| |
| |
| |
't Beleid van minister Posthuma
Een rare tijd die wij beleven,
Wordt ons waarlijk niet gegeven,
Je verstand gaat aan de haal.
Dure tijden, groote zorgen
Voor veel geld haast niemendal,
't Heden is gelijk aan morgen
Een minister die in Neerland speelt de baas,
Hier de korsten laat, naar buiten stuurt de kaas,
Die met praten en beloven
Heel de boel zet onderste boven.
Die veel zegt en veel praat, maar niets doet,
Zijn ministers-traktementje is toch goed,
Die alle piepers stuurt naar buiten,
En 't volk er naar laat fluiten
Toen hier voor een tijd geleden
Neerland zat in groote nood
Heel geen pieper was te krijgen
Enkel nog maar oorlogsbrood,
Maar Posthuma zat niet te zweeten,
Nog voor men het weten kon,
Was er plotseling weer eten
Vier ons brood, een ons rijst, een half ons gort,
Waar je op den duur mesjokke van wordt.
U moet waarlijk niet vergeten,
Dat je bijna enkel rijst en gort moet eten;
Maar de Zondag, ja dat is de groote dag,
Dat je eindlijk weer een pieper eten mag,
Maar al zijn ze blauw of rood,
Je eet ze op, omdat je eten moet.
| |
| |
's Maandags dan begint ons lijden,
Want dan krijgt men enkel rijst,
Dinsdags als op andere tijden
Ook de rijst weer op de lijst.
Woensdag gort, of duffe boonen,
Donderdag natuurlijk rijst.
Vrijdag, Zaterdag en Zondag,
Staat de rijst weer aangeprijsd.
Posthuma, Posthuma, mijn goeie man,
Is dat waarlijk alles wat je kan?
Zijn dat nu al je talenten?
Krijg je daarvoor nu je centen?
Had belet, dat alles niet was weggegaan.
Dan had men nu niet voor die narigheid gestaan,
Dan hoeft men geen rijst te bikken,
Zooveel oorlogsbrood te slikken,
Maar nu is alles naar de maan.
Nederland ons heerlijk landje,
Ja, dat land van overvloed,
Daar is het gewoon een schande
Dat men hongerlijden moet.
Rijst met rijst, en duffe boonen,
Een half ons vet nog bovendien.
Voor alles moet je een bonnetje toonen,
Maar geen pieper is te zien.
Posthuma, Posthuma, 't is een schand,
Want je bent de schrik van heel ons Nederland.
Alles stuurde hij naar buiten,
En wij kunnen nu naar alles fluiten.
Zoo'n minister, dat in deze critieke tijd
Ieder vraagt, hoe raken wij dien man nog kwijt,
Minister Treub is eerst gaan ruimen,
Posthuma kan men niet pruimen,
Hij is de schuld van onze narigheid.
| |
| |
De liberaal ir. F.E. Posthuma (1874-1943) kreeg van alle kanten aanvallen te verduren toen hij M.W.F. Treub in november 1914 opvolgde als minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. Behalve de Ode aan Posthuma, op muziek van Little Baby Rose, indertijd ‘met enorm succes gezongen door 't Duo Driehuis’, is ook dit straatlied daarvan een goed voorbeeld (zie deel 2 van de collectie van Wouters en Moormann). Posthuma stond voor de lastige taak om in een tijd van prijsopdrijvingen en ingewikkelde im- en exportproblemen vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Dat Engeland, Duitsland en later ook de Verenigde Staten allerlei ruil- en leveringsvoorwaarden stelden, viel steeds moeilijker uit te leggen naarmate de schaarste toenam en er meer gebrek werd geleden.
|
|