontfermen en dat trok hun belangstelling. Toch namen zij het geval niet louter menselijk. Terecht is opgemerkt, dat de theologen dit gedeelte van Gods Woord aan de fantasie der menigte gunden en dat de 13e eeuwers, als tijdgenoten van Thomas van Aquino, met redelijke zin de Parabel doorgrondden en de oneindige barmhartigheid Gods als de betekenis ervan zagen.Ga naar eind9) De fantasie echter ging spoedig onbeheerst haar gang en breidde het sobere Bijbelverhaal uit met soms pikante bijzonderheden, wat moeilijk anders te verwachten was. In de Middeleeuwen moet het prototype te vinden zijn van de latere uitbeeldingen. Uit de beschikbare gegevens kunnen wij ons de volgende gang van zaken voorstellen: De italiaanse letterkunde, die het thema reeds in de 14e eeuw had verwerkt in mirakelspelen ter ere van de Madonna, gebruikte het in de 15e eeuw ook als zelfstandig motief. Een anonieme rappresentazione, waarschijnlijk uit die tijd, toont ons een lichtzinnige jongeman, die door kaartspel met slechte vrienden verarmd, ertoe komt, zijn erfdeel op te eisen. Er rijzen nu verleidelijke toekomstbeelden en hij besluit, zijn ouderlijk huis te verlaten. De vader geeft hem, hoe gegriefd ook, nog zijn zegen. De Verloren Zoon vergaloppeert zich nu aan vrouwen, drank en spel, hetgeen nogal uitgewerkt vertoond wordt, en keert tenslotte, na de andere bekende avonturen, beroofd van alles bij zijn vader terug. Deze vergeeft hem; er wordt feest gevierd en de oudste broer verzoent zich. Met dit stuk vertoont de Rappresentazione del figliuolo prodigo van Castellano Castellani, uit het begin van de 16e eeuw, een nauwe overeenkomst: ook daar toont de Prodigo zich reeds vóór zijn vertrek duidelijk een lichtzinnige. Dit drama schijnt het bestaande middeleeuwse model naar andere literaturen te hebben | |
[pagina 26]
| |
overgebracht; waarschijnlijk echter niet rechtstreeks maar over een verdwenen latijnse bewerking heen.Ga naar eind10) | |
2. Vagebonden en verloren zonen.De 13e eeuw zag een versmelting van het ruwe volksleven met het heilige: wij behoeven hier maar te denken aan de franse zottengezelschappen, die hun oorsprong vonden in het parodiëren van liturgische plechtigheden, iets waartegen in diezelfde eeuw kerkelijke verbodsbepalingen kwamen.Ga naar eind11) Doordat het heilige niet meer onaanraakbaar was, kwam men er in de kunst toe, een godsdienstig gegeven met wereldse en uitgelaten scènes op te smukken. Dit geschiedde in de 13e eeuw vooral bij het opkomende komische drama van Frankrijk, dat religieuze kernen tot onherkenbaar wordens toe met brasserijen en drinkgelagen omgaf of aan een louter werelds gegeven een misplaatst godsdienstig tintje verleende. Een parabel als die van de Verloren Zoon was voor een dergelijke tijdgeest koren op de molen: een bewerking daarvan leidde gemakkelijk tot het uitbeelden der lichtzinnigheden van de hoofdpersoon, speciaal zijn zondige omgang met vrouwen.Ga naar eind12) In deze, zacht gezegd luchthartige, mismaking heeft de Parabel, met nagenoeg vergeten moraal, vooral in de 14e en 15e eeuw een weinig bijbels leven geleid, verdwaald tussen de juist toen zo populaire vagebondenliteratuur; een milieu dat zeker niet veel kansen liet op herstel van de oorspronkelijke wijding. De ‘Enfants sans souci’, de ‘Fahrende Leute’, de ‘Bedevaartgangers naar Sinte Reyn-uyt, patroon van alle Deur-brengers’, de ‘Aernoutsbroeders’, ‘Everaertsbroeders’, passagiers van het ‘Narrenschiff’ en van de ‘Blauwe Schuit’, al deze zwervers, die voor een uiterste aan vrijheid een uiterste aan ontbering wilden dragen en die door de charme van hun zonderling leven en de soms geniale brutaliteit van hun woord, invloed hadden op de samenleving, al deze | |
