| |
| |
| |
Terra incognita
XXXIV
Deze expeditie werd gemaakt naar Beura, het stroomgebied van de Beurong, en naar Ielop, het stroomgebied van de Ielorong. Ze vond plaats van 9 juni 1941 tot 7 augustus.
Reeds lang had De Bruyn de mogelijkheid van een tocht onder het oog gezien, na de verkenning door de expeditie van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap onder leiding van le Roux in 1939, van het gebied tussen het Paniai-meer en 't Goeloemboeloegebergte. In mei 1940 zou hij aanvankelijk in opdracht van de resident der Molukken een nieuwe expeditie organiseren. Als doel: het oostelijk gelegen terra incognita. Door de oorlogsomstandigheden werd deze tocht echter afgelast.
De bedoeling was het opsporen en in kaart brengen van nieuw, nog nooit daarvoor bezocht terrein en de controleur taxeerde de duur van de tocht op twee maanden. Langer waagde hij het niet van zijn post aan de Wisselmeren, Enarotali, weg te blijven, gezien de labiele toestand in de wereld. Zijn aanwezigheid kon plotseling vereist zijn in het nauwelijks ontdekte gebied. Te Bojobotero, aan de linker oever der Ara-rivier, werd een basiskamp opgericht, alwaar de per motorboot en prauw van Enarotali opgevoerde vivres gedeponeerd werden. Dit bivak werd geheel ingedekt met boomschors om schade, in welke vorm ook, te voorkomen. Te Masiga, vier of vijf dagen oostwaarts van het basiskamp, werd nog een vivresdepot opgericht met veldpolitie ter bewaking.
Een speciale ploeg van vijftig dragers uit 't Aimaroe-gebied zou voor de tocht worden gebruikt. Toen ze echter te Enarotali aankwamen bleek tot teleurstelling van controleur De Bruyn dat niet een van hen was gekeurd. Het was verre van een elitegroep en hij begon met er al direct negen mannen uit te kiezen die hij naar hun kampong terugstuurde. Er bleven er eenenveertig over, en dat was te weinig. De Bruyn zou vergezeld worden door zijn vriend en gids Soalekigi, die reeds geruime tijd tevoren op de hoogte was gesteld van de expeditie en zich bereid had verklaard zijn ‘jongste broeder’ opnieuw te vergezellen. Zijn aanwezigheid was van buitengewoon groot belang omdat Soalekigi een ideale bemiddelaar bij de stammen was. Hij had dat speciale zintuig dat overal contact mogelijk maakte. En het eerste contact is doorgaans het allermoeilijkste, meest precaire moment.
Behalve uit controleur De Bruyn bestond de troep uit een commandant veldpolitie, negen veldpolitieagenten, een bevolkingspolitieagent als dekking en eenenveertig Aimaroe-koelies. In totaal drieënvijftig man. In verband met het uitzonderlijk moeilijk te belopen terrein, dat voor het grootste deel over bergen zou gaan, was besloten in plaats van de normale sagorantsoenen rijst te verstrekken. Als betaalmiddelen ging een flinke hoeveelheid kauri-schelpen, bijlen en kralen mee.
9 juni. De motorboot Prinses Juliana vertrekt om 6.45 uur in de morgen met aan boord Jungle Pimpernel, vijf man veldpolitie, de landschapspolitieagent en vijftien Aimaroe's. Voorts bevindt zich aan dek zevenhonderd kilo levensmiddelen.
| |
| |
Het doel voor die dag is het bivak aan de Ara. Bij het gezelschap bevinden zich nog zeven Ekari-jongens, die vivresblikken naar Masiga zullen opvoeren. Het is mooi, droog weer. Het regent die dag niet. Alle voortekenen wijzen op een voorspoedige tocht. Op één na. Soalekigi is er niet! De controleur begrijpt er niets van. Nooit heeft Soalekigi zijn woord gebroken. Er moet iets zijn gebeurd dat hem belet te komen. Maar misschien dat hij toch nog komt.
De Prinses Juliana vaart door de stille kali. Bij de kleine nederzettingen in de jungle zitten hele families het vaartuigje na te kijken, waarbij ze van de gelegenheid gebruik maken de mannen op het schip suikerriet ten verkoop aan te bieden. De handel gaat niet door, want er is te veel haast. Om twaalf uur wordt het Arabivak bereikt en de boot gaat direct terug om de andere mannen op te halen.
10 juni. Er worden Ekari's gehuurd voor het opvoeren van vivres naar Masiga. De controleur heeft er vijftien nodig en in totaal beschikt hij nu dus over tweeëntwintig dragers. Het merkwaardige is dat ze als betaling geen kauri-schelpen eisen maar bijlen. Op de afgesproken tijd komt de motorboot weer aan.
11 juni. De eerste marsdag breekt aan en om kwart over zes in de morgen gaat de troep op pad. Hij bestaat uit vier man veldpolitie, een landschapspolitieagent, eenenveertig Aimaroe's en tweeëntwintig berg-Papoea-dragers. Een laatste controle door Jungle Pimpernel vindt plaats en dan wordt gestart. Alles is in orde. Alleen, Soalekigi is niet gekomen! Dat valt De Bruyn bitter tegen en 't zit hem behoorlijk dwars. Het is de eerste maal dat de hoofdman van Itodah hem in de steek laat. Het zal het welslagen van de expeditie zeker niet ten goede komen. Hij zet de tegenvaller echter van zich af en voegt zich aan de kop van de groep mannen die in het oerwoud verdwijnen.
Het terrein is bekend. Hij kent het, evenals het moeras dat moet worden doorgetrokken. Over een stevige rotan loopbrug over de Jababoe wordt gelopen, en daarna over verscheidene kleinere kali's. Er wordt flink opgeschoten, hoewel er een lichte regen valt. Later wordt het een stortregen en iedereen is blij als aan het einde van de dag het bivak wordt opgeslagen en men zich bij een niet ongenoeglijk knappend houtvuur kan verwarmen en drogen.
12 juni. De tocht wordt vervolgd door het regenwoud. Om halftwaalf staat De Bruyn voor de 2160 meter hoge top van een berg. Hij staat plotseling stil - hoorde hij daar geen geluid?... Hij luistert opnieuw en merkt dat ook de andere mannen hun oren spitsen. Hij weet niet wat hij ervan moet denken. Het is als ver, heel veraf zijnd gefluit, maar zo fluit toch een vogel niet...! En het doet ook wat denken aan de roep van een mens, een sein - een alarm...
Hij wacht en luistert. Rondom hem staat de wildernis: licht- en donkergroen. Schemerig, geheimzinnig. Vol zacht geritsel, gehijg, gewring en gedrang van lianen en tentakels. Overigens is het stil. En dan is daar ineens weer dat geluid, nu dichterbij, helderder, klaarder, duidelijker. En het is een geluid dat het hart van Jungle Pimpernel sneller doet kloppen. Hij weet dat de kans op welslagen van deze tocht naar het oosten op dit ogenblik plotseling veel groter is. Hij weet dat de moeilijkheden ook nu komen, maar veel gemakkelijker op te lossen zullen zijn. Hij weet dat hij ieder uur van iedere dag bewaakt zal worden, behoed, beveiligd. Want in dat ogenblik heeft De Bruyn de stem gehoord van de man uit Itodah, de jungle call van Soalekigi.
| |
| |
Hij is tóch gekomen!
En dan volgt de ontmoeting tussen Jungle Pimpernel en Soalekigi, en er is grote, onverholen blijdschap bij Jungle Pimpernel en er zijn stromen van tranen over de wangen van de hoofdman uit Itodah. Hij huilt van blijdschap en schaamte tegelijk. Hij is laat - maar Aligamè begrijpt het wel - hij wilde wel mee maar werd tegengehouden - Aligamè kent dat, nietwaar - twee van zijn vrouwen lagen in verwachting en het was niet zo eenvoudig weg te gaan - maar ten slotte was de roep van de jongste broeder hem toch te nadrukkelijk, te verleidelijk geworden. Hij was weggegaan van die twee vrouwen en - nu was hij er - en ze zouden samen verder gaan.
De troep trok verder. Boven op die berg zag de controleur dwars op het pad een rij stenen in de grond gestoken. Hij kende er de betekenis van: afweer voor demonen die op de berg woonden.
Het ging weer regenen. Het werd nat en kil in het bos en iedereen rilde van kou.
Hier en daar werden berg-Papoea's ontmoet. Ze bleken vrij teruggetrokken te zijn, minder spontaan dan de controleur gewend was. Na het uitdelen van kaurischelpen en kralen brak het ijs echter. Soalekigi ging op onderzoek uit naar de reden van deze nogal gereserveerde ontvangst. Het bleek dat na de expeditie van le Roux in '39 in Kemandora nogal wat mensen plotseling gestorven waren. Dat was, het sprak vanzelf, de schuld van de witte mannen uit het land van Soerabaia. Soalekigi deed terstond zijn best deze zienswijze drastisch te veranderen. Als tegenprestatie voor de kauri's en kralen kreeg de troep wat trossen onrijpe pisangs, die voor de koelies een uitzonderlijke lekkernij waren.
Hierna werd gedaald. Langzaam bewoog de troep zich naar beneden, langs de steil afvallende leisteen schuifgronden naar de rivier, die anderhalf uur door de met enorme rolstenen bezaaide bedding in noordelijke richting gevolgd werd.
De controleur ontdekte een plant waarvan de blaren een sterk kamferachtige geur bezaten. De dragers staken ze prompt in hun draagnet en tussen de banden om hun bovenarmen. Probaat middel tegen demonen!
Om twaalf uur bereikte de troep de zoutbron aan de Oegiaboe. Beter gezegd: 't zoutpoeltje. Er was alleen maar wat modder en slik in achtergebleven en wat stinkend, smerig zout water. De Ekari's manifesteerden echter op dit ogenblik een ware onstilbare zout-dorst. Ze hurkten in de poel en slokten gulzig het modderige zoutwater naar binnen. Over de smaak valt niet te twisten!
In Wandi werd bivak gemaakt. Nauwelijks waren de mannen de kampong binnengekomen of van alle kanten dromden de nieuwsgierigen om hen heen. De komst bleek een sensatie te zijn en men vond de vreemdelingen wel zo belangrijk dat het danshuis in de kampong door de hoofden werd aangewezen als slaapplaats voor de koelies. Na het invallen van de duisternis kwam een grote groep Moni's naar het danshuis die gingen zingen. De controleur wist dat dit zingen niet enkele uren maar de gehele nacht door zou gaan. Hij vergiste zich niet. Tot aan het opkomen van de zon zongen de Moni's. Het feest werd voorts gekenmerkt door eindeloos dansen, hossen, stampen en brullen. Als de ene groep vermoeid was geworden, of van uitputting neerviel, stond er altijd een nieuwe klaar om de open plaats aan te vullen. Een enkele maal werd Jungle Pimpernel,
| |
| |
die vroeg was gaan slapen, wakker. Hij luisterde naar die vreemde, rauwe, wilde stemmen - en sliep weer in. Het maakte hem niet angstig omdat hij wist dat dit de stemmen waren van een volk dat in hem geen vijand zag. En daarbij - Soalekigi was er!
Soms verlieten de mannen het danshuis, met walmende flambouwen in hun hand. Ze verdwenen in het bos, kwamen terug, bleven staan en bukten zich over de slapenden in het bivak. Daar lagen de veldpolitieagenten - daar lag Jungle Pimpernel - de flakkerende toortsen wierpen hun grillig licht over de gezichten van de slapenden. Het was een sinister schouwspel, met op de achtergrond het dreunend dansen, het gillen en krijsen der mannen en het eeuwig aan zichzelf gelijk blijvende ritme.
Zo was die nacht van de 12de op de 13de juni. De controleur sliep goed. Hij wist niets van de rosse en gele schijnsels der fakkels, die donkere, uit het bos en het danshuis aansluipende figuren over hem lieten lichten. Er was er echter één die het wel zag: de man van Itodah. Hij sliep niet. Hij hield de wacht over zijn jongste broeder, en over zijn vriend: Aligamè.
Boven dat alles uit, het zingen, het dansen, het licht der flambouwen en de sluipende gestalten, stond strak de hemel met helder fonkelende sterren. Die hemel was te zien tussen de kieren van het bladerdak. In het journaal van die nacht schreef dr. De Bruyn alleen: prachtige sterrennacht. Toch was hij geen dichter.
| |
XXXV
14 juni. Vandaag kan de troep Masiga halen en als dat lukt is er een dag op het schema ingelopen. De Aimaroes blijken achteraf als dragers mee te vallen. Er wordt naar de top van de Bioelagi, die 1920 meter hoog is, gemarcheerd en vandaar geleidelijk afgedaald naar Boegisaga. Op de 2000 meter hoge top van de Zoegoepigoe, die opengekapt is, ontrolt zich een huiveringwekkend schoon panorama van het oostelijke bergland, dat geheel open ligt. Bijna pal oost ligt de indrukwekkende Hindaminda, die hoog boven het omringende gebergte oprijst. Links daarvan is de Kendea-pas, die over enkele weken zal worden overgetrokken om het oosten binnen te gaan. Rechts ervan bevindt zich de Seloro, langs welks steil afvallende noordkant de Kemaboe stroomt. Langs Zoegoepa en Iwasiga volgt een steile daling naar de Iwaboe met zijn enorme leisteenplateaus.
Zoegoepa en Iwasiga zijn verlaten. De huizen blijken slecht onderhouden, sommige staan op instorten. De mannen volgen de Iwaboe. Bij Toegoepitigi wordt gerast. Het is drukkend warm.
Tegen een uur bereikt de controleur met de voorhoede Masiga, dat geheel verlaten is. Als alle dragers binnen zijn worden de bijlen uitbetaald. Er is flink gewerkt en iedereen is tevreden. Inmiddels is Kimoegoealole met veel drukte en lawaai aangekomen, en als oude vriend en hoofdman krijgt hij een bijzonder grote bijl en wat kauri's, benevens een gratis behandeling van een lelijke beenwond. Op deze manier is men verzekerd van zijn hulp en die der Miegani's.
15 juni. Rustdag voor de troep. Er worden veel bataten ontvangen, pisang en grote laboe; deels gratis, deels tegen betaling met kauri's.
| |
| |
16 juni. Twee veldpolitieagenten, eenenveertig Aimaroes en de achtergebleven Ekari's gaan vandaag naar 't Ara-bivak terug. Op 25 of 26 juni zullen ze weer terug zijn met vivres. Zolang moet dus gewacht worden met verder oostwaarts trekken. Jungle Pimpernel blijft met twee veldpolitieagenten, een landschapspolitieagent en zes Ekari-jongens achter in Masiga. De tijd wordt gebruikt voor het maken van tochten in de omgeving.
