Taboe, ontwikkelingen in macht en moraal speciaal in Nederland
(1980)–Paul Kapteyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
2 Andere benaderingenDe recente veranderingen die centraal staan in dit boek vormden al eerder onderwerp van onderzoek, en een korte vergelijking tussen een aantal van deze studies met de mijne biedt een mogelijkheid om de conclusies en de werkwijze van dit boek nog één keer aan te scherpen. Zoals ik in het eerste, inleidende hoofdstuk schreef was het mijn bedoeling om de recente veranderingen, waarvoor ik ‘taboe’ als attenderend begrip gebruikte, in langlopende ontwikkelingen te plaatsen. Ik hoopte zodoende de verwevenheid van ogenschijnlijk zeer uiteenlopende gebeurtenissen duidelijk te maken en het zicht op die recente veranderingen enigszins te de-actualiseren en juist daardoor te vergroten. In hetzelfde hoofdstuk benadrukte ik eveneens de verwevenheid van de strevingen van individuele mensen met de machtsverhoudingen tussen grotere groepen mensen en de bedoeling was om duidelijk te maken dat persoonlijke problemen ook problemen van het samenleven zijn. Aan het begin van deze studie ten slotte stelde ik ook de vraag of de recente veranderingen zich aaneenrijgen tot een ontwikkeling die als een doorgaande civilisering is te typeren. De uitvoering van deze drie voornemens kenmerkt dit boek en het onderscheidt zich daarin van de meeste andere publikaties. Als eerste voorbeeld noem ik de uitgaven van het Sociaal en Cultureel Planbureau en speciaal Culturele Veranderingen in Nederland, een verzamelnaam voor verspreide publikaties die nog niet in één boek verenigd zijn.Ga naar eind1 Het ging de auteur om dezelfde veranderingen als waar het mij om te doen was, maar zijn benadering is heel anders. Hij concentreert zich op de veranderingen in de opvattingen van mensen en probeert door een herhaling van reeds eerder uitgevoerde enquêtes een cijfermatig overzicht van deze veranderingen te krijgen. Dat is nuttig werk. Dank zij deze onderzoekingen weten we beter dat de meningen inderdaad veranderd zijn. Mensen zijn minder afwijzend en meer instemmend komen te staan tegenover | |
[pagina 270]
| |
‘bewuste gewilde kinderloosheid’, ‘door de vrouw besliste abortus’, ‘een vrouw in een leidinggevende positie’, en ‘homofilie’. Deze resultaten maken het mogelijk minder speculatief na te denken over wat er nog meer veranderd is, hoe deze veranderingen zijn te verklaren en wat ze voor de betrokkenen betekenen. Deze onderzoekingen hebben echter ook grote beperkingen. Ik bedoel nu niet allerlei methodische problemen, zoals de vraag of met de enquêtes inderdaad gemeten wordt wat men denkt te meten. Ik bedoel wel dat door de aard van de gevolgde werkwijze veel vragen onaangeroerd blijven. Ook al kunnen anderen van de resultaten gebruik maken, in deze publikaties zelf blijft onduidelijk wat die veranderingen voor de betrokkenen betekenen, of en in hoeverre behalve hun meningen ook hun gevoelens en hun praktijken veranderd zijn en op welke wijze de geconstateerde veranderingen samenhangen met wat er nog meer veranderd is. Misschien dat de onderzoeker deze vragen van zich af wijst. Voor zover hij daarvoor het argument hanteert dat een mens niet alles kan en een zekere werkverdeling is geboden, heeft hij gelijk. Voor zover hij echter zijn eigen werk als ‘echte’ wetenschap beschouwt en de vragen die ik stelde verwijst naar de vrijplaats van het ‘essay’, deel ik zijn mening niet. Ook waar hij er misschien op wijzen zal dat de beleidsbetrokkenheid van het Sociaal Cultureel Planbureau harde cijfers tot een nuttiger produkt maakt dan meer algemene, verbale uiteenzettingen, maak ik bezwaar. Er is alle reden om zich ook op dit niveau met politici en andere opiniemakers te meten en wellicht de eerste aanzetten te formuleren van een sociaal beleid dat meer gebaseerd is op kennis van sociale en psychische processen op lange termijn en minder op de belangen van pressiegroepen of de gewetens van individuen.
