Het monster van de oorlog
(2004)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
In ‘de loopgraaf van den dood’Ga naar eind*Alleen daar loerend liggen, tusschen prikkel-draden,
met kille hand-granaat geklemd in klamme vuist,
de scherpe dolk gereed, de rug met angst beladen,
wijl in den mond het fluitje schrikt als 't riet plots ruischt.
Het lijf in slijk geplant, en, om de wereld, nacht.
Het gansche wezen vol van nacht en slijk en schimmen,
van 't regelmatig schieten, dat als stervens-klacht,
schel-rakelings de kogels u om 't hoofd doet grimmen.
U daar te weten, meters van uw post gedreven,
en als een levend offer voor miljoenen man;
de dood is u vóór 't oog, als een schavot verheven,
en leert u 't leven kennen, en de grens er van.
Alleen te zijn, en moe, en stervling vóór den dood, -
en koel te loeren in het duister en de struiken,
zich steeds herzeggend 't woord dat zelfmoord u gebood,
wanneer de vreemde uw pad tot opmarsch zou gebruiken.
In het geluid der kogels en der woeste bommen,
dat oorverdovend is, de ratten, stil-bevreesd,
hun kreten hooren slaken, - wijl voortaan de stomme
verwijde blikken van den dood u branden in den geest.
Tot weer het leven u uit deze diepten voert
en gul weer maakt uw hand en 't slijk weert van uw kleeren,
en zon legt op uw haar, en kalm uw ziel ontroert,
daar ge in dien nacht, van mensch, de grootste vrees, mocht leeren.
Daan Boens (1893-1977)
| |
[pagina 27]
| |
Daan Boens studeerde filosofie, letteren en kunst te Leuven. Als korporaal vocht hij mee in het Belgische leger aan de IJzer en raakte daarbij ook gewond. Zijn eerste bundel oorlogspoëzie, Van glorie en lijden. Sonnetten uit de loopgraven aan den IJser, verscheen in 1917 vanuit het interneringskamp te Harderwijk. Bovenstaand gedicht is te vinden in Menschen in de grachten, Werk gedegen (vgl. het werkwoord gedijen) in de loopgraven (1918). Na de oorlog werd Boens een van de vertegenwoordigers van de humanitaire richting in de Vlaamse letterkunde. In hun werk blijft het thema van de soldaten in de loopgraven voorkomen. Zo dichtte Urbain van de Voorde (1893-1966) bijvoorbeeld: ‘En hun denken stond stil, als de aanval, hachlijk,/ als een vuur zich verhief in het Ruim en verzonk,/ saam met de dag, die spraakloos, ontzaglijk/ in 't bloed van de zon en der lijken verdronk.’ |
|