17 juni. Dr. De Bruyn gaat met Soalekigi naar Sonomomba. Kimoegoealole's nieuwe kampong, die boven de oude nederzetting op 1870 meter hoogte tussen het opengekapte bos ligt. Het is een behoorlijk steile klim. In de kampong worden vijf mensen gevonden die sterk vermagerd zijn. Ze kunnen van zwakte niet lopen en gebruiken een stok als steun. Er loopt ook een eenzame haan rond die de controleur het jaar ervoor aan Kimoegoealole cadeau had gedaan. De kip en de kuikens zijn volgens hem in de magen der honden verdwenen zodat er heinde en ver geen hond meer te bekennen is... Allemaal doodgepijld!
18 juni. Via Poesiboesiga en Mapa naar de top van de Zanggatara in niet al te best weer. In eerstgenoemde kampong ontdekt De Bruyn enige inwoners met uitermate grote kropgezwellen. Struma komt in het gehele oostelijk gebied veel voor.
19 juni. Dr. De Bruyn blijft in het bivak voor etnografisch onderzoek. Bezoek van vele Zonggonao's.
20 juni. In de loop van de dag komen drie Ndani's uit Igindora het bivak met een bezoek vereren. Dat vormt een welkome verrassing. Uiterlijk verschillen ze sterk van de Miegani's. De ringbaarden en gitzwart geverfde gezichten geven de mannen een uiterst strijdlustig aanzien. Ze zijn naar Kemandora gekomen om zout te bereiden en bijlen en schelpen in te kopen. Een der bezoekers spreekt prima Monisch. Voor Dr. De Bruyn een mooie gelegenheid om aan een woordenlijst te beginnen.
21 juni. De controleur werkt door aan zijn woordenlijst van het Ndanisch. Tot nu toe bestond er slechts een korte lijst met de namen der lichaamsdelen, die indertijd door le Roux tijdens diens Oostpatrouille werd opgesteld.
22 juni. Met een veldpolitieagent, Soalekigi en een aantal Miegani's van Masiga naar Zanepa gelopen. Het doel is voornamelijk de mensen warm te maken om over enkele dagen mee te gaan naar het oosten en blikken vivres te dragen.
Soalekigi weet gedaan te krijgen van de bewoners, die tot dezelfde clan behoren als hijzelf, dat beneden Zenepa bij Poejasiga een nieuwe rotan brug over de rivier zal werden gelegd. De oude brug is namelijk levensgevaarlijk. De beide hoofden die de brug zullen helpen bouwen krijgen elk een pisang.
23 juni. In Masiga gebleven.
24 juni. Vandaag moet er een dode worden bijgezet en naar aanleiding van dit gebeuren dienen er enige varkens te worden geslacht. Waar varkens geslacht worden ontbreekt Kimoegoealole nooit! De klim naar Egadoesiga is bijzonder steil en er wordt menige zweetdruppel geofferd. Dicht bij de nederzetting is een aantal mensen bezig in een dode boom een stellage te bouwen.
De Bruyn blijft op enige afstand, vanwege een dicht leger zwartblauwe vliegen en de schier ondraaglijke stank, het werk gadeslaan. De overledene is meer dan tien dagen geleden ontslapen. De zwerm vliegen volgt de stoet. Bij de bijzetting zijn geen vrouwen. Daarna volgt het doden der varkens.
| |
| |
25 juni. Die morgen arriveert het transport van zes veldpolitieagenten, achtendertig Aimaroes en achtendertig Ekari-dragers uit Koemopa. Soalekigi heeft dus niets te veel gezegd toen hij beweerde dat de mannen van Koemopa met het tweede transport zouden opkomen. Er is thans meer dan voldoende voorraad levensmiddelen. Gevaar voor honger bestaat niet meer.
Merci -Soalekigi...! schrijft Jungle Pimpernel in zijn journaal en hiermee geeft hij een duidelijke demonstratie van zijn gevoelens ten aanzien van zijn gids.
26 juni. Rustdag voor de dragers. De vijfentwintig besten worden geselecteerd voor de verdere tocht, de rest gaat morgen naar huis. Om tien uur 's morgens is Soalekigi terug met dertig Daoewa's en Ndani's. In totaal gaan dus achtendertig dragers mee. De vijfentwintig man uit Zanepa vertrekken nu reeds met hun blikken om morgen te Zanepa op de troep te wachten. Het is nu maar de kunst om de mensen bij elkaar te houden tot de waterscheiding tussen Goeloemboeloe en de Carstensz is gepasseerd. Geen van deze mannen heeft ooit een blik gedragen en De Bruyn vreest dat na de eerste dagen prompt de eerste klachten zullen komen. Geld, beter gezegd kauri's en bijlen, moeten echter de arbeid verzoeten. Als loon wordt een bijl en vijftien kauri's in uitzicht gesteld als de blikken over de waterscheiding gebracht. Dit loon is kennelijk aan de hoge kant!
In de namiddag schenkt Kimoegoealole, die door z'n beenwond niet van de partij kan zijn, een varken. Hijzelf wil ook een varken slachten, maar dat heeft z'n speciale reden. Hij verzoekt de controleur heel geheimzinnig met hem mee te gaan en komt dan met zijn verzoek voor de heren. De controleur kan z'n oren niet geloven als hij het volgende spontaan uit de mond van een simpele berg-Papoea hoort komen. De zaak is namelijk zo, dat het in deze streek krioelt van de demonen. Een paar maanden geleden is een van z'n vrouwen overleden en daar is het niet bij gebleven. Ook verscheidene andere leden van de clan stierven en dat alles is zo verdacht, dat het niet anders kan of de demonen zitten erachter.
Hij had al heel wat varkens geslacht om ze tevreden te stellen, maar al z'n bezweringen hebben hoegenaamd geen effect gehad. En drie dagen geleden stierf opnieuw een clan-lid! Het ergste is dat je des nachts in de kampong de geesten kunt horen fluiten. Ze zijn er dus nog steeds en de toekomst ziet er donker uit.
De man verzoekt Jungle Pimpernel hem en zijn familie te helpen, want ze zijn doodongelukkig. Het moet voor hem, volgens de geplaagde bergbewoner, niet moeilijk zijn even diens ‘Soerabaia-bezweringsmethoden’ aan te wenden om al dat geestengespuis uit te drijven. Dr. De Bruyn staat versteld van het volledig vertrouwen van de man in de kracht der westerlingen. Hij wilde het dan ook niet weigeren en de methode wordt toegepast. Het resultaat is niet bekend.
Later bleek dat Soalekigi van dit alles de feitelijke aanleiding was geweest. Die had eenmaal de io mei-herdenking op Enarotali, de bestuurspost aan de Wisselmeren, meegemaakt en vatte deze blijkbaar op als geestenbezwering. Als zodanig werd het tenminste aan Kimoegoealole overgebracht.
En zo drijft de witte man de geesten uit: er wordt een big aangesleept en rondom zitten Kimoegoealole's familieleden, gezond, ziek en half ziek. Allemaal op een kluitje bij elkaar. De controleur laat op een bord wat spiritus gieten. In het schemerduister hurken allen om de paarsblauwe vlam terwijl een der mannen uit de troep iets prevelt. Als de vlam gedoofd is wordt het varken doodgeschoten,
| |
| |
waarna het nog enkele malen in een kring om de bij elkaar gehurkte familieleden wordt gedragen. Dit is het einde! Iedereen is er volkomen tevreden mee en geen geest zal hier na zonsondergang meer fluiten!
| |
XXXVI
27 juni. Vier uur reveille en om zes uur staan twee groepen klaar voor de afmars. Een gaat terug, naar huis; de andere, onder leiding van Jungle Pimpernel, gaat het terra incognita, het onbekende oosten tegemoet. Een paar dragers bedanken op het laatste ogenblik nog voor de eer om mee te gaan. Ze weten dat het oosten vol geesten zit en je kunt niet weten - Kimoegoealole kan vanwege die beenwond helaas ook niet mee, maar in Soalekigi en Aimo heeft De Bruyn twee volkomen vertrouwde gidsen.
