Waarvoor de Schepper van 't heelal u eens bestemde.
O Vrede, keer spoedig weer,
Heft gij weer op de diepgezonken Volk'ren.
Geen naastenliefde toont men voor elkaar,
Doch doodt, verminkt aan alle zijden.
Stort zich verwoed op 's vijands legerschaar,
Kent noch erbarming, medelijden.
Vervloekte krijg, wat zijt gij wreed;
Gij helpt den dood bij 't oogsten wat de mensch eens zaaide,
O Vrede keer spoedig weer,
Heft gij weer op de diepgezonken Volk'ren.
Stil en verlaten ligt deez' gansche streek,
Ook hier kwam d'oorlog offers halen.
Wee hem die voor het ruw geweld niet week;
Moest dit met smart, ja met den dood betalen.
O lief'lijk land, waar is uw bloei?
Vernietigd zijn uw huizen, weg zijn uw bewoners.
O Vrede, keer spoedig weer,
Heft gij weer op de diepgezonken volk'ren.
's-gravenhage, september 1917
W.J. Rotteveel
Dit gedicht van een verder onbekende maker verscheen op 15 oktober 1917 (= jrg. 2, nr. 19) in De Toekomstige Vrede, Orgaan van den Nederlandsche Anti-Oorlog Raad.