| |
| |
| |
Ter inleiding
De Eerste Wereldoorlog: ook in Nederland weer in de belangstelling
Op 31 juli 1914 meldden de Nederlandse dagbladen: ‘De Koningin heeft beslist dat er oorlogsgevaar bestaat in den zin van art. 186 der Grondwet.’ Erg verrast kunnen de krantenlezers van toen niet geweest zijn door deze misschien wat potsierlijk aandoende, maar ongetwijfeld staatkundig correct geformuleerde mededeling. Al jarenlang hadden zij immers een reeks verontrustende berichten moeten verwerken: over een niet te stuiten bewapeningswedloop en elkaar vijandig gezinde allianties, over levensgevaarlijke militaire confrontaties en niet echt geslaagde vredesconferenties, over nieuwe onrust op de Balkan en noodzakelijke legerhervormingen. Door de aanslag die op 28 juni 1914 te Sarajevo op de Oostenrijkse troonopvolger was gepleegd, had het aloude beeld van de lont in het kruitvat een angstwekkende realiteitswaarde gekregen. Nadat Oostenrijk op 28 juli officieel aan Servië de oorlog had verklaard, namen de internationale spanningen snel toe en vond het strikt neutrale Nederland dat zijn leger nu paraat moest zijn om de grenzen te bewaken. ‘Alle miliciens en landweermannen met spoed opkomen’, luidde dan ook het koninklijk bevel op diezelfde 31ste juli. Om half twee kwam de Tweede Kamer in een spoedvergadering bijeen.
In 1913 had men na veel vertraging eindelijk de laatste hand weten te leggen aan de bouw van het Vredespaleis te Den Haag als zetel van het Permanente Hof van Arbitrage. Aan het begin van de zomer van 1914 had de schrijver Frederik van Eeden in Potsdam samen met andere ‘Koninklijken van Geest’ diepgaand besproken hoe ‘de eeuwige wereldvrede en de universeele broederschap’ tot
| |
| |
stand konden komen. En voor het jaar 1915 was er door de grote mogendheden nog een derde Haagse Vredesconferentie gepland. Maar al zulke initiatieven bleken tevergeefs te zijn geweest. De oorlog viel niet meer te vermijden toen het raderwerk van de op elkaars handelen afgestelde allianties eenmaal in beweging was gebracht. De ultimatums en oorlogsverklaringen volgden elkaar snel op, met als gevolg dat het Duitse leger op 4 augustus 1914 het vruchteloos protesterende België binnenviel om van daaruit door te stoten naar Frankrijk. En terwijl de Britten de Belgen en de Fransen te hulp schoten, trokken de Russen rond half augustus Oost-Pruisen binnen. Daarna groeide de Grote Oorlog in de letterlijke zin van het woord verder uit tot een wereldoorlog. In diezelfde maand nog openden de Japanners, de Britten en de Fransen de aanval op de Duitse koloniën in Oost-China, de Stille Oceaan en verschillende delen van Afrika. Doordat het uitgestrekte Ottomaanse Rijk (Turkije) de kant van Duitsland koos, ontstond er bovendien niet alleen bij de Kaukasus een extra frontlijn, maar werd er algauw ook bij de Dardanellen en in het Midden-Oosten gevochten. En nadat Italië in 1915 na enige aarzeling had besloten Duitslands bondgenoot Oostenrijk-Hongarije uit te dagen, vonden er eveneens veldslagen plaats aan de westgrens van de huidige republiek Slovenië. Aan al deze oorlogshandelingen moeten dan de confrontaties op zee nog worden toegevoegd, zoals de grote Brits-Duitse zeeslag bij het Skagerrak in 1916 en het bij herhaling torpederen van handels- en passagiersschepen.
