Vrij gevolgd naar C.S. Adama van Scheltema londen, 8 September (Reuter). Het congres der vakvereenigingen te Bristol nam met 600 tegen 7 stemmen een besluit aan, waarbij het congres zich bereid verklaart, de regeering zoveel mogelijk te steunen ten behoeve van een succesvolle voortzetting van den oorlog.
Wie zijn het, die de waapnen grijpen,
En willig naar de grenzen gaan,
Wie zijn het, die de sabels slijpen
En op bevel aan 't moorden slaan -?
Dat zijn de eggers en de ploegers,
Dat zijn de zweeters en de zwoegers,
Dat is 't gedwee proletaarjaat -
Dat is de daad!
Wie is het, die op 't eerste seinen
Met vaste hand het stoomros ment,
En in de eindelooze treinen
't Kanonnenvleesch den dood inzendt -?
Dat zijn zij, die de vuren poken,
Dat zijn zij, die de ketels stoken,
Dat is de zwarte kameraad -
Dat is de daad!
Wie is het, die in alle staten
Den oorlogsgod zijn diensten biedt,
Wie vult de springende granaten,
Wie is het, die kanonnen giet -?
Dat zijn de werkers en de wakers...
Ach! nergens sterken, nergens stakers!
Dat zijn de mannen van de straat -
Dat is de daad!
[pagina 178]
[p. 178]
Wie zijn die duizend, duizend handen,
Die druipen van der naasten bloed,
Wie is het, die in alle landen
Den stank der lijken opgaan doet -?
Zijn dat nu muiters, dat nu makkers,
Zijn dat nu ‘taaie, rooie rakkers’,
Die blinde slaven van den staat -
Is dàt de daad?
Wat? Al die brute oorlogsknechten,
Wilszwakken, duister van verstand,
Zijn die 't die voor den vrede vechten
En ‘sterven voor 't beloofde land’ -?
Neen! Het zijn brekers en vernielers.
O kwamen er toch de bezielers
Tot weigering uit oorlogshaat -
Dàt is de daad!
Sperantes
Dit gedicht van een onbekende maker verscheen op 10 september 1915 (jrg. 8, nr. 389) in Opwaarts, Orgaan van den Bond van Christen-Socialisten. De woede over het verdwijnen van de zo vurig beleden en bezongen internationale arbeiderssolidariteit krijgt hier gestalte in een tekst die voortdurend honend verwijst naar het indertijd befaamde gedicht ‘De Daad’ van C.S. Adama van Scheltema (zie zijn bundel Stilte en strijd). De laatste twee strofen daarvan luiden als volgt: