Het monster van de oorlog
(2004)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
GasDe trompeGa naar eind* blaast. Het land, dat eenzaam wakend was,
en gansch de blonde lucht, waar de ochtend over daalde,
plots grauw en mistig worden, en het stinkt naar gas -
wijl mannen schieten of met messen slaan... verdwaalden!
Het vuur slaat om het veld, in 't water, op de post,
het vuur weet niet waar het kan de lijven vinden,
het vuur bonkt luide, en boomen van hun kroon verlost,
en knakt de menschen óp, die dolen, zoo als blinden.
De stank is onuitstaanbaar, wijl de dood er spot.
De maskers om de wangen snijden beeste-snuiten,
de maskers met verwilderde oogen, dwaas of zot,
de lijven verder-drijven tot op staal te stuiten.
De mannen weten niets, zij ademen met vrees.
Hun hand knelt wapens, als een boei de drenkelingen;
zij zien hun vijand niet, die ook gemaskerd rees,
en stormt op hen, verscholen in de gassen-kringen.
Zoo, in den vuilen mist, gebeurt de grootste moord.
De menschen slaan verwilderd op de ontmoete lijven,
hardnekkig ondereen en zonder 't vrienden-woord,
dat zou de broeders van een-anders lichaam drijven.
Tot, na den vuigen strijd, de dampen zijn vergaan,
en in de post, de lijken worden op-geladen,
gemaskerd steeds en stijf, en koel met bloed belaên,
men vindt, zich wurgend nog, om-armde kameraden.
Daan Boens (1893-1977)
| |
[pagina 29]
| |
In het voorjaar van 1915 maakte het Duitse leger tijdens de tweede slag bij Ieper voor het eerst gebruik van chloorgas; op den duur zetten ook de Engelsen, de Fransen en de Russen dit vreselijke wapen in, dat ook in latere jaren in brede kring diepe afschuw bleef oproepen. Bovenstaand gedicht is, evenals het voorafgaande, te vinden in Boens' bundel Menschen in de grachten (1918); de stroeve zinsbouw zal men bij deze beschrijving voor lief moeten nemen. |
|