Later in de morgen wordt de pas aangelegde brug over de Kemaboe, die hier 1530 meter hoog stroomt, genomen. De brug is nogal labiel, beweeglijk en verre van solide, maar een gegeven paard mag je niet in de bek kijken. Dr. De Bruyn laat twee groepstouwen aaneenkoppelen en nog ter versteviging op het loopvlak van de brug leggen. Tegen vergoeding van kauri's worden de goederen door de Miegani's naar de overkant gedragen. Het tafereel heeft veel van trapezewerk in een circus... De brug lijkt echter meer te kunnen verdragen dan je op het oog zou vermoeden en na anderhalf uur sensatie is alles aan de overkant. Het gaat steil omhoog naar Woenapa, waar de Majani-clan woont. Er zijn hier personen die hetzelfde ziektebeeld vertonen als reeds eerder ontmoete zieken: sterke vermagering en verzwakking. Soalekigi doet gewichtig, bevoelt polsen en smeert de slachtoffers obat matjan onder hun neus. In zijn dagboek zet Jungle Pimpernel, nogal ironisch: Dat hij spoedig mogegenezen - good luck...!
In de namiddag wordt bij een kampong halt gehouden. Er valt lichte motregen. Dr. De Bruyn en Soalekigi kruipen bij de Papoea's in huis. Het is er gezelliger en warmer dan in het bivak. En bij uitzondering zijn er ditmaal niet eens vlooien. Of ze slapen er doorheen...!
28 juni. In de loop van die dag rijst in het zuidwesten de Moeniloroneus boven het omringende wilde bergland uit. Vaarwel, tot over een maand, Kemandora, schrijft De Bruyn in zijn dagboek. Het eigenlijke zadel, op een hoogte van 2310 meter, wordt na een moeilijke klim bereikt. Na afdaling volgt de troep de rivier enkele uren in oostelijke richting. Het rivierbed, dat uit kleine rolstenen bestaat, heeft een geleidelijk verloop. Er kan dus snel worden opgeschoten. Even na de samenvloeiing komt de troep aan een begroeide rotswand, waarin zich een enorm aantal pijlen bevindt. Het blijkt een plek te zijn, waar ieder die erlangs gaat zijn pijl moet afschieten om de demonen uit het dichte oerbos te drijven. De Miegani's schieten elk een rieten pijl af. Jungle Pimpernel en de agenten doen het met een steen, die ze naar de plaats mikken. Geen demon zal de expeditie hier dus meer wagen te benaderen.
29 juni. Die dag gaat het naar de Waboe. Later gaat het tegen de dalwand steil omhoog tot de kam van een rug, die gevolgd wordt tot de troep plotseling uit de schemering van het bos opeen open, met varens begroeide plaats komt. Van dit punt zien de mannen voor zich het hart van Nieuw-Guinea. Dat wilde,
| |
| |
woeste hart, onverzettelijk en mensvijandig. Een fantastisch panorama van de gehele Doraboe-vallei.
Jungle Pimpernel noteert in zijn journaal dat het moment overweldigend was, toen hij naar voren stapte uit het halfduister van het dichte regenwoud en onverwachts dit verbijsterend berglandschap aan zijn voeten zag.
Die dag komen de eerste klachten der Moni-dragers. Elf man uit Masiga vertellen dat het, wat hen betreft, tot hiertoe en niet verder is. Ze vinden het zo al heel mooi en ze willen terug. Naar huis. Ze zijn veel te bang om in dit vreemde, nooit eerder betreden gebied, gepijld te worden. En of ze hun bijlen krijgen... Dit weigert dr. De Bruyn. Tien kauri's kunnen ze krijgen, maar niet één meer. Ze hebben pas drie dagen gedragen en als hij nu toegeeft is de kans groot dat alle andere dragers het voorbeeld zullen volgen. Het slot is dat ze akkoord gaan met de tien kauri's en de benen nemen. Een tegenvaller.
's Nachts is het in het gebergte fel koud. Het bivak is geheel met bladeren en takken beschermd maar de zuidwestelijke wind voert hevige kou mee, zodat de mannen verplicht zijn de hele nacht zittend bij het vuur door te brengen.
30 juni. De Waboe blijkt een brede, bruisende bergrivier te zijn die op de plaats waar de mannen hem ontmoeten niet te doorwaden is. Uit de dalbodem klimt de troep dan omhoog naar de kleine nederzetting Dobéjapa. De Bruyn ziet imposante vergezichten op het dal van de Doraboe, de Boven-Rouffaer, en een andere grote rivier met een brede rolsteenbedding, die hier en daar door rolsteen-eilandjes in tweeën is verdeeld.
1 juli. Rustdag in Doesandigi. In de namiddag worden vijf kleine biggen van de bevolking ontvangen. Een der hoofden heeft een geheimzinnig onderhoud met Jungle Pimpernel. Het wordt allemaal afgefluisterd in een donker hoekje - en het gaat om een zelfde soort verzoek als enkele dagen tevoren het Masiga-hoofd deed. De macht van de geestenbezwering door Jungle Pimpernel is reeds tot hier doorgedrongen. Wie vertelde het...? Wie is dat komen zeggen...? Is dit het resultaat van de jungletelegraaf? Men weet het niet en het dagboek van De Bruyn geeft er al evenmin antwoord op. Maar het was bekend! De nederzetting is nog nimmer door blanken bezocht en dat maakt de zaak dubbel merkwaardig. Wat een vertrouwen in de kunde van ons, westerlingen, schrijft die avond de leider van de expeditie in zijn journaal.
De biggen mogen echter niet worden doodgeschoten, maar dienen volgens de adat der Ndani's te worden doodgepijld. Twee mannen houden het dier bij bek en achterlijf vast, terwijl de eigenaar het met een schot recht in het hart doodt. De toebereiding van het vlees dient ook door de Ndani's te geschieden. De biggen worden middendoor gesneden, schoongemaakt, in bladeren gewikkeld en in een kuil met hete stenen gaargestoofd.
Speenvarken à la Ndani, maar het smaakt er niet minder goed om, schrijft dr. De Bruyn.
Die avond komt de complete kampong kijken. Het is een wonder, al deze vreemde mannen, en vooral die ene heel vreemde, blanke man. Zaklantaarns blijken een enorme sensatie te zijn, die echter vermengd is met angstige verwondering...
De Ndani's zijn heel wat minder luidruchtig dan de Ekari's en Moni's. Uren- | |
| |
lang zitten ze voor de tent van Jungle Pimpernel zonder een woord te zeggen of iets aan te raken. Ze kijken alleen. En misschien denken ze. Ze begrijpen niets van de westerlingen.
Soalekigi, die nooit verder is geweest dan Zanepa en op deze dag voor het eerst in de Ndani-nederzetting overnacht, houdt zelfs zijn grote mond op elkaar. En dat zegt zo het een en ander...! Hij slaapt veiligheidshalve onder het bed van Jungle Pimpernel. Waarom slaapt hij niet in de huizen der Ndani's, waar het warmer is...?