Vooral achteraf valt goed waar te nemen wat voor een oorlogszuchtige stemming er in die jaren in sommige landen heeft geheerst. Als patriottisme vermomd nationalisme werd met veel retorisch geweld ingezet om een economische belangenstrijd uit te vechten en - in de trant van de leer van Darwin - gehoor te geven aan een ‘natuurlijke’ drang naar expansie en hegemonie. Niet voor niets was er stap voor stap een hele oorlogsindustrie opgebouwd, en de oude rekeningen van de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 moesten eindelijk een keer worden vereffend. Bovendien stonden de ouderwets autoritaire regimes in Rusland, Oostenrijk-Hongarije en Turkije door allerlei interne spanningen toch al op instorten. Werd het trouwens na de vermoeide, decadente sfeer van het ‘fin de siècle’ in het algemeen niet de hoogste tijd voor een nieuwe vitaliteit en een nieuw typisch ‘mannelijk’ elan? De gedachte dat de oorlog de ‘enige hygiëne van de wereld’ was, leefde zeker niet alleen onder de kunstenaars die sinds 1909 in de ban waren geraakt van het Italiaanse futurisme. Veel Europeanen waren ervan overtuigd dat de westerse beschaving al geruime tijd in een crisis verkeerde en dat er, hoe dan ook, ‘iets moest gebeuren’. En dus trokken de talrijke vredesbewegingen op christelijke, socialistisch-anarchistische of louter humane grondslag overal aan het kortste eind en werd er in verschillende talen hardop gedroomd van een ‘frische und fröhliche Krieg’ en van roem en avontuur.
| |
| |
Veel bleef er niet over van deze levensgevaarlijke grootspraak en deze verregaande naïviteit. Vooral aan het Westelijk Front kwam de ontnuchtering snel en meedogenloos. Er leek geen einde te komen aan de bombardementen en de explosies van bruut artilleriegeweld, die in steden en dorpen grote verwoestingen aanrichtten en lange stromen vluchtelingen op gang brachten. En toen geen van de legers een snelle overwinning bleek te kunnen forceren, begon er een langdurige en uitputtende loopgravenoorlog. Keer op keer bleven de generaals tevergeefs vele tienduizenden mensenlevens inzetten om de ontstane patstelling te doorbreken, waarbij zelfs het gebruik van gifgas niet meer werd geschuwd. Armoede en voedselschaarste onder de burgerbevolking vroegen om steun- en distributiemaatregelen, de duikbotenoorlog fnuikte het internationale handelsverkeer. Hele landstreken werden voor jaren verwoest, het aantal lichamelijk en geestelijk gewonden liep uiteindelijk op tot ongeveer twintig miljoen en in totaal vielen er meer dan tien miljoen doden, nog afgezien van het buitengewoon grote aantal slachtoffers dat de Spaanse griep in de loop van 1918 ook onder de verzwakte Europese bevolking begon te maken.
Dankzij de militaire en materiële hulp van de Amerikanen, die vanaf 1917 direct bij de oorlog betrokken raakten, konden Frankrijk, Engeland en de andere Geallieerden zich ten slotte de ‘overwinnaars’ noemen en werden Duitsland, Oostenrijk en de andere Centralen de officiële ‘verliezers’. Maar bij de wapenstilstand van 11 november 1918 had eigenlijk nog niemand van de strijdende partijen echt iets bereikt. Daar waren langlopende vredesonderhandelingen voor nodig, die in 1919 en 1920 wel tot resultaten leidden, maar van meet af aan ook het oplaaien van nieuwe internationale conflicten voorspelden. Toen in 1939 de al lang verwachte Tweede Wereldoorlog uitbrak, kon men voortaan die van 1914-1918 met recht de Eerste Wereldoorlog gaan noemen.
De belangstelling daarvoor is ook in Nederland in de afgelopen jaren weer sterk toegenomen. Niet alleen de sinds 1993 al vijfmaal herdrukte reisgids Velden van weleer van Chrisje en Kees Brants en de nog niet zo lang geleden gepubliceerde overzichten van J.H.J. Andriessen en Paul Moeyes getuigen daarvan, maar ook verschillende nieuwe deelstudies zoals die van Evelyn de Roodt, Hans van Lith en Leo van Bergen. Enkele andersoortige voorbeelden van deze hernieuwde interesse zijn: de succesrijke reeks Oorlogsdomein van de Arbeiderspers, de uitgave van de jaarboeken Kroniek 1914-1918, de verschijning van Ep Meijers veelgeprezen Novembernovelle, de opvoering van de musical Het kind en de soldaat onder auspiciën van de ncrv en Poetry International, speciaal georganiseerde busreizen naar de vroegere slachtvelden, televisieprogramma's over pioniers van de oorlogsfilm en over de vele pogingen om de identiteit vast te stellen van vroeger gesneuvelde soldaten. Aparte vermelding verdienen ook de vertalingen die de dichter J. Eijkelboom heeft gemaakt van de Engelstalige War Poets; zij kunnen gelegd worden
| |
| |
naast de bewerkingen die de Vlaming Tom Lanoye kort daarvoor had gepubliceerd in zijn bundel Niemandsland, Gedichten uit de Groote Oorlog.
Dat de Eerste Wereldoorlog behalve in de beeldende kunst ook in de buitenlandse literatuur een belangrijk thema is geweest, is in Nederland ruimschoots bekend. Over typische oorlogsdichters als Wilfred Owen en Siegfried Sassoon wordt nog steeds in uiteenlopende literaire tijdschriften geschreven, John Mc-Crae's beroemde gedicht ‘In Flanders Fields’ wordt dikwijls aangehaald, van de vertaling van E.M. Remarques roman Im Westen nichts Neues verscheen in 2000 de 26ste druk, oorlogsproza van Robert Graves, Henri Barbusse, Ernst Jünger of Ernest Hemingway is weer verkrijgbaar in de boekhandel. Van de rol die de Eerste Wereldoorlog in de Vlaamse letterkunde heeft gespeeld, is men minder goed op de hoogte. Maar wie hier als startpunt de meermalen herdrukte literatuurgeschiedenis van Lissens kiest, wordt direct geattendeerd op verhalend proza en poëzie van Ernest Claes, Filip de Pillecyn, Daan Boens, Jozef Simons, Franz de Backer, René de Clerq, Karel van den Oever, Wies Moens, Paul van Ostaijen en nog weer anderen. Wie dan zelf verder zoekt, vindt behalve een paar oudere bloemlezingen zonder veel moeite ook enkele nieuwe overzichtsartikelen en kan langs die weg bijvoorbeeld ook belangwekkend oorlogsproza ontdekken van Virginie Loveling, Stijn Streuvels en Cyriel Buysse.
| |
Nederlandse liedjes en gedichten over de Eerste Wereldoorlog
Als het om Nederland gaat, is het gangbare beeld echter dat de Eerste Wereldoorlog vrijwel geen sporen heeft achtergelaten in de letterkunde. Zowel oudere als nieuwere literatuurgeschiedenissen doen er op dit punt dan ook het zwijgen toe, speciale studies en artikelen ontbreken geheel, antiquariaten blijken bij navraag geen titels te kunnen opgeven. In recente beschouwingen over de herleefde aandacht voor de oorlog van '14-'18 wordt af en toe ook uitgelegd waarom het voor de hand ligt dat Nederlandse auteurs dit onderwerp indertijd niet hebben gekozen: ons land was toen immers neutraal. Ook op het internet is diezelfde logisch klinkende verklaring terug te vinden. Toch is die beslist onjuist, om de eenvoudige reden dat het gangbare beeld niet klopt.
Wie zich verdiept in het recent verschenen overzicht van Paul Moeyes, Buiten schot, Nederland tijdens de Eerste wereldoorlog 1914-1918, kan al door twijfel worden bevangen. Deze auteur noemt immers nagenoeg als eerste verschillende Nederlandse romans waarin de Eerste Wereldoorlog centraal staat en citeert ook enkele
| |
| |
dichters die hun afschuw over het monster van de oorlog hebben uitgesproken. Toch is ook hij nog van mening dat dit onderwerp in de Nederlandse letteren ‘slechts een ondergeschikte rol speelt’. Maar toen Moeyes' studie in 2001 uitkwam, was Menno Wielinga al een jaar bezig met het uitbouwen van een website waarop binnen korte tijd enkele tientallen voorbeelden van Nederlandse liedjes en gedichten over de Eerste Wereldoorlog konden worden geplaatst. Met name toen de andere samenstellers van deze bloemlezing met hem mee gingen zoeken, waren er binnen twee jaar al honderden lyrische teksten gevonden en nam het plan voor een samenvattende publicatie vaste vormen aan.