De bovenstaande beoordeling geldt ook, maar in mindere mate, het tweede voorbeeld van publikaties over recente veranderingen: de boeken Seksualiteit, huwelijk en gezin en Jongeren en Seksualiteit van de Wageningse hoogleraar G.A. Kooy.Ga naar eind2 Ook van deze boeken wordt het ‘pièce de résistance’ gevormd door de resultaten van oude en nieuwe enquêtes, die de kennis over de aard van die veranderingen vergroten en ook mijn studie mede richting gaven. Het is G.A. Kooy bij wie iedereen te rade moet wanneer hij wil weten wat er in cijfers bekend is over de toename van het aantal huwelijken en het | |
[pagina 271]
| |
aantal echtscheidingen, over de verlaging van de leeftijd van hen die gaan trouwen, de toenemende kennis van voorbehoedmiddelen, de verschuivingen in de leeftijd waarop mensen voor het eerst geslachtsgemeenschap hebben en nog veel meer. Kooy heeft echter meer pijlen op zijn boog. Het is hem om meer te doen dan cijfers alleen. Hij zelf gebruikt de resultaten van de enquêtes om antwoord te geven op de vragen wat deze veranderingen voor de betrokkenen betekenen en hoe zij te verklaren zijn. Hier ligt zijn kracht echter níét. In het begin van Seksualiteit, huwelijk en gezin geeft hij een beschrijving van het ‘referentiekader’ waarbinnen de betekenis en de verklaring geschetst zullen worden.Ga naar eind3 De desbetreffende pagina's vormen een voorbeeld van het schijngevecht tussen de ‘samenleving’ en ‘de individuen’ waar ik in hoofdstuk i over sprak. Ook Kooy is zich bewust van het dwingende karakter van de som van de individuen tegenover de individuen zelf. Maar bij afwezigheid van een consequent doorgevoerd ontwikkelingsperspectief, waarin dit dwingend karakter blijkt uit de relatieve autonomie van maatschappelijke ontwikkelingen ten opzichte van de strevingen van mensen, blijft hij in het probleem steken hoe ‘de samenleving’ - door hem voorgesteld als organisme of een ‘Gestalt’ met een ‘boven-individuele’ realiteit - een dwingende macht heeft over ‘de mensen’, maar toch ook door diezelfde mensen wordt veranderd. In welke moeilijkheden de schrijver geraakt blijkt uit het volgende citaat: ‘Dat de samenleving (als actualiteit) nimmer volledige stolling van tussen menselijke betrekkingen teweeg heeft gebracht is duidelijk. Waarom zij dat niet vermocht is eveneens duidelijk. Zij werd om te beginnen, nooit volledig “Gestalt” in ruste, daar individuen, hoe minimaal ook hetgeen door elk hunner aan haar toe- of afgedaan, gingen en kwamen. Zij werd voorts nooit volledig gestolde “Gestalt”, omdat zij, niet de macht bezat totaliter in individuen neer te slaan.’Ga naar eind4 Deze ‘spook-Gestalt’ zou ik verder hebben laten rusten als hij niet ook in andere, meer empirische gedeelten van het boek had rondgedoold. Zoals gezegd is Kooy er wel degelijk op uit de door hem geconstateerde veranderingen in ‘seksualiteit, huwelijk en gezin’ te verklaren. Aan het eind van het boek komt hij wat dat betreft met de volgende samenvatting: ‘Toenemende natuurbeheersing, voortgaande secularisatie, toenemende maatschappelijke differentiatie en groeiende individuatie werden door de schrijver naar voren | |
[pagina 272]
| |
gebracht als belangrijke “determinanten” van de beschreven veranderingen op het terrein van seksualiteit, huwelijk en gezin in Nederland gedurende de laatste eeuw.’Ga naar eind5 Mijn kritiek op deze verklaring van Kooy is dat het eigenlijk geen verklaring is. Hij benoemt een aantal ontwikkelingen tot determinanten van andere ontwikkelingen die dan gedetermineerd zouden worden, maar hij geeft geen antwoord op de vraag waaróm die ene ontwikkeling determineert en de andere gedetermineerd wordt en óf en waardoor de determinant zelf gedetermineerd wordt. Het probleem met dit soort verklaringen is dat ze ‘en detail’ niet onjuist zijn, maar als geheel niet deugen. Net zoals hij ‘de samenleving’ of ‘de Gestalt’ als een dwingende ‘macht’ stelt tegenover individuen, zo