[pagina 27]
| |
doorgewinterde bohémiens hebben de parabel van de Verloren Zoon gezien als een verhaal uit hun eigen midden. De lichtmis, om wiens bijbelse afkomst zij zich niet bekommerden, was èèn der hunnen, zij hebben hem nageleefd in het gretig grijpen naar verboden genoegens, maar zij hebben hem ook hun eigen practijken toegedicht en aldus de figuur geschapen die eeuwen lang de Verloren-Zoon-literatuur zou kleuren.Ga naar eind13) Onophoudelijk komt in de vagebonden-literatuur de practijk voor de dag dat de viveurs, op hun tocht naar de ondergang, het genot van brassen en minnekozen met hun kleren als laatste bezit betalen. Wij zien dit reeds in vroeg-13e eeuwse komische drama's.Ga naar eind14) Herhaaldelijk ook geeft een aspirant-vagebond, als hij er aan het begin van zijn dwaalweg nog goed bij zit, kostbare geschenken aan de vrouw die hem ten val brengt. Bijna steeds worden de najagers van zondige genietingen slachtoffers van valsspelers met dobbelstenen en kaarten en, zijn ze eenmaal opgenomen in het ‘gilde’, dan worden ze op hun beurt ‘worpeliers’ en ‘capiteynen van dues-aes’.Ga naar eind15) Al deze elementen nu zijn traditioneel geworden bij de uitbeelding van de Verloren-Zoon, zelfs bijna kenmerkend. Van de 14e eeuw tot ver in de 16e, was de Verloren Zoon er één van het gangbare zwerverstype en het is schamel wat er van de zedelijke strekking van het verhaal overbleef: de uiterste barmhartigheid Gods, die de zondaar voor wanhoop moest behoeden, werd zelfs dikwijls een grond voor het meest vermetele vertrouwen. De literatuur demonstreert ons deze versmelting vooral in liederen en refereinen. Dat sommige verzamelbundels op z'n vroegst van de 16e eeuw dateren, zegt weinig omtrent het ontstaan en bindt de geest die er uit spreekt, zeker niet aan een bepaalde tijd. Het in 1563 bij Jan de Laet te Antwerpen gedrukte boek Der Fielen, Rabauwen oft der Schalcken Vocabulaer, een soort onthulling van een toenmalig bargoens, gaat terug op een 14e eeuws werk tegen de landlopers. Wanneer in dit werk een der vele speciale deknamen voor het roman- | |
[pagina 28]
| |
tisch gepeupel ontsluierd wordt, herkennen wij in de ‘bedeleers als ionge scholieren en ionge studenten’, die, om hun lichtzinnigheden te kunnen uitvieren, ‘haer goeyken versetten ende vercoopen’, naar de 14e eeuw getransponeerde Verloren Zonen.Ga naar eind16) Van 1413 stamt het gedicht van Jacob van Oestvoren Vander Blauwen Scute. Het is geschreven in de vorm van een oorkonde en de heer van de Blauwe Schuit richt zich tot ‘alle ghesellen van wilde manieren’ om hen uit te nodigen te komen in ‘die Blauwe Scuut ende inder Blauwerscutenghilde’. De opsomming van de passagiers geeft de ene verloren zoon na de andere: daar zijn ridders, jonkers en burgers bij, abten en prelaten, pastoors, monniken en kluizenaars en lieden die hun ouderlijk erfdeel erdoor lappen met lichte vrouwen. Er is sprake van ‘papen’ en ‘clercken’, die ‘verteren al haer goet ende cleyder mede
ende comen weder naect thuus’,
en ook van zoons van goeden huize, ‘die niet en sorghen noch en sparen
ende grof ende grotelic vertaren
dat hem van haer ouders is bleven’.
