Het monster van de oorlog
(2004)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
OorlogsbeginEen blanke hemel welft zich over 't land,
Waar stoere boeren van den arbeid keeren
En knapen zingend loopen hand aan hand.
Vast in den vrede, dien geen angst kon deren,
Verdonkren de gezichten, die zich keeren
Van waar de zon nog flauw in 't Westen brandt
Achter het hooge bergkam-woud, als de speren
En bajonetten, dreigend zwart geplant.
Nu denken die rouw-donkrëGa naar eind* aangezichten
Om 't zacht verlichte raam in verre laan,
Om d'avondspijs, zoo vrolijk aangebracht...
Tot bij de dalbocht plots uit vlakte-nacht,
Waar, als bouwvallen, vreemd de huizen staan,
Laayende purpergloed ze komt verlichten.
L. van Deyssel (1864-1952)
Dit sonnet over het uitbreken van de oorlog is niet geschreven door een Belg, maar door de Nederlandse Tachtiger Lodewijk van Deyssel (= K.J.L. Alberdingk Thijm), die vooral bekend is geworden als criticus en prozaïst. Het verscheen, samen met het sonnet ‘Augustus 1914 - België’, in het tijdschrift De Gids van 1923 (deel IV, p. 31 en 32) en moet hoogstwaarschijnlijk worden opgevat als een achteraf ontstane dichterlijke verbeelding. Van Deyssel, die zich na zijn huwelijk eerst een paar jaar in België had moeten vestigen, woonde vanaf 1893 tot 1918 te Baarn. Opvallend is dat hij, blijkens de biografie van Harry Prick, in ongepubliceerde recensies uit 1914 het soldatenleven eerst nog als een romantisch avontuur had gezien. |
|