Wij willen vooropstellen dat wij als resultaat van ons speurwerk geen bloemlezing hebben willen samenstellen die op esthetische normen berust, maar allereerst zijn uitgegaan van de documentaire waarde die óók eigen kan zijn aan literatuur. Door de eeuwen heen zijn er steeds weer dichters en liedjesschrijvers geweest die hun talenten hebben ingezet om te beschrijven wat er op politiek en sociaal gebied in de wereld gebeurde en tegelijkertijd tot uitdrukking te brengen wat zij daarvan vonden en dachten, soms ook om zo invloed uit te oefenen op hun lezers en toehoorders. Zulke getuigenissen roepen op een geheel eigen manier een tijdsbeeld op en maken het mogelijk iets na te voelen van een vroegere belevingswereld, die tegelijkertijd nabij en veraf is, anders en toch herkenbaar en soms ineens verrassend actueel. Ons onderzoek laat zien dat ook Nederlandse schrijvers indertijd geschokt zijn geweest door de wereldomspannende oorlog van 1914-1918: door de dichter-criticus Albert Verwey in zijn boekje Holland en de oorlog uit 1916 omschreven als ‘de niet loslatende worsteling van dagen en nachten, die de wereld uit haar voegen bracht, onze gemeenschap met vrienden en geestverwanten verstoorde, de grondslagen van ons bestaan met ondergang bedreigde en schudden deed’.
Vergelijkingen trekken met de verschrikkingen waarmee de oorlogvoerende naties rechtstreeks te maken kregen, is niet zinvol. Maar het zou een misverstand zijn te denken dat het neutrale Nederland zelf niet te lijden heeft gehad. Men verloor ook hier familieleden en vrienden, vooral de oorlog op zee maakte honderden slachtoffers, er ontstond een groot tekort aan voedingsmiddelen en brandstof, de werkloosheid nam toe, de opvang van vluchtelingen en gewonden leidde tot grote problemen. Voorop stond echter een sterk gevoel van betrokkenheid bij wat de oorlog allemaal in de wereld aanrichtte, zowel in fysiek als in mentaal opzicht. Veelzeggend in dit verband zijn de volgende regels uit de bundel Zingende stemmen van de vroeger geliefde dichter Adama van Scheltema:
Wij ook, die verbijsterd stonden
Te luistren naar dit oordeelsuur,
Wij ook werden de gewonden,
De getekenden door dit vuur!
| |
| |
Albert Verwey en C.S. Adama van Scheltema behoren in de Nederlandse literatuurgeschiedenis tot de generaties die achtereenvolgens rond 1880 en 1895 aan het woord kwamen. Deze zogenaamde Tachtigers en Negentigers blijken heel vaak over de oorlog gedicht te hebben, meestal in sterk emotionele bewoordingen.
Sommigen van hen zijn nog steeds bekend: naast Verwey bijvoorbeeld Lodewijk van Deyssel, Jac. van Looy, Herman Gorter, Hélène Swarth, A. van Collem, Henriëtte Roland Holst, Nico van Suchtelen. Anderen staan nog wel vermeld in een handboek als dat van Gerard Knuvelder, maar zijn inmiddels toch op de achtergrond geraakt: bijvoorbeeld Felix Rutten, Frans Bastiaanse en François Pauwels. Ook vertegenwoordigers van de generaties die rond 1910 en 1918 debuteerden, hebben van tijd tot tijd over de Eerste Wereldoorlog gedicht; bekende namen zijn hier: Jacob Israël de Haan, S. Bonn, Nine van der Schaaf, Willem de Mérode, Theo van Doesburg, Victor E. van Vriesland, H. Marsman. Maar de belangstelling voor dit onderwerp nam pas rond 1930 weer duidelijk toe, getuige het optreden van onder anderen Gerard den Brabander, Ed. Hoornik, Jan H. de Groot, A.J.D. van Oosten, Freek van Leeuwen, Theun de Vries en Jef Last. De angst voor het uitbreken van een nieuwe wereldoorlog viel toen niet meer te sussen, zeker niet toen links en rechts tijdens de Spaanse Burgeroorlog met geweld op elkaar botsten.