2 juli. Halfzeven. Alles is gereed voor de mars. Er staan nu drie dagen trekken door zwaar oerbos op het programma om over het Zatea-zadel heen te komen. Dr. De Bruyn verlangt het nieuwe land te zien, onbetreden gebied. Dat ligt te wachten aan de andere kant van de waterscheiding. Land waar nooit eerder een blanke verscheen, land van nieuwe stammen, een totaal onbekende wereld.
De mannen die die morgen worden ontmoet doen aan Ekari's denken en hun woningen zijn op heel hoge palen gebouwd. De oorzaak is dat men hier bang is voor bepijlingen. In de top van een dode boom hebben de bewoners uit strategisch oogpunt een platform van een bij twee meter gebouwd, tien meter boven de grond. Dit punt beheerst een groot deel van het terrein, terwijl het bovendien een ideale uitkijktoren vormt.
Er wordt verder gegaan - alles is oerwoud - oerwoud - hier en daar aardverschuivingen die als open wonden in het landschap bloeden. De Minaboe is hier al een rivier met een rolsteenbedding van zeventig meter breed. Prachtig helder water stroomt door de wilde bedding.
Het opslaan van het bivak levert moeilijkheden op omdat er in de bodem geen vlak gedeelte te vinden is. Alles is hier rolsteen en de bivakpalen dringen hoogstens vijf centimeter in de grond. Iets stroomafwaarts tegen de bergrug staat een grote boshut waar vuur brandt. Wat later komen de bewoners, mensen uit Dogindora, die op jacht zijn. Ze hebben honden bij zich. In dit gebied leven ook dwergkangoeroes.
Jungle Pimpernel schrijft in zijn dagboek dat deze dag het ‘Oostrecord’ gebroken is. Verder oostwaarts ging nooit een blanke. Morgen komt de nieuwe wereld.
3 juli. Door de rolsteenbedding, en waar dat niet mogelijk is boven langs over de aardstortingen, wordt de geleidelijk stijgende rivier tot aan zijn oorsprong gevolgd. In de bedding liggen ammonieten voor het oprapen. De Koemaboe stroomt door een leisteenplateau. Onderweg ziet dr. De Bruyn een berg-Papoea met zijn vrouw. Ze blijven staan als door de donder getroffen en zijn verstijfd van schrik. Het is het grootste ogenblik in hun leven, deze ontmoeting. Een spiegeltje en wat losse kralen doen de schrik enigszins verminderen.
En geleidelijk stijgt het pad. Hier en daar vindt de troep een bladerhut. Dat is dan een overnachtingsbivak van bergmensen. De ketting der dragers kronkelt zich door het nieuwe, onbekende land. In doodse stilte. Niemand spreekt meer. Hier past alleen nog maar het grote zwijgen. De gidsen vertellen het fluisterend - dit is het woongebied van Zatea Mina, de vrouwelijke geest.
De troep is nu 2800 meter hoog in de bergen. Dat zegt tenminste de (niet gecompenseerde) hoogtemeter. De werkelijke hoogte bleek later 3000-3200
| |
| |
meter te zijn. Het is zo mistig en de wolken zijn zo compact, dat er nog maar vijf meter zicht is. Vuur wordt aangelegd om de kou te verdrijven.
Kort daarop wordt een bezweringsteken, bestaande uit in de grond gestoken stenen, ontmoet. Aimo zegt dat dit ‘Bearo Zatea’ is. De waterscheiding is nu gepasseerd op 2160 meter hoogte.
4 juli. Een eindeloze tocht door de eenzaamheid van het oerwoud. Iedereen gaat verlangen naar gezichten van mensen. En ook wordt naar bataten verlangd. Het is vreemd, zegt Jungle Pimpernel in zijn aantekeningen, hoe iemand op zo'n tocht naar bataten kan verlangen zoals anders naar een goeie sigaret!
5 juli. Dr. De Bruyn ziet die dag berglandschappen van overweldigende schoonheid en van een haast onbeschrijflijke wildheid. Het stenen hart van Nieuw-Guinea. Groot, majestueus, rauw.
De troep trekt over smalle rotan bruggen, waaronder wild voortkolkende rivieren. De Beurong blijkt op een bepaald punt doorwaadbaar. Over de rolsteenbanken die erin liggen ziet De Bruyn een lange rij zwarte stippen de heuvel op gaan. Hij weet wat die stippen zijn: berg-Papoea's van heinde en verre, die de nieuwe mensen komen bekijken.
Er zijn er driehonderd, die allen mateloos verbaasd kijken. Rondom de troep dromt nu donker Nieuw-Guinea samen. Jungle Pimpernel ziet er mensen bij die lijden aan reusachtige kropgezwellen. Ook hier komt dus struma voor, net als in het gehele bergland. Velen vallen op door een bijzondere hoofdtooi. Op de tulbandvormige versiering zoals de Ndani's die bezitten, plaatsen velen hier ook nog een koeskoesbont en vaak zijn daarop dan weer veren gestoken. In totaal is 't geheel een kleine halve meter hoog!
En dan vangt het bora mindia, het gezang der verliefden, aan. Naast het bivak van de troep is in der haast een grote bladerhut in elkaar gezet en daarin hebben de huwelijkskandidaten zich verzameld. Jungle Pimpernel laat geen verstek gaan en als een geboren berg-Papoea deelt hij neuriënd zijn gaven uit. Ineens begint Soalekigi luid te snikken en dat werkt aanstekelijk. Anderen huilen dapper met hem mee. Als de controleur Soalekigi vraagt wat er aan de hand is, zegt de hoofdman dat hij huilt omdat Kontolulle is als een van hen zelf, een van het volk. De wegen in dit land zonder wegen zijn modder. Hier zijn geen Soerabaia-wegen en tóch trekt Kontolulle de bergen over en de blubber door. Alle ongemakken moet hij doorstaan als de bergmensen, hij moet bataten eten als de mannen van dit land en slapen in hun hutten. En nu vanavond - doet Kontolulle ook nog mee aan het bora mindia, net als een Moni, een Ekari...
Jungle Pimpernel luistert naar de filosofie van zijn gids en denkt er nog wat over na. In zijn rapport staat: Soalekigi schijnt het echter beter te begrijpen dan de Soerabaia-mensen, die me wel eens gevraagd hebben wat ik toch in dit exploreren zag, waarom ik nu toch eindelijk eensgeen ‘goede’ standplaats aanvroeg. Vraag het Soalekigi enge zult het begrijpen, Soerabaia-mens!
| |
XXXVII
7 juli. Klimmen over rotsen, dalen in valleien. Een lange, vermoeiende dag. In de Wangbe-vallei wordt overnacht.
| |
| |
8 juli. Een nieuwe dag die wordt doorgebracht in maagdelijk gebied. Overal verzamelen zich de mensen die dikwijls reeds op de hoogte zijn van de komst van de troep. Om twaalf uur ontmoeten wij een groot aantal mensen. Dit zijn de clangenoten van Aimo en dat betekent dat er een gerede kans is varkens te krijgen. De troep krijgt inderdaad één groot varken en drie kleine varkens. Het grote wordt met een karabijnschot doodgeschoten en het schot gaat tegelijk, tot stomme verbazing der doodstille menigte, door een dikke boom heen.
De hele dag komen en gaan de bezoekers in het bivak. Op de grote rolsteenbank tegenover het bivak is het letterlijk zwart van 't volk dat in groepjes gehurkt de zaken op een afstand volgt. 's Avonds blijft het even druk en begint de bora mindia, 't spel der geliefden. Aimo doet echter vandaag niet mee aan bora mindia omdat hier alleen meisjes van z'n eigen clan wonen. Daarmee mag hij geen liefde bedrijven!