stelt hij hier ‘de secularisatie’, ‘de differentiatie’ tegenover de opvattingen en praktijken van mensen ‘op het terrein van seksualiteit, huwelijk en gezin’. Te weinig benadrukt hij dat alles wat mensen doen in beweging is en dat op lange termijn bezien deze reeksen van veranderingen als ontwikkelingen zijn te herkennen, waarbij echter niet de ene bepaalt en de andere bepaald wordt, maar alle ontwikkelingen gezamenlijk een onderlinge samenhang of verwevenheid vertonen zonder overigens daarin alle van gelijk gewicht te zijn. Veranderingen in ‘seksualiteit, huwelijk en gezin’ kunnen op zichzelf worden geconstateerd en beschreven. Zij kunnen ook worden verklaard, maar niet door een aantal determinanten te noemen waarvan de onderlinge samenhang niet wordt vermeld. Zij kunnen alleen verklaard worden door hun plaats aan te geven in de totale samenhang van ontwikkelingen. Het niet consequent hanteren van een ontwikkelingsperspectief komt ook tot uitdrukking in het gebruik van substantieven die dan wel of niet veranderen. In de beschouwingen over de veranderingen die in zijn boeken centraal staan, vormen ‘normen’ en ‘waarden’ de standaardbegrippen. Deze ‘opvattingen over het wenselijke’ vormen een geheel dat hij de ‘Gestalt’ noemt en die ‘Gestalt’ verandert. Tegen de constatering dat mensen er opvattingen op na houden over wat wenselijk is en tegen de benoeming daarvan met de begrippen normen en waarden, valt op zichzelf niets in te brengen. Het probleem is echter dat bij Kooy en vele anderen deze begrippen gereïficeerd worden en een leven van zichzelf lijken te hebben. Normen en waarden worden tot ‘elementen’ die samen ‘een geheel’ vormen. Kooy zegt het zo: ‘Geen element oefent als zodanig, d.i. los van de | |
[pagina 273]
| |
overige, een werkzaamheid uit, maar de door een element uitgeoefende werkzaamheid (hier: op de individuen) is er altijd één in dienstbaarheid aan de ongeschonden instandhouding van het geheel.’Ga naar eind6 In werkelijkheid echter zijn normen en waarden niet zulke elementen die een werkzaamheid uitoefenen op individuen. Het zijn opvattingen van mensen. Deze opvattingen laten zich niet isoleren van wat die mensen verder voelen, willen en weten. Zij zijn alleen maar te beschrijven in hun verbondenheid met het geheel van de emotiehuishouding van een mens, die op zijn beurt weer samenhangt met de machtsverhoudingen tussen mensen. Dit is echter niet de voorstelling die Kooy geeft. Eerst abstraheert hij opvattingen van mensen tot waarden en normen, die hij dan vervolgens als elementen met een eigen leven op diezelfde individuen laat inwerken. De hier geformuleerde kritiek, die de waardering voor de meer empirische gedeelten van het werk van Kooy bepaald niet doet verdwijnen, is met opzet wat ‘zwaar’ aangezet, omdat Kooy zelf zijn meer theoretische beschouwingen niet ‘licht’ laat wegen. Hij beweert ‘de stand van de theorievorming’ te overzien en voert de pretentie ‘van hoe bescheiden aard dan ook’ een bijdrage te leveren tot de theorievorming ‘inzake kennisverwerving, morele smaakvorming en gedrag in seksualibus binnen menselijke groepen’.Ga naar eind7 Wat dit betreft acht hij de gedachten van Gordon Rattray Taylor van groot belang. In het boek The Angel-Makers gebruikt Taylor de termen ‘matrisme’ en ‘patrisme’ om twee grondhoudingen aan te geven die in de loop van de geschiedenis afwisselend dominerenGa naar eind8 en deze ordening neemt Kooy over. Het signaleren van houdingen die wel en die niet gezamenlijk optreden kan het inzicht in de samenhang van die houdingen vergroten en is derhalve een nuttige activiteit. Het probleem is echter dat Kooy hierin iets van een verklaring ziet terwijl het geen verklaring is. Het gaat om de benoeming van twee clusters van samenhangende ‘houdingen’, maar de vraag waarom dán het ‘patrisme’ en dan weer het ‘matrisme’ domineert wordt niet gesteld en niet beantwoord. In 1972 schrijft Kooy voor het eerst over Taylors dichotomie in wat hij noemt zijn ‘overzicht van de toenmalige theorievorming’. Het is spijtig maar enigszins begrijpelijk dat hij toen het werk van Elias, dat toch direct op zijn terrein van onderzoek betrekking heeft, niet kende. Het is onbegrijpelijk dat hij vier jaar later - toen inmiddels in de Nederlandse | |
