Het monster van de oorlog
(2004)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
De val en de vlucht van Wilhelm IIHebt u al het blijde nieuws vernomen,
Van den heerscher van het Duitsche rijk,
Die men zijn troon heeft afgenomen,
En verjaagd heeft uit zijn rijk?
Hij is naar Holland moeten vluchten,
Naar 't land van melk, boter en kaas,
Hier heeft hij niets meer te duchten,
Van het woeste oorlogsgeraas.
Lange jaren is de Duitsche keizer
De god van heel zijn volk geweest,
Doch nu worden die menschen ook wijzer,
En noemt men hem daar nu ook een beest.
Zooveel menschenbloed heeft hij al vergoten,
Om te heerschen over heel de aard.
Doch nu is hij zelf neer gestooten
Voor hem is men nu niet meer vervaard.
Eindelijk, na zooveel tegenslagen,
Was hij zijn leven niet meer veil,
Daarom was hij zoo terneergeslagen
En zocht in de vlucht zijn heil.
In Holland is hij toen aangekomen,
Te EisdenGa naar eind*, een grensplaats van ons land;
Nu zal hij misschien hier stil gaan wonen
In een hoekje van ons vaderland.
Hier is dus het spreekwoord weer bewaarheid,
Wie een kuil voor een ander graaft,
Dat er dikwijls zelf in glijdt,
Hier, die het gat dan heeft gegraafd.
Eindelijk heeft het recht de zege
Waarnaar men toch zoo heeft getracht.
Weg nu, oorlog, leve nu de vrede
Welke ons door u nu wordt gebracht.
Anoniem
| |
[pagina 212]
| |
Wilhelm II (1859-1941), koning van Pruisen en keizer van Duitsland, werd door zijn critici dikwijls gehekeld om zijn theatrale manier van optreden. Toen hij door de ineenstorting van zijn legermacht en het uitbreken van een linkse revolutie in zijn eigen land afstand had moeten doen van de troon en in Nederland een toevluchtsoord zocht, namen de hoon en spot toe. Zijn komst veroorzaakte heel wat politieke complicaties. Nadat hij eerst in kasteel Amerongen had gewoond, kocht hij in 1920 zelf Huis Doorn aan, waar hij tot zijn dood heeft gewoond. Sinds de jaren vijftig is Huis Doorn ingericht als museum. Dit ironische straatlied is opgenomen in de verzameling van Wouters en Moormann, deel 1. |
|