Het monster van de oorlog
(2004)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
WilsonGa naar eind* en de neutralenGa naar eind*John's gedrag als ‘groote jongen’,
Die graag voor de kleintjes vecht,
Is reeds menigmaal bezongen,
En heel dikwijls uitgelegd.
Ieder weet, hoe hij de liefde
Van John Bull waardeeren moet.
Zoo John ooit een ander griefde,
't Ging steeds met een hart dat bloedt.
Uncle Sam gaat 't voorbeeld volgen,
Lang heeft hij er mee gewacht:
Maar is nu op 't hoogst verbolgen
En zijn woede geeft hen kracht.
Hij wil vast de drie neutralen
Die aan Duitschland's grenzen staan,
Tot zijn standpunt overhalen.
't Middel daartoe is... zijn graan.
Wilt ge, kleinen, blijven eten?
Sluit u aan, ik geef u brood.
Doet ge 't niet, zelf moet ge 't weten,
Sterf dan kalm den hongerdood!
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Wat heeft Wilson uitgevaren
Tegen schendingen van 't recht!
Maar toen gold het de Barbaren;
Nu 't hem zelf geldt is 't niet slecht.
Huich'larij uit eenen bloede;
Johnny Bull en Uncle Sam,
Weest gij kleinen op uw hoede,
Zoo g' ooit hoort hun huichelstem.
Kritikanto
| |
[pagina 207]
| |
Aanvankelijk voerde de democratische president Wilson (1856-1924) een neutraliteitspolitiek en probeerde hij te bemiddelen tussen de Europese mogendheden. Bekend werd de rede waarin hij op 1 februari 1917 nog pleitte voor ‘peace without victory’, ofschoon Duitsland toen juist de onbeperkte duikbotenoorlog afkondigde. Nadat het in april 1917 onvermijdelijk was geworden dat de Amerikanen met de Geallieerden gingen meevechten, kondigde Wilson een algemeen uitvoerverbod af, met als gevolg dat ook de Nederlandse schepen met graan in de Amerikaanse havens werden vastgehouden. Dat was het begin van moeizame onderhandelingen en een reeks nieuwe problemen, die verder buiten het bestek van dit gedicht vallen. Voor Wilson en de Vrede van Versailles: zie rubriek 8. Wie er achter de naam ‘Kritikanto’ (Esperanto voor ‘beoordelaar’) schuilging, is niet bekend. Zijn honende gedicht verscheen op 26 mei 1917 in het pro-Duitse weekblad De Toekomst, dat al in het kort is besproken bij een gedicht van Perdeck in rubriek 5. |