[pagina 274]
| |
taalkring al herhaaldelijk over het werk van Elias was geschreven - er nog met geen woord over rept. In 1976 schrijft hij: ‘Sindsdien [1972, p.k.] is tot de theorievorming zo weinig verder bijgedragen, dat het destijds gezegde nog steeds lijkt op te gaan’.Ga naar eind9
De derde publikatie die hier aan de orde komt is het boek. Margriet weet raad van C. Brinkgreve en M. Korzec.Ga naar eind10 Het is een heel ander boek dan de eerder genoemde. Het belangrijkste gedeelte bestaat niet uit de resultaten van enquêtes maar uit een kwalitatieve analyse van de adviesrubriek ‘Margriet weet raad’ in het blad met dezelfde naam, over de periode 1938-1978. De veranderingen hierin bieden volgens de schrijvers inzicht in ontwikkelingen in ‘gevoel, gedrag en moraal’, die zich meer in het algemeen in Nederland gedurende die periode hebben voltrokken. Door de aard van het materiaal en de gevolgde werkwijze vertoont dit boek grote overeenkomsten met het mijne, die bovendien nog versterkt worden door het gebruik van dezelfde theoretische oriëntatie. Brinkgreve en Korzec schrijven: ‘Directe inspiratiebron voor ons onderzoek was het hoofdwerk van de socioloog Norbert Elias Ueber den Prozess der Zivilisation’.Ga naar eind11 Beide boeken laten zich dan ook uitstekend naast elkaar lezen, waarbij het hunne uitblinkt in een veelheid van treffende citaten, aan één bron ontleend en over een beperkte periode, die door het lezen van mijn boek in een wijder verband geplaatst kunnen worden. Ook de conclusies van beide boeken lijken veel op elkaar. De machtsverschillen, speciaal tussen mannen en vrouwen, maar ook die tussen ouderen en jongeren en tussen maatschappelijke lagen, zijn verminderd. In samenhang daarmee is de omgang ‘informeler’ geworden, zijn de gedragsvoorschriften minder rigide geworden, de gedragsvarianten uitgebreid en is in het algemeen een verschuiving waar te nemen van ‘dwang van anderen’ naar ‘zelfdwang’.Ga naar eind12 Kortom, geen onbekende geluiden. Toch bestaan er tussen beide boeken ook duidelijke verschillen, die tevens mijn bezwaren vormen. Brinkgreve en Korzec zijn naar mijn mening te terughoudend geweest in hun poging om datgene te doen waarin de kracht en de uitdaging ligt van de trant van sociologie die zij beoefenen: een weergave van de verwevenheid van ogenschijnlijk zeer uiteenlopende menselijke gebeurtenissen. De schrijvers zijn zich er terdege van bewust dat de veranderingen die ze constateren niet op zichzelf staan, maar samenhangen met | |
[pagina 275]
| |
ontwikkelingen in wat mensen nog meer doen. De wijze waarop zij deze samenhangen weergeven lijkt echter te veel op die van sociologen als Kooy en is wat dat betreft traditioneel te noemen. Ook zij noemen de voordehandliggende processen als economische groei, daling van het kindertal, democratisering, secularisering, uitbreiding van de psycho-sociale hulpverlening, en daar valt op zichzelf niets tegenin te brengen. Maar juist waar zij er zelf op wijzen dat deze processen door ‘ons’ als zodanig worden onderkend maar tegelijk uit niets anders bestaan dan uit de dagelijkse geschiedenis van miljoenen mensen en dus geen werkelijkheid op zichzelf vormen,Ga naar eind13 wordt de verwachting gewekt dat zij op zijn minst zullen proberen de onderlinge samenhang tussen deze processen in woorden te vangen. Dat doen zij niet. Wanneer de eerste beschouwing over zo'n proces is beëindigd begint de volgende eenvoudig met de constatering dat er ook nog een ander proces plaatsvond.Ga naar eind14 Het gebrek aan samenhang niet van het boek zelf, maar wel in het beeld van de realiteit