De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermdGetuigenissen - verhalen - betogen
[pagina 404]
| |
7. Frans Coenen: OorlogscynismeFrans Coenen (1866-1936) was tijdens het eerste gedeelte van de twintigste eeuw een invloedrijke figuur in het Nederlandse culturele leven, ook door zijn vele contacten met vooraanstaande kunstenaars en intellectuelen. Hij is niet alleen bekend geworden door zijn romans, essays en kritieken, maar ook door de stukjes die we tegenwoordig ‘columns’ noemen. Deze ironische commentaren op actuele zaken verschenen met name in de weekbladen De Groene en De Nieuwe Amsterdammer. Een keuze daaruit is te vinden in Coenens Verzameld Werk (Amsterdam, 1956). De volgende twee teksten, die uit 1915 en 1930 dateren, zijn in een gemoderniseerde spelling aan die uitgave ontleend. Tezamen wijzen ze erop dat de herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog in ieder geval in Nederland betrekkelijk snel zijn verflauwd. | |
7a. De gevolgen van de oorlogWaar men zich, onder de indruk van het almaar durend oorlogswee, wel eens afvraagt, of niet onherstelbare wonden aan mensheid en beschaving worden toegebracht en de samenleving ook bezig is finaal bankroet te slaan, daar moet erkend worden, dat in 't algemeen, zéér in 't algemeen, het er niet op aan komt, wat in de wereld voorvalt. Mensen sterven ook zonder oorlog en materiële schade wordt na kortere of langere tijd hersteld. Ook de veelbesproken Beschaving zal allicht niet méér onder deze crisis lijden dan zij leed onder de val van het Romeinse rijk of de fanatieke kerkelijke reactie, die de ontwikkeling van het Renaissance-leven smoorde. Op den duur komt alles terecht op deze aarde, zolang deze de ontmoeting met zekere komeet weet te vermijden. En zelfs, mocht dit ongeval zich voordoen, dan zal er in en voor de Wereld nog niets overstuur zijn, hoezeer wij mensen het misschien pijnlijk aan den lijve gevoelen. Maar dit alles is in 't algemeen, heel in 't algemeen van ons redelijk beseffen. Wij | |
[pagina 405]
| |
zijn echter ook gevoelsmensen, mensen van onze eigen tijd en land en hebben maar bij ogenblikken met de eeuwigheid te maken. Men zou kunnen zeggen: enkel in onze vrije ogenblikken. Voor het gewone, dagelijkse leven mogen wij ons gevoel geloven, als het jammert om zoveel, dat reddeloos verloren ging in deze catastrophe. Dan geldt enkel de maatstaf van ons tegenwoordig leven, van de huidige staat der dingen en der mensen. Dan betekent elke stukgeschoten brug zoveel nutteloos gedane arbeid en verspild vernuft en elke doodgeschoten mens een aantasting van het hoogste recht, een vernietiging van onze eigen levenszekerheid. En binnen de beperkte horizont van onze persoonlijke levensduur zijn die indrukken waarschijnlijk onuitwisbaar en heeft onze beschaving dienovereenkomstig geleden. De tegenwoordige geslachten, voor zover zij tot oordeel kwamen, zullen deze dingen nooit meer geheel kunnen vergeten en vooral hun geestelijk leven zal er de sporen van blijven dragen in een twijfelmoedigheid en smartelijk ongeloof aan de menselijke hoogheid en de vastheid van zedelijke waarden. Zou dat voor de meerderheid van ons mensen, die toch van natuur geen wijzen zijn, niet cynisme ofwel vermindering van beschaving beduiden? | |
7b. WapenstilstandsdagDe 11e November was het weer Wapenstilstandsdag en wij hebben hem met meer of minder belangstelling en zeer gemengde gevoelens herdacht. Twaalf jaar zijn sedert verlopen en het is lang geleden, dat wij nog iets voelden van de verlossing, van de ontroerende, zalige verlichting, die wij allen op de 11e November 1918 ondervonden, toen dan eindelijk, werkelijk, de vierjarige ellende mocht ophouden. En menig onzer deed daarbij de stille gelofte, voor zo veel of zo weinig als hem betrof, met alle krachten te zullen medewerken aan het behoud van de zo hijgend begeerde vrede. Uit dat hartstochtelijk verlangen zijn toen wel die zonderlinge verenigingen als ‘Nooit meer Oorlog’ en zo geboren, gegrondvest door eenvoudigen, die hun invloed overschatten en van de struktuur onzer maatschappij maar een vaag idee hadden. Zo iets van: als wij nu maar allemaal de vrede willen, dan komt er geen oorlog meer. Men wijdde zich toen ook aan de cultuur van de vredesgedachte en een grondige herziening der geschiedenisboekjes