Het monster van de oorlog
(2004)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
JoffreGa naar eind* is stervendIk zie hem liggen in een lang, smal bed
onder een laken uitgeteerd en recht
en vraag mij af, of hij nu strijden zou
in een gevecht, waarbij de Marne vaal wordt,
hij ligt te sterven in het harde bed
in bange droomen, als een kind, een vrouw. -
hij staat niet op de wal.
er zijn geen kogels,
geen Hunnen, geen poilusGa naar eind*;
er zijn misschien wél duiven, vogels,
die hem geleiden naar een ver angelus...
laten wij ons verbijten tot een zwijgen,
dat hem meer helpen kan dan alle woorden
over zijn wapenfeiten en zijn Marne;
laten de duizenden, die nu bedroefd zijn, zwijgen
en een zacht rustig einde voor die dappre vragen,
die nu weer handgemeen is met de dood
en om bescherming en een groot erbarmen,
dat hem behoeden zal en veilig overdragen:
de angsten en verschrikkingen zijn groot...
en laat mij, vreemdeling, één bede, Frankrijk...
begraaf dien strijder niet op Père LachaiseGa naar eind*,
rijd zijn karkas op een eenvoudge baar door Frankrijk;
door alle dorpen, over alle wegen.
totdat hij is begraven onder tranen
en onder arme, snikkende gebeden,
en staak dien doodenrit dan aan de Marne,
in een oud dorp, wanneer het avond wordt.
ontkleed hem daar, wikkel hem in de driekleur
en stort hem zonder dralen in de Marne,
geef hem terug, die stroom heeft recht op hem. -
Ik hoor de Marseillaise door den winternacht
onoverwinnelijk klinkend uit trombones
van een klein troepje boerenmuzikanten,
| |
[pagina 222]
| |
dat zich geschaard heeft om de leege baar
van Papa Joffre, en dat hem nu, haast stikkend van ontroering
omlaag hoort plonzen van de oude brug...
zij gaan uiteen, zij gaan langs vele straten
en denken aan het oude, doode lichaam,
dat nu gaat rotten in den ouden grond,
en dat nu zelve grond wordt,
en fransche grond, fransche stof.
en daarom, zegt Philippe tot Paul Falaise
bij het naar huis gaan, daarom
bliezen wij ook daarnet geen marche funèbre maar de Marseillaise... -
De sterren schijnen en de golven lachen
en door den hemel gaat een zacht geklater,
dat danst gelijk de golven en dat lacht,
gelijk het lachend dansen van het water.
het wordt een wisselspel, een vlietend praten,
dat langs de hellingen en alle plaatsen
van aarde en hemel
een zacht weerkaatsen legt.
wat zeggen deze stemmen in hun wemel?
zij zeggen, zingend uit den hoogen hemel:
nu is het goed, nu vond zijn ziel erbarmen.
en van de aarde zingen de soldaten,
met sterke stemmen naar den hoogen hemel:
nu is het goed, nu vond zijn ziel erbarmen;
en samen zingen engelen en soldaten:
hij rust in God en in zijn trouwe Marne.
30 december 1930
H. Marsman (1899-1940)
| |
[pagina 223]
| |
Het lijdt geen twijfel dat Marsman zich bij dit gedicht niet alleen heeft laten inspireren door krantenberichten over de geliefde en befaamde Joffre, maar ook door zijn eigen angst voor de dood, die de keerzijde was van zijn drang naar een fel en intens leven. Zijn gedicht verscheen eerst in het jongerentijdschrift De Vrije Bladen, jrg. 8, nr. 1 (= januari 1931) en werd enigszins gewijzigd opgenomen in de bloemlezing Jonge most (1936). Marsman verwierp het na enige tijd als een ‘onzuiver mengsel van pathetiek en praatstijl’, maar vroeg zich later af of hij het toch maar niet in zijn verzameld werk zou opnemen. Zie voor de tekst de uitgave van Marsmans verspreid gepubliceerde gedichten: Achter de vuurlijn van de horizon (1990). |
|