De volgende dag wordt voor wetenschappelijk onderzoek op deze plaats gebleven.
10 juli. Volgens de Oehoendoeni's zou er een spoedpatrouille achter dr. De Bruyn en z'n mannen aan zitten. Het is niet onmogelijk maar voorlopig gelooft Jungle Pimpernel er geen steek van. Hij heeft enige ondervinding met dergelijke tijdingen van berg-Papoea's en hij trekt er zich niets van aan. 't Zal wel een storing in de jungletelegraaf zijn geweest. De tocht wordt voortgezet, langs de bedding van de Wangorong. Het is zwaar werk door de sterke stroom en de vele diepe plekken. Een andere weg is er echter niet en er is dus ook geen andere keus.
Nadat de troep een uur stroomafwaarts is getrokken vernauwt het dal zich en begint de rivier zich door een kloof te wringen. Boven langs de rechter oever spoeden de mannen zich voort. Er moet veel gekapt worden want het pad is op tal van plaatsen hermetisch dichtgegroeid, zodat kruipend voortgegaan wordt. Als De Bruyn boven is gekomen ziet hij dat de Beurong zich naar het noorden ombuigt. De dalwanden die hier angstwekkend steil naar de rivier afdalen zijn door aardverschuivingen over grote afstanden geheel kaal. Hier groeit geen boom, geen varen, geen grasspriet. Er is zelfs geen rotsblok om houvast aan te hebben. Het is alleen maar glad, kaal, naakt. Er wordt nauwelijks voortgang gemaakt. Als je bij de aardverschuivingen uitglijdt betekent dit dat je gaat glijden langs een helling van vijfenveertig (en méér) graden recht de Beurong in, die honderd vijftig meter beneden de mannen voortraast. Er is niets dat de mannen zal tegen houden als ze eenmaal glijden: geen grasspriet, geen takje, geen steen. Niets.
Terugkeren kan echter ook niet meer en een ander pad is er niet. Jungle Pimpernel heeft een nogal gepeperd onderhoud met zijn gids, Aimo, die het een en ander te horen krijgt over z'n slechte kennis van dit terrein. Hij kijkt ongelukkig en is beschaamd. Maar voor hem is het altijd nog gemakkelijker dan voor dr. De Bruyn, die dan wel een grote rimboe-ervaring mag hebben, maar nu eenmaal niet beschikt over de zuigtenen van de berg-Papoea's.
En de Beurong blijft honderd vijftig meter in de diepte woest en wild kolken en bruisen, en dat is helemaal geen plezierig gezicht. Er is maar één geluk bij dit alles: het regent niet.
| |
| |
Het avontuur wordt aanvaard en het lukt. Wel kost het menig precair ogenblik en heel veel zweet.
De Jonorong, een heldere bergstroom, wordt daarna overgetrokken en dan volgt een kolossale aardstorting die gepasseerd moet worden. De helling is echter ditmaal iets minder steil en biedt wat struiken en stenen om je aan vast te grijpen als het glijden wordt.
Even voor de nederzetting Biloroma wordt de groep verwelkomd door een aantal gehurkt zittende mannen en vrouwen, wier begroeting bestaat uit ‘Wi wa, wi wa...’, de gewone groet in dit gebied. Het is een merkwaardig gehoor, al deze mensen door elkaar ‘Wi wa, wi wa’ of ‘Wi wau, wi wau...’ te horen roepen.
Jungle Pimpernel schrijft die avond: Van de Ekari-groet nori daba heb ik moeten overschakelen op amakane in Kemandora. Van amakane op de Dhani-groet kajonak in Oost-Dogindora. Van kajonak op kijénak bij de Daoewa's in West-Beura, van kijénak op hoepraral, de groet bij de Beuroni's aan de zuidelijke oever van de Beurong, en nu, als slot, de laatste welkomstgroet wi wa, wi wa... Een der belangrijkste dingen op verkenningstochten is de welkomstgroet der stammen te kennen.
11 juli. Het heeft die nacht flink geregend. Bij het vertrek schenkt een der hoofden van Dinabagi een groot varken dat natuurlijk direct met de donderpijl van Jungle Pimpernel moet worden doodgeschoten.
En dan breekt een geweldig tumult los. Er heeft zich iets ernstigs voorgedaan. Aimo heeft gemerkt dat ze hem die nacht een snoer kauri-schelpen hebben ontstolen. Hij gaat tekeer als een bezetene en schreeuwt dat hij op staande voet alle mensen in de kampong gaat doodschieten. Het is een geluk dat hij het in het Ekarisch zegt, waar niemand een woord van begrijpt.
Aimo gaat zelfs zover dat hij naar dr. De Bruyn komt en deze vraagt dat varken terug te geven. Hij zou zelf niets van zo'n vuile dievenbende willen hebben... Natuurlijk wordt op het voorstel niet ingegaan. Aimo moet maar beter op z'n spullen passen en niet de ganse lieve nacht bora mindia bedrijven... Want dát is de verklaring van het geval...!
De troep vertrekt en de weg is steil. Het doel is de kam van de bergrug die de mannen nog van de Ielorong-vallei scheidt. Op het hoogste punt, 2060 meter, zien de mannen Ielop, het dal der Ielorong. Zevenhonderd meter beneden hen stroomt door een woest landschap met steil afvallende dalwanden de Ielorong, een brede rivier. Zeldzaam wild en rauw is dit land en hoe meer oostwaarts het gaat, hoe geaccidenteerder het terrein wordt.
Verder is alles zwaar oerbos, met op vele plaatsen de wonden der aardverschuivingen. Vlak voor de mannen verheft zich de ongeveer 2800 meter hoge Korop, waarop de Ielorong ontspringt. Een grandioos beeld!
12 juli. Moeizaam wordt naar een pad over de rotsen gezocht. Zwermen kaketoes wieken over de troep. Verder is er geen levende ziel te bespeuren. Het is een verlaten, desolaat gebied.
13 juli. De streek van de Ielorong tot dicht bij de Kelabo is eveneens geheel onbewoond. Een woest, ruig land waar de Ielorong zich doorheen perst. De dalwanden vallen bijna loodrecht de rivier in. De controleur lijdt aan hevige migraine-aanvallen en hij verwondert zich erover dat deze zich juist voordoen in het bergland. De aanvallen nemen echter spoedig af.
| |
| |
Toch begint dr. De Bruyn aan terugkeren te denken. Het laatste nieuws van de wereld heeft hij een maand geleden ontvangen en de politieke toestand is niet van die aard dat hij te lang de post zonder beheer kan achterlaten. In Enarotali is geen plaatsvervanger. In zijn aantekeningen schrijft Jungle Pimpernel: Het lijkt misschien prettig niets te weten of te vernemen van een wereld die bezig is zichzelf te verscheuren, doch het is het geenszins. Het is zelfs beklemmend. Wij westerlingen hebben toch meer natuurlijk, geen kunstmatig aangekweekt, collectiviteitsgevoel dan over het algemeen wordt gedacht door hen die de verhouding Oost-West als twee antipoden tegenover elkaar plaatsen: collectiviteitszin - individualiteitszin.
Om halfvijf heeft die middag een merkwaardige plechtigheid plaats. Jungle Pimpernel gaat de Nederlandse vlag in het zojuist betreden gebied plaatsen. Die vlag zal achterblijven.
Rondom de vlaggemast zit een groot aantal mannen, vrouwen en kinderen. Aimo, die hun taal spreekt, houdt een lange rede tot de bergbewoners en poogt hun de bedoeling van het ceremonieel uit te leggen. Daarna spreekt dr. De Bruyn een enkel woord in het Maleis tot de politie, de koelies en de berg-Papoea's en gaat het doek met de drie kleuren langzaam omhoog.