dat erin gegeven wordt, geldt niet alleen maatschappelijke processen, maar ook de machts- en afhankelijkheidsverhoudingen tússen mensen en de persoonlijke strevingen ván mensen. De auteurs spreken aan de ene kant wel over machtsverhoudingen en zij geven aan de andere kant ook veel citaten waaruit de problemen en spanningen van individuen levensecht naar voren komen, maar in hun eigen interpretatie zijn ze te terughoudend geweest om datgene te doen wat de betrokkenen zelf over het algemeen niet kunnen: het directe verband leggen van de druk die een mens op zichzelf uitoefent met de druk die mensen op elkaar uitoefenen. In Margriet weet raad liggen anders gezegd materiaal en interpretatie te ver uiteen. Het is riskant om beide te verweven, maar naar mijn inzicht ligt ook hier juist de uitdaging. Brinkgreve en Korzec zijn er te weinig op ingegaan en daarom mist hun boek de ‘dramatische’ spanning die wel in het materiaal - de vragen en antwoorden van een adviesrubriek - naar voren komt. Een derde bezwaar tenslotte geldt de conclusies. Met veel van wat zij in dit verband schrijven ben ik het eens, maar op het volgende punt lopen de meningen uiteen. De conclusies van Brinkgreve en Korzec zijn te ‘rationeel’. Ik geef een citaat. ‘Het mensbeeld dat achter de hedendaagse adviezen schuilgaat verschilt hiervan [van het mensbeeld van vroeger, p.k.] in een aantal | |
[pagina 276]
| |
opzichten; ook nu worden mensen velerlei neigingen en driften toegeschreven, maar deze worden niet meer zo strikt verdeeld in goede en slechte, in edele en beschamende. Het is niet zo, dat alle verlangens uitgeleefd mogen worden. Driften moeten ook heden ten dage beteugeld worden, maar nu omdat toegeven zoveel problemen met zich mee kan brengen, niet omdat ze op zichzelf slecht zijn.’Ga naar eind15 Het valt niet te ontkennen dat deze tendens in het materiaal dat zij aandragen valt te onderkennen. Toch wreekt zich hier de eenzijdigheid van het materiaal en het gebrek aan interpreterende durf van de schrijvers waardoor zij te veel afgingen op wat er in de rubriek werd geschreven en te weinig op wat werd verzwegen of wat er niet aan de orde kwam. Het is waar dat ‘termen van roes en berouw, termen uit de sfeer van de zonde’ minder worden gebruikt.Ga naar eind16 Het is echter de vraag of hiermee het moraliseren ook is verminderd, zoals de schrijvers beweren. Een centrale constatering in mijn boek is dat het vanzelfsprekend beroep doen op gevoelens van solidariteit in het geheel niet is afgenomen en dat er in die zin duchtig wordt gemoraliseerd. Zoals ik schreef droeg het moraliseren er vroeger toe bij dat vrouwen op hun ondergeschikte plaats bleven, in huis en in het gezin. Nu is het moraliseren meer gericht op gelijke verhoudingen en wordt er derhalve minder tegen vrouwen en meer tegen mannen gemoraliseerd. In de adviesrubriek ‘Margriet weet raad’ schrijven echter hoofdzakelijk vrouwen aan vrouwen en komt derhalve één kant van deze tendens het sterkst tot uitdrukking. Vrouwen moeten meer voor zichzelf opkomen en minder terugschrikken voor wat niet zou ‘behoren’. Dat mannen juist meer hebben terug te schrikken voor wat thans een ‘onrecht’ heet, komt in zo'n rubriek minder aan de orde. In mijn boek kreeg die nieuwe moraal en de gespannen verhouding tot de gevoelens en idealen van ‘bevrijding’ grote aandacht. Brinkgreve en Korzec gaan aan dit probleem niet geheel voorbij. Ze noemen het wel, maar meer terloops en geven het niet de aandacht die het naar mijn inzicht verdient.Ga naar eind17 In hun voorstelling tenderen de veranderingen meer in de richting van een nieuwe afweging van soms tegenstrijdige belangen en dat klinkt te ‘rationeel’. Volgens mij gaat het veel meer om een botsing van emoties, om de drang tot ‘bevrijding’ en de hang naar moraliseren, waarbij - en dat is het kenmerkende - dit conflict weinig als zodanig wordt onder- | |
[pagina 277]
| |
kend omdat het ideaal van solidariteit als vanzelfsprekend wordt ervaren. Dit verschil tussen hen en mij hoeft niet te worden overdreven, maar vormt toch een belangrijk punt. Freud heeft de psychoanalyse omschreven als een doelgerichte activiteit waarbij driften meer onder bewuste controle komen: ‘Wo Es war, soll Ich wirden’.Ga naar eind18 Zoals bekend worden driften behalve op een bewuste ook op een onbewust geworden wijze gecontroleerd en teruggehouden. Het doel van dit boek was om vooral deze dwangmatige controle op te sporen en uit te zoeken in hoeverre met het doorbreken van beschavingstaboes deze onbewuste controle meer bewust geworden is, of anders gezegd in hoeverre ‘Wo Ueber-Ich war, Ich geworden ist’. Hoewel deze bewustwording inderdaad heeft plaatsgevonden en de ‘Ich-functies’ derhalve zijn versterkt, wijst het vanzelfsprekend moraliseren erop dat tegelijkertijd ook bepaalde ‘Ueber-Ich-functies’ - vooral als ‘Ideal-Ich-functies’ - zich hebben versterkt,Ga naar eind19 en dat er in de meer verlichte opvattingen vele blinde vlekken zijn. In het boek Margriet weet raad zou het niet expliciet vermelden van deze nieuwe moraal een voorbeeld van zo'n blinde vlek kunnen zijn. Deze indruk wordt nog versterkt doordat de schrijvers, behalve over de nieuwe moraal tussen mannen en vrouwen, ook over het bestaan van een zeer belangrijk type van restricties, die meer in het algemeen gelden, het zwijgen bewaren. Ik bedoel hier de betrekkelijk vreedzame wijze waarop mensen in Nederland samenleven. Deze ‘vrede’ is gedurende de laatste vijfendertig jaar slechts incidenteel aangevochten en is van groot belang voor de omgang tussen mannen en vrouwen, ouderen en jongeren en tussen mensen meer in het algemeen. Over deze conditie wordt in de adviesrubriek, maar ook in het boek zelf gezwegen. Dat is maar moeilijk te begrijpen van sociologen die de civilisatietheorie kennen en willen gebruiken. Maar misschien wilden de schrijvers dat ook maar ten dele. Ze zijn voorzichtig in hun uitlatingen. Ze spreken van ‘een inspiratiebron’ en de vraag in hoeverre de recente veranderingen wijzen op een doorzettende civilisering in de - al of niet genuanceerde - zin waarop Elias dit begrip hanteert, blijft buiten hun beschouwing. Ze spreken wel van een verschuiving van ‘Fremdzwänge’ naar ‘Selbstzwänge’, maar dat is alles.Ga naar eind20 Het is jammer dat zij ook hierin zo terughoudend zijn. De vraag of en in hoeverre een civiliseringsproces van eeuwen zich doorzet in | |
[pagina 278]
| |
de tijd die wij meemaken, is niet een vraag uit vele, die allemaal ‘leuk’, ‘interessant’ of ‘aardig’ zijn. Het is een vraag waarvan het antwoord van belang is voor de waardering van eigen en andermans leven, voor de vorming van idealen en voor de praktische uitvoering van voornemens. Die vraag moet niet in de schemering van half uitgesproken vermoedens blijven hangen. Hij moet worden gesteld en beantwoord ook al is het risico niet denkbeeldig dat de eigen idealen én schrikbeelden eerder het antwoord bepalen dan dat het antwoord de eigen gevoelens en voornemens vormt en corrigeert.
Zoals gezegd is een conclusie van dit boek dat de civilisering zich heeft doorgezet. Het stemt daarin overeen met het artikel ‘Is het civilisatieproces van richting veranderd?’ waarin Cas Wouters al eerder met de auteurs van het boek Margriet weet raad polemiseerde, en ik hoop dat zijn artikel en mijn boek elkaar versterken.Ga naar eind21 Deze conclusie van doorzettende civilisering dwingt mij ertoe de veranderingen in Nederland op lange termijn positief te waarderen en de pijnlijke ervaringen, in persoonlijk en wijder verband, te laten voor wat ze zijn: kwetsures in een strijd die de moeite waard is. De constatering van het sterk blinde karakter van die doorzettende civilisering zet er echter tevens toe aan de kennis van wat er gebeurt te vergroten, in de hoop dat een afweging van beter begrepen belangen de pijnlijke botsing van blinde emoties voorkomen kan. |
|