De dichter vat het verdachte gezelschap aldus samen: ‘dat sijn onse verloren kinderen’,
waaruit wij mogen veronderstellen dat hem de bijbelse Verloren Zoon door het hoofd speelde.Ga naar eind17) De galgenhumor loopt met eigen treurige ondervinding te koop. ‘Wil mi de weert niet borgen,
Mijn rock gheve ic hem balt,’
zo klinkt het zorgeloos uit de mond van een jongeling, die pas het brede pad betreedt; en met de volgende bewoordingen bezingen zwervende liedzangers de komische tragiek van hun leven: ‘Winnen wij veel, 't moet door de keel,
Het geld moet zijn verzopen:
Al zou men kael nog altemael
Naekt zonder kleeren loopen’Ga naar eind18)
| |
[pagina 29]
| |
Om in de ‘orde’ der Aernoutsbroeders te worden opgenomen (onder ‘den heylyghen Sinte Magher van Gecxhuysen’) is het volgende een vaste voorwaarde: ‘Ghij moet u klederen eerst verdrincken,
't zij broec, wanbays oft mantel net,
Ghy moet het al doen onbelet....’Ga naar eind19)
Deze aanhalingen vertonen slechts een secundair verband met de Parabel: zij leveren voor latere bewerkingen het type, een deel van de stof en het realisme. Soms echter is de verhouding andersom en speelt de Parabel zwakjes een rol door toespelingen op het verkwisten van erfgoed. Aan het einde van de dialoog Vanden ouden en langhen Aernout lezen wij: ‘Men sieter menich int Gast-huys sterven,
Die, doen zij waren wel ghestelt,
Verdronken hebben klederen en geldt....
Sy moetent ooc droevelijck bequelen,
Die Huys Hof Renten en Erve verspeelen,
Die de schoone vroukens alsoo beminnen
Met haer verteeren lyf goet en sinnen....’Ga naar eind20)
Met name genoemd wordt de Verloren Zoon in het dwaze vers Van Sinte Niemand ende van zijn wonderlijc leven groote macht ende heerlyckheyt. ‘Niemant’ is daar de enige, die zich over de zwerver ontfermde: ‘Alsoo begeerden de verloren Sone mede
Vanden draf versaet te worden t'elcker stede,
t'welc die verckens aten; dit dede hy van hongher
In zyns Vaders hove als een verlooren jongher
Ende int begheren van dien dat elc een deerde.
Niemant gafse hem alsoo hy 't begeerde’.Ga naar eind21)
Misschien ligt er ook in de diepte nog wel een bijbelse herinnering ten grondslag aan de volgende klacht van een door Pover en de Heer van Bysterveldt in het nauw gedreven vagebond: ‘'k Moet gaen eten wyngaertblaen en gras,
Loopen by de koeyen ras,
Slapen snachts op een hooy-tas’.Ga naar eind22)
| |
[pagina 30]
| |
Soms treft ons in de vagebonden-literatuur een eigenaardig mengsel van lichtzinnigheid en ernst: gnuiven in kwaad van allerlei aard verkeert in een beu-zijn van zonde en wellust, die oorzaak van ellende bleken. Zo herhaalt zich dan het gelukkige slot van onze Parabel. lets dergelijks speelt zich af in het Referein Hoe mochtse dat in haer herte versinnen. Er is zinnelijkheid en hartstocht genoeg, die de minnaar van ‘een vrouken op haer eerken tachtere’ tot een ‘heere van Bysterveldt’ maakt; maar er is ook, na de verstoting, de toevlucht tot het gebed, wanneer de ongelukkige bekent: ‘Op ghewijde plaetse in kercken en clusen
begaf ic mij wt goede ghesellen’.Ga naar eind23)