En dan gebeurt er iets onvergetelijks: het driemaal geroepen hoera op de Koningin wordt door het bergvolk, dat van geen ophouden weet, een honderdvoudig hoera-geroep. Het geluid wordt weerkaatst door de steile bergwanden van Ielop en dat is een onvergetelijk en machtig gehoor... deze rollende, dreunende, terugechoënde stemmen, die nu eens in de verte, dan weer vlakbij klinken. Geen mens ter wereld kan zich indenken hoe vreemd, fantastisch, verbijsterend de ogenblikken waren bij die kleine, eenzame vlag in het hooggebergte en bij het donderend geluid der stemmen van het bergvolk.
's Avonds en 'snachtsklinkt uur na uur, zonder onderbreking, het bora mindiagezang in de grote bladerhut. Die hut lekt als een zeef. Als het te middernacht begint te stortregenen kruipt een deel van het volk bij de controleur en diens mannen onder de tentzeilen en gaat daar verder met de liefdesliederen. Dit wordt dan de nacht van Dominggoes' eerste liefdesontgoocheling.
14 juli. Om zes uur zit Dominggoes bitter en triest voor zich uit te staren. Grote, dikke tranen rollen hem glinsterend over zijn zwarte wangen. Dominggoes heeft verdriet en het is het verdriet der versmade liefde.
Hij vertelt Jungle Pimpernel het relaas van de nacht met de ontrouwe maagd. Alles, heel zijn bezit, heeft hij haar gegeven. Ze kon alles gebruiken, moest letterlijk alles hebben. En hij gaf haar alles, omdat hij haar liefhad. Maar toen zijn laatste kauri-schelp was vergeven, toen zelfs het allerlaatste wat hij bezat, z'n draagnet, in haar handen was overgegaan, toen hij daar naakt en uitgeschud zat, zei ze dat ze helemaal niet meeging. Ze heeft hem gemeen bedrogen.
Plotseling wordt de jongen wild van woede. Hij gaat tekeer als een bezetene en toont zich 'n grootmeester in de meest geraffineerde en grove scheldwoorden. Maar de maagd is verdwenen en keert niet weer. Haar deert geen scheldwoord. Zij is veel aards bezit rijker en Dominggoes veel illusies armer geworden, die nacht.
Dan gaat de troep verder het bergland in.
Er is veel bewolking maar dat belet niet dat af en toe een blik kan worden ge- | |
| |
worpen op het woeste gebied dat de mannen aan alle kanten omgeeft. De 4150 meter hoge Koeliemiebet zit echter geheel in de wolken gepakt. Zevenhonderd vijftig meter beneden de troep bruist en kookt de Ielorong.
Jungle Pimpernel laat zijn blikken westwaarts gaan. Paniai ligt daar - en de ogen der dragers volgen zijn blikken. Ze willen wel graag terug. Weg uit dit vreemde land, met zijn onbekende bewoners en onbekende demonen. Thuis - naar de kampongs - naar de vrouwen. Het heeft nu lang genoeg geduurd...
Terug... Maar over de Beurong ligt een hangbrug die van een zeldzaam gammele constructie is. Zelfs de dragers gaan er met niet meer dan één belaste man over. En dát zegt wat.
Het wordt een acrobatentoer om 't evenwicht te behouden, want het is duidelijk dat iedereen die hier naar beneden glijdt nooit meer een kans krijgt iets van dat avontuur na te vertellen. Het wordt een sensationeel gebeuren maar alle mannen halen het. Het duurt een uur en dan gaat het verder steil omhoog.
| |
XXXVIII
15 juli. De linker oever van de Beurong wordt bereikt en enige tijd volgt de troep de rivier, die hier op 1580 meter hoogte stroomt. Ten slotte ontdekt dr. De Bruyn een diepe kloof, waarover enkele losjes aan elkaar gebonden boomstammen liggen. Dat heet hier brug.
Het is een stevige ‘brug’, maar de moeilijkheid is om je erop in evenwicht te houden. Als je dat evenwicht verliest betekent dit dat je beneden in woest kolkend, voortdonderend water van de kali terechtkomt, met geen enkele kans nog een seconde in leven te zijn. Maar er is geen andere weg en dus moet deze brug gebruikt worden. Hij wórdt gebruikt, en een voor een kruipen de mannen erover, op handen en voeten. Opnieuw lukt het. Geen enkele drager verongelukt. Later bereiken de mannen Danggoe. Een oud hoofd van de stam stopt Jungle Pimpernel een klein biggetje in zijn armen en is dolblij als hij een spiegeltje en wat kralen in ontvangst mag nemen.
In de namiddag wordt de rivier stroomopwaarts gevolgd tot een grote, droogliggende rolsteenbank bereikt wordt. Hier stuit de troep op iets griezeligs. Boven op de bank ligt een half verteerd mannenlijk. Volgens de gidsen is dat iemand die overspel pleegde en dús doodgepijld werd. Net als in Kemandora worden de lijken vaak in de grote rivieren geworpen.
En zo ligt dat stoffelijk overschot daar. En de wildernis ziet er zwijgend en bars op neer en de rivier loeit en bruist onder de rolstenen bank. Klein en stil en verschrikkelijk dood ligt de man daar. Als luguber vermaan voor overspeligen. Er zijn harde wetten in dit harde land.
16 juli. Om zes uur is de troep klaarenlangs hetzelfde pad van 6 juli wordt naar Oesahoe gelopen. Het bivak staat er nog zoals het werd achtergelaten. 's Avonds bepaalt alles zich weer tot het bora mindia-gezang. Het blijkt dat Soalekigi bezweken is voor een vrouwenhart, het zoveelste in zijn leven. Iedere avond komt hij Kontolulle vragen hem wat kralen te geven om de geliefde te schenken. Het is dé manier voor hem om een goede indruk op het meisje en haar ouders te maken.
| |
| |
Jungle Pimpernel gaat eens op onderzoek uit en kan vaststellen dat het met de smaak van Soalekigi nog wel in orde is. Die is heel wat fijner dan van Aimo, die op een bejaarde weduwe verliefd is geworden, die haar charmante jaren al lang achter zich heeft liggen.
17 juli. De controleur laat twee agenten een top beklimmen om te trachten uitzicht te krijgen op de Carstensztoppen. Zelf probeert hij meer oostelijk uitzicht naar het zuidoosten te krijgen. Geen der pogingen lukt. De omringende bergmassieven ontnemen ieder uitzicht.
18 juli. Volgens Soalekigi is er bericht binnengekomen dat drie Oehoendoeni's van Dongbi in Zanepa enkele Zonggonao's bepijld hebben. De troep Zanepa-Zonggonao's die meegetrokken is danst zijn wilde krijgsdansen om schadevergoeding in de vorm van kauri's en varkens los te krijgen. Soalekigi verzoekt Jungle Pimpernel nu ook maar een paar dagen hier te blijven opdat hij, De Bruyn, ook z'n deel van de oorlogsschatting zal kunnen krijgen...
19 juli. Opnieuw wordt de omgeving geobserveerd. De varkens van de oorlogsschatting laten echter op zich wachten en de Zonggonao's dansen hoe langer hoe wilder en verwoeder hun krijgsdansen. Dat is hét middel om wat meer kracht achter je eisen te zetten. Maar al wat er komt, geen varkens!