Een van de aantrekkelijke kanten van een thematische bloemlezing is dat er daarin ook plaats is voor dichters die nooit in literatuurgeschiedenissen en literaire lexicons terecht zijn gekomen, maar indertijd wel doelgroepen hebben bereikt die in cultuurhistorisch opzicht zeker niet minder interessant zijn dan de gemiddelde poëzieliefhebbers. Wat de Eerste Wereldoorlog betreft moet dan allereerst worden gedacht aan de sterk geëngageerde dichters uit links-anarchistische kringen, die over eigen tijdschriften beschikten en vaak demonstratieve bijeenkomsten organiseerden. Literaire vernieuwers zijn binnen deze groeperingen niet te vinden, maar wel auteurs die hun geestverwanten in het hart wisten te raken door gemakkelijk aansprekende vormen te kiezen en harde taal te gebruiken. Hun werk contrasteert sterk met dat van de opgenomen gelegenheidsdichters die het gangbare repertoire van de soldatenliederen trachtten uit te breiden door op een quasi populaire toon een opvoedende boodschap te presenteren.
Het traditionele domein van de poëzie hebben wij ook uitgebreid door aandacht te geven aan de straat- en cabaretliedjes die eveneens dateren uit de oorlogsjaren zelf of uit de periode die daar direct op volgde. Bij een bloemlezing die in de eerste plaats documentair van aard wil zijn, was er immers geen reden om grenzen te proberen te trekken tussen de ene en de andere soort lyriek, temeer daar de ‘echte’ dichters dat bij een emotioneel en actueel onderwerp als de Eerste Wereldoorlog zelf ook lang niet altijd deden. Een bijkomend voordeel van onze opzet is dat juist de makers van straat- en cabaretliedjes pakkend hebben verwoord wat er onder
| |
| |
brede lagen van de bevolking leefde: de drukkende zorgen van alledag, de vele kleine en grote ergernissen, de spontaan oplaaiende gevoelens van sympathie en antipathie. Op deze manier komt behalve de officiële voorkant ook de meer triviale achterkant van de oorlog goed in beeld.
Bij de anonieme, op losse blaadjes afgedrukte straatliedjes, die tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw nog als een levend genre bestonden, konden wij putten uit de rijke verzamelingen die Wouters en Moormann in de jaren dertig bijeen hebben gebracht. Ook wat het cabaret betreft, dat in die tijd door toedoen van Jean Louis Pisuisse, J.H. Speenhoff, Louis Davids, J.P.J.H. Clinge Doorenbos, Maurice Dumas, Dirk Witte en verschillende anderen een grote bloeiperiode doormaakte, was al voorwerk verricht. Maar omdat de opzet van bloemlezingen als die van Jacques Klöters (Omdat ik zoveel van je hou) en van Patrick van den Hanenberg en Hilde Scholten (De bokken en de schapen) slechts een beperkte ruimte bood aan liedjes die speciaal over de Eerste Wereldoorlog handelen, zijn wij zelf verder gaan zoeken in antiquariaten en bibliotheken en vooral in de grote collectie van het Theater Instituut Nederland te Amsterdam. Het aanbod van teksten bleek ook hier groot te zijn.
| |
Opzet en bedoeling van deze bloemlezing
Bij de selectie die wij na veel wikken en wegen hebben gemaakt uit maar liefst ruim achthonderd Nederlandse liedjes en gedichten over de Eerste Wereldoorlog, is gestreefd naar een spreiding naar maker en groepering, naar onderwerp en visie en naar genre en toonsoort. Teksten die niet expliciet naar de situatie van 1914-1918 verwijzen, hebben wij weggelaten, soms met spijt in het hart, zoals in het geval van ‘De wereldbrand’ van J. Greshoff en ‘De gevechtsvlieger’ van Hendrik de Vries. Uiteraard was het ons in de eerste plaats te doen om werk van dichters en liedjesschrijvers die de oorlog van '14-'18 bewust hebben meegemaakt, maar een uitloop naar jongeren als Theun de Vries en Ed. Hoornik (respectievelijk geboren in 1907 en 1910) leek niet te mogen ontbreken. Als uiterste publicatiedatum gold het jaar waarin de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Wie zelf nog verder wil lezen, zijn wij van dienst geweest door op de internetsite www.wereldoorlog1418.nl/vindplaatsen een lijst te plaatsen van álle gevonden titels plus bronvermeldingen. Aanvullingen daarop blijven welkom.
Voor de overzichtelijkheid zijn de gekozen teksten verdeeld over tien rubrieken, waartussen de grenzen af en toe vloeiend zijn. Een aantal rechtstreekse beelden van de oorlogshandelingen in België, grotendeels ontleend aan de Vlaamse letterkunde, doet dienst als introductie. Korte inleidingen verschaffen aan degenen die
| |
| |
daar behoefte aan hebben de belangrijkste contextuele gegevens. Verder bieden voetnoten en annotaties extra toelichting, die ook is afgestemd op scholieren en studenten. Met opzet hebben wij de teksten in principe niet herspeld, niet alleen omdat zo'n ingreep meer dan eens gecompliceerder is dan het lijkt, maar vooral omdat wij het aantrekkelijk vinden te laten zien dat binnen eenzelfde periode de een traditioneel spelde, de ander juist progressief, weer een ander met opzet of per ongeluk gebrekkig. Ook die gegevens behoren tot de literair- en cultuurhistorische informatie die wij hebben willen bieden.
Wie de opgenomen teksten niet alleen vanuit de eigen smaak of voorkeur beoordeelt, maar ook vanuit een historische invalshoek wil lezen, kan zich erover verbazen hoeveel manieren van dichten er ook vroeger naast elkaar hebben bestaan. Het gebruik van overgeleverde dichtvormen en veel oude woorden en uitdrukkingen komt voor naast het moedwillig doorbreken van de volzin en het overboord gooien van metrum en eindrijm. Doorwrochte en veelal ook moeizaam geschreven gedichten contrasteren met verzen waarin maat en rijm heel vrijmoedig worden gehanteerd, terwijl niet steeds goed valt vast te stellen wie zich nu wel en niet heeft geschaamd voor het inlassen van stoplappen om verder te kunnen schrijven. Soortgelijke onderwerpen blijken aanleiding gegeven te hebben tot sterk uiteenlopende toonsoorten, variërend van hooggestemd dichterlijk tot opzettelijk volks, van hartstochtelijk betogend tot smalend hekelend, van diep verontwaardigd tot sarcastisch geamuseerd. Wat het meest opvalt in de gevonden teksten, is dat die opvallend vaak hetzij pathetisch, hetzij cynisch aandoen. Misschien gaat het daarbij om aan elkaar verwante gemoedstoestanden, maar toch is voorzichtigheid hier geboden. Het is immers ook aannemelijk dat een sterk relativerende toon pas veel later algemeen gebruikelijk is geworden bij het spreken in het openbaar, waartoe ook het spreken van dichters gerekend kan worden.
Wat alle opgenomen teksten tezamen vooral laten zien, is welke uiteenlopende gevoelens de Eerste Wereldoorlog heeft opgeroepen bij de inwoners van het neutrale Nederland, die niet zo gemakkelijk meegesleept werden door vijandbeelden als de strijdende partijen zelf. Woede over al het gruwelijke geweld staat naast klachten over dure en vieze aardappels, oprecht verdriet over het verlies van vrienden en verwanten naast verontwaardiging over een doodgeschoten smokkelaar, vroom godsvertrouwen naast haat tegen iedere vorm van mooipraterij, een hartstochtelijke oproep tot ware vaderlandsliefde naast een felle hekeling van iedere vorm van kuddegeest. Juist doordat woordkunstenaars in een kort bestek zo veel in zulke beeldende taal hebben weten uit te drukken, is hun werk een welkome en toegankelijke aanvulling op de onderzoeksresultaten die historici in boeken en artikelen hebben neergelegd. De meest voor de hand liggende vraag die deze bloemlezing waarschijnlijk zal oproepen, is welke plaats de Eerste Wereldoorlog vroeger in het werk van Nederlandse prozaschrijvers heeft ingenomen. Wellicht
| |
| |
kan een vervolgbloemlezing daar een antwoord op geven dat bevredigender is dan een zeer voorlopige opsomming van namen en titels. De Eerste Wereldoorlog blijft ook wat Nederland betreft nog steeds uitdagen tot meer onderzoek.
Rob Kammelar
Jacques Sicking
Menno Wielinga
|
|