De door liederen en refereinen gewekte indruk, dat de weinig bijbels getinte zwervers-literatuur de verwerking van het Verloren-Zoon-motief ten dele heeft gekleurd en gericht, wordt versterkt door het toneel, vooral door het schooldrama. De verhouding schijnt al van oudsher te dagtekenen. In onze gewesten en in Duitsland had het schooltoneel in de moedertaal reeds in het begin van de 15e eeuw enige traditie. Frankrijk en Italië waren daarin vòòrgegaan: in de 12e eeuw kende Frankrijk immers het schooldrama in het latijn en Italië nog vroeger. Het opvoedend element kwam van het begin af aan neer op het waarschuwen voor lichtzinnigheid: de als afschrikwekkend bedoelde tragische hoofdfiguur had traditioneel iets van de vagebond en behield dat, wanneer het Verloren-Zoon-motief de stof voor het drama leverde.Ga naar eind24) Op het laatst van de 15e eeuw laat de duitser Jacob Wimpfeling de gesjeesde student Stylpho in het latijnse drama van die naam vakenshoeder worden; in 1512 geeft Thomas Murner in zijn Schelmenzunft een dialoog tussen een ras-echte vagebond-verloren-zoon en de vader, terwijl Hegendorffinus in zijn Comoedia Nova van 1520 een doortrapte deugniet tekent, over wie de vader reeds in | |
[pagina 31]
| |
het begin van het stuk klaagt als over zijn ‘perdito filio’.Ga naar eind25) Buiten het genre der schooldrama's denken wij hier nog aan de volksopvoering te Laval in 1504 van l'Enfant Prodigue met lichtzinnige herbergscènes en aan de vele italiaanse en franse moraliteiten in de 15e en het begin van de 16e eeuw, waarvan de strekking wellicht zedelijk mocht heten maar de uitbeelding zeker niet.Ga naar eind26) Bij ons draagt Cornelis Everaert met de figuur van de ‘knecht’ uit zijn Esbatement van den Dryakelprouver zo 'n vage profane Verloren Zoon nog een heel eind de 16e eeuw in.Ga naar eind27) Die eeuw heeft het type gretig aanvaard en zelfs vaak, zoals in Lazarillo de Tormes en Tyl Uilenspiegel, tot hoofdpersoon van letterkundige geschriften gemaakt. Trots Luthers verzet tegen de ‘stand’ der beroepsbedelaars bleef het populair en heeft misschien wel het ontstaan van de ‘ere-scheldnaam’ Geus in de hand gewerkt.Ga naar eind28) | |
3. Waardiger aspectWat de maatschappelijke zelfkant van het thema maakte, dringt zich weliswaar luidruchtig op de voorgrond maar geeft alleen de keerzijde van het geestesleven. Preken en geestelijke tractaten leveren een ander beeld. De Verloren Zoon zou in de 15e eeuw een vast thema voor predikaties geweest zijn: er is zelfs beweerd, dat deze preken de hoofdbron vormden voor het franse volksdrama. Er is reden om tegenover sommige sermoenen critisch te staan. Een streng rechter op dit punt was blijkbaar Erasmus. Hij stelde de priesters verantwoordelijk voor een weinig intens contact van het volk met de Schrift en verweet hun, in hun preken alleen vluchtig (‘cursim ac velut obiter’) het Evangelie te verkondigen, terwijl dit toch hun voornaamste taak was. Zij schenen liever in een soort theologische hoogmoed het ongeletterde volk | |
[pagina 32]
| |
lastig te vallen met onzakelijke precieusheden.Ga naar eind29) In zijn Ratio verae Theologicae wees hij op de grenzenloze barmhartigheid Gods, zoals die uitkomt in de geschiedenis van de Verloren Zoon en hij toonde aan, hoe gemakkelijk het gemoed der mensen daarmee te ontroeren is.Ga naar eind30) Hij ergerde zich dan ook over allerlei overdreven allegorische bespiegelingen van het Evangelie, inzonderheid van de parabels. Hij vertelt, gehoord te hebben dat een theoloog in Parijs veertig dagen lang over de Verloren Zoon preekte, om het getal van de veertigdaagse vasten daarmee vol te krijgen. Deze prediker moest wel vervallen in allerlei verzonnen anecdoten over de belevenissen van de jongeling op de heen- en terugreis: wat hij at (vleespastei van tongen!), wat hij speelde, wat hij voorbij kwam..... En voor dit alles werden dan de woorden van de profeten en de Evangeliën verdraaid.Ga naar eind31) Erasmus hoort liever gezond de Leer verkondigen dan verzinsels rond het Evangelie. Hij heeft het waarschijnlijk ook niet begrepen op de zogenaamd-bijbelse toneelvoorstellingen, want hij zegt woordelijk, dat de Schrift niet moet dienen ‘ad Theatricam ostentationem, sed ad sanam doctrinam’.Ga naar eind32) Wij kunnen met Erasmus van mening zijn, dat dergelijke preken niet in Christus' geest waren, wij mogen er toch een winst in zien, vergeleken met het gesol in veel liederen en refereinen. Die winst zal ook wel gelden voor de op Palmzondag 1420 door priesters gegeven opvoering op de markt te Dendermonde. En als in de feeststoet, waarmede in 1501 Margaretha van Oostenrijk in Genève werd verwelkomd, ook de Verloren Zoon meetrok, dan kan misschien de aanwezigheid van twee imposante leeuwen ons wat twijfelachtig stemmen omtrent de stichting, het eveneens meelopen van Sint Margaretha waarborgt toch zeker wel een ernstige bedoeling.Ga naar eind33)
De beeldende kunst heeft in het begin het thema veel minder naar het wereldse getrokken dan de literatuur | |
[pagina t.o. 32]
| |
Albrecht Dürer
| |
[pagina t.o. 33]
| |
Hemessen
| |
[pagina 33]
| |
en het niet met onkruid overwoekerd. Volkomen stichtend zijn de afbeeldingen van de Verloren Zoon op koorbanken uit de latere MiddeleeuwenGa naar eind34), b.v. de voorstelling van de rouwmoedige zondaar aan de trog tussen de zwijnen, gesneden in een misericorde aan het koorgestoelte der Sint Pieterskerk te Oirschot.Ga naar eind35) De literatuur blijkt de beeldende kunst in lichtzinnigheid te zijn voorgegaan. Het Antwerps Liedboek vertelt met leedvermaak het tragische slot van Robijns liefdesavonturen, waarbij de liefjes van zoëven hem, beroofd van alles tot zijn kleren toe, de deur uitschoppen al roepende: ‘Ruyt, guyt, druyt! En pact U ter deuren uyt!’Ga naar eind36) Zó zal pas later de beeldende kunst een Verloren-Zoon kroegen en bordelen laten uitsmijten. Op het laatst van de 15e eeuw geeft een tapijt, dat de verleiding van de Verloren Zoon door de gepersonifieerde Luxuria uitbeeldt, volledig geklede, ingetogen figuren, maar op een gravure naar Heemskerck van 1543 verschijnen de Verloren Zoon en de vrouwen, waarbij hij verzeild raakte, volslagen naakt.Ga naar eind37) De beeldende kunst schijnt een halve eeuw nodig gehad te hebben om een traditionele kiesheid prijs te geven. Veeleer vroomheid dan alleen maar kiesheid straalt ons tegen uit de edele kop boven de schamelheid van de vagebond op Dürers Verloren Zoon.Ga naar eind38) De ten hemel geslagen ogen en de gevouwen handen plaatsen ons boven het geval uit in de bovennatuurlijke toepassing. Het gaat hier om een terugkeer van de afgedwaalde mens naar God en niet zo zeer om een berooide zwijnenhoeder, die naar de welstand van zijn vaderlijk huis terug verlangt. Wanneer Dürers voorstelling van ± 1500 dateert, mogen wij dan deze overgangsfiguur tussen Gothiek en Renaissance hier nog als een late vertegenwoordiger van de Middeleeuwen zien? Op het paneel van Jeroen Bosch trekt de doodarme verlopen marskramer door een omgeving, waarin vele verleidingen des levens symbolisch staan afgebeeld, en zelf draagt hij ook heel wat bewijzen van een tragische | |
[pagina 34]
| |
levensgeschiedenis met zich mee. Men heeft weemoed en zelfspot in zijn houding menen te herkennen en ook iets van vermoeide gelatenheid. De man zou op Jeroen lijken en de eigen innerlijke onrust van de schilder dragen. Een bijbelse Verloren Zoon of niet, deze figuur, die sprekend op het traditionele zwerverstype lijkt, dat we uit de literatuur kennen, schijnt nu toch te verzaken aan een woelig verleden.Ga naar eind39) |
|