20 juli. Vandaag wil de leider van de expeditie zijn tocht voortzetten, maar Soalekigi is verontwaardigd. De oorlogsschatting is er nog steeds niet, ofschoon er hoe langer hoe wilder wordt gedanst en geschreeuwd. Er wordt nu kort en goed geëist dat de dieren zonder mankeren moeten verschijnen, aangezien de grote heer morgen vertrekt. Het is hun laatste kans...
En 's avonds komt het varken. Het is aardedonker als het er ineens is. Volgens de brengers zullen de overige varkens zich de volgende dag aandienen.
Bij grote kampvuren wordt het beest geroosterd. Dr. De Bruyn wil de dragers die het dier hebben gebracht wat kauri's als betaling geven, maar Soalekigi is het daar volstrekt niet mee eens. Hij legt uit dat zo iets niet mag. Dit is geen gewoon varkensgeschenk, maar een boete, een straf. Dan moeten ze ook maar geen Zonggonao's pijlen, zegt hij.
21 juli. Iedereen gaat naar huis verlangen, vooral als, zoals iedere marsdag, om vier uur al wordt opgebroken. Boven op de rug bij Zinggilini ziet De Bruyn nog eenmaal het schitterend panorama van het oostelijk bergland. Als een burcht staat de 4150 meter hoge Koeliemiebet in het oosten. De morgenzon laat de hoekige kamlijn in al zijn wilde grilligheid des te sterker tegen de bloedrood gekleurde hemel uitkomen. Het is een grandioos gezicht, dat nieuwe land van Beura. Dan zegt hij het vaarwel.
22 juli. Die morgen wordt de waterscheiding weer gepasseerd. De koelies lopen nog uitstekend en de laatste is hoogstens tien minuten achter bij de spits. Iedereen ruikt de stal ofschoon de weg naar Enarotali nog lang is. Om twaalf uur ontmoeten ze bij de samenvloeiing van Koemaboe en Komberaoboe een troep Miegani's met hun jachtbuit. Die bestaat uit twintig in blarenbundels gewikkelde dwergkangoeroes die met honden zijn gevangen. Voor twee kauri's krijgt De Bruyn een bundel van vijf kangoeroes. De Aimaroes eten ze niet maar voor alle anderen zijn ze een lekkernij.
23 juli. Een lange weg. Maar een dag dichter bij Enarotali.
| |
| |
24 juli. In Doesandigi wordt het bivak opgezet. Soalekigi en Aimo komen uit Oesahoe in het bivak aan en beiden hebben hun nieuwe vrouw bij zich. Aimo z'n weduwe en Soalekigi met - een geheel andere vrouw dan hij enkele dagen geleden Kontolulle aanwees. Het zit, volgens de gids, zo in elkaar, dat de ouders van die eerste vrouw veel te veel schelpen eisten zodat hij maar besloten had de jongere zuster te nemen. Die was aanmerkelijk goedkoper.
Overigens ontstaat er die dag nog ruzie. Een Miegani en een Ndani hebben ernstig verschil van mening, omdat volgens de eerste de Ndani zijn dochter op minder kuise wijze heeft bejegend. Hij wordt zo razend dat hij tot schrik van iedereen zijn boog grijpt en een pijl op de Ndani afschiet. De controleur ontneemt de opvliegende vader zijn wapen en de rust keert weer. Oorlogvoeren in het bivak is verboden.
25 juli - 26 juli - 27 juli... Steeds de weg terug. Op 27 juli is de Goeloemboeloe geheel uit de wolken. De ochtendmist trekt langzaam uit de dalen weg en tegen de hemel in het oosten tekent zich het geweldige silhouet van de berg af. Het is een wonderlijk steeds wisselend spel van kleuren en tinten. Langzaam gaat het vaalgrijs van de nacht zienderogen over in het aanrijpende licht van de dag. Het lichtrood van de eerste stralen wordt sterker, het wordt rossig rood, dan vuurrood. Het is nu alsof de gehele oosterkim in vuur en vlam staat. En dan, als de laatste nevelflarden statig om de bertoppen omhoog drijven, maakt de rode gloed plaats voor weer lichtere nuancen: oranjerood, oranjegeel en lichtgeel.
Een letterlijk gouden ochtendzon gaat schijnen over het landschap waar alles nog slaapt. Alleen wat rook uit de huisjes ver beneden de plaats waar de controleur nu staat, duidt op menselijk leven. De grote Doraboes slingert zich als een glinsterend lint door het landschap. De ene keer is hij een brede, forse rivier met eilanden in het midden, de andere keer perst hij zich door beklemde, canyonvormige kloven.
Het is een zeldzaam mooi beeld van een verbijsterend wild gebied.
28 juli - 29 juli - 30 juli... Een grote dag voor Soalekigi! Vandaag hoort hij dat hij anderhalve maand geleden vader is geworden van een zoon. Soalekigi komt naar Jungle Pimpernel, zijn jongste broeder, en vraagt hem welke naam hij die zoon moet geven. Het zal Soalekigi een eer zijn als Kontolulle hem die naam wil noemen,
Kontolulle denkt even na. Dan heeft hij een goede naam voor de jongste zoon van Soalekigi; als Piet Hein zal hij voortaan onder de bergmensen voortleven. Jungle Pimpernel begrijpt dat het hart van de vader naar huis trekt en hij geeft zijn gids toestemming die kant op te gaan. Maar Soalekigi weigert, onder beding van: samen uit, samen thuis. Twee dagen later is Soalekigi echter tóch vooruitgegaan. Niet zozeer uit verlangen naar zijn zoon en de jonge moeder, maar omdat hij een gerucht heeft opgevangen van een te Koegapa ophanden zijnd varkensfeest. In dit land zijn varkens en schelpen belangrijker dan vrouwen en baby's.
31 juli - 1 augustus - 2 augustus - 3 augustus - 4 augustus - 3 augustus - 6 augustus... De terugtocht vindt plaats zonder incidenten. Op 6 augustus wordt de motorboot in het basiskamp bereikt en op 7 augustus komt dr. De Bruyn weer thuis in Enarotali. De oostpatrouille zit en op en opnieuw is een onbekend gebied in het hart van Nieuw-Guinea in kaart gezet. In totaal werden driehonderd vierkante
| |
| |
kilometer bezocht en de vlag die op 13 juli in het bivak aan de Ielorong werd gehesen wappert nu ook op 150 kilometer oostelijk van het Paniai-meer. Als korte verkenningstocht, die een inleiding voor latere tochten vormde, was ze geslaagd.
Wat de koelies betreft, in plaats van sago aten ze, zoals men weet, op deze tocht rijst. Dr. De Bruyn vond dit wenselijk in verband met de zwaarte van het te belopen terrein. Het merkwaardige feit deed zich nu echter voor, dat bij thuiskomst de koelies er stevig en gezond uit zagen, aanzienlijk beter dan op de dag van de start, en Jungle Pimpernel en de agenten met de dag magerder waren geworden...
En Soalekigi...? Van hem moet alleen nog gezegd worden, dat hij ook op deze tocht weer optrad als beschermer en chaperone van zijn jongste broer... Hij liep op ieder pad voor de controleur uit, en als het nodig was erachter. Steeds waar het volgens hem het gevaarlijkst was. Dr. De Bruyn kon geen stap doen, zonder dat de scherpe ogen van Soalekigi hem volgden. Deze verontschuldigde zich soms door te zeggen dat hij zijn jongste broer nu eenmaal moest beschermen in dit wilde land.
Zo was Soalekigi! Een brave kerel, die je z'n losheid in liefdeszaken daarom alleen al moest vergeven...!
|
|