Hij grijpt de menschheid met zijn dorre, kille handen,
En honderdduizendtallen worden er vermoord.
En wat niet sterft, wordt weggevoerd als slaven,
Men rukt ze met een grijns van hun geliefden af,
Ver van 't geluk verhongerd en begraven,
Plant er geen kinderhandje bloemen op hun graf.
Is dat uw beschaving, de altijd beroemde,
Is dat nu uw liefde uit bijbel en kerk,
Is dat nu de leer die ge christelijk noemde,
Is dat nu de kroon op uw misdadig werk.
Bleek zijn de kind'ren, moegeweend de vrouwen,
De vaders weggevoerd, de zonen dood,
Er zijn geen velden meer om te bebouwen,
En voor wie hong'ren groeit geen graan voor brood.
Maak plaats barbaren, ons de aarde,
Ga heen en sticht geen verder onheil meer,
Daar waar uw werken slechts vernieling baarde,
Daar brengt de arbeid de herleving weer.
[pagina 270]
[p. 270]
Ga heen, maak plaats, wij zullen trachten,
De wonden weer te heelen, die men sloeg,
Vooruit, maak plaats, wij willen niet meer wachten,
Ons roept de taak, er is nu leed genoeg.
J.B.
Na de Duitse inval in België stortte de economie in dat land volledig in, met als gevolg dat er veel gebrek werd geleden en er op den duur 650000 mensen zonder werk kwamen te zitten. Omdat er in Duitsland door alle weggeroepen dienstplichtigen juist een schreeuwend gebrek aan arbeidskrachten bestond, ging de bezetter over tot een gedwongen werkverschaffing. Daarbij werden 120000 jongens en mannen naar Duitsland afgevoerd, waar ze onder vaak erbarmelijke omstandigheden aan de slag moesten; velen kwamen daarbij om het leven of raakten voorgoed arbeidsongeschikt. In 1917 kwam er een einde aan deze deportaties, mede onder invloed van internationale protesten en het optreden van de Belgische kardinaal Mercier. Voor J.B.: zie ook rubriek 2 en 6.