Het monster van de oorlog
(2004)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |
Luik en VerdunOntzinde lafheid, die zich droevig drijven laat,
stom, stemloos vee, vóórt in hun hel van sproeiend vuur.
Zó strijden ze daarginds: willoze mensenbent
die vangt gedwee de dood in dichte lijvenmuur.
Mijn felle haat vlamt hoog bij dit vernedrend denken,
mijn hele wezen noktGa naar eind* van felle droefenis,
vloekend dat doen, verachtend hunne holle frasen,
dat daar zo weinig moed, zo veel onmachtigs is.
Zo leed niet luid was, niet naar bloed de luchten roken,
hoog ging mijn lach om al die heldenrazernij,
de waanzin van blind volgen heeft hen dwaas gebroken,
ze voelen niet de hoon dier marionetterij.
J.W. Schotman (1892-1976)
Johan Willem Schotman, eerst werkzaam als arts en later als psychiater, schreef zowel poëzie als proza. Dit gedicht is, samen met andere emotionele oorlogsverzen, te vinden in zijn bundel De wankele morgen (1919), gedeeltelijk eerder verschenen in het tijdschrift Groot-Nederland. Schotmans woede over het kuddegedrag van mensen leidt hem hier van augustus 1914 (de val van de forten van Luik en de inname van de stad zelf) naar het jaar 1916, toen in Frankrijk in fasen de Slag bij Verdun plaatsvond. In gruwelijke omstandigheden vielen daar in totaal meer dan 750000 slachtoffers, onder wie naar schatting 180000 doden, zonder dat de ene of de andere partij uiteindelijk noemenswaardige terreinwinst had verkregen. ‘Uw opdracht is het offer,’ luidde een Franse dagorder; maar het had ook een Duitse kunnen zijn, voegt de reisgids Velden van weleer (2001) aan dat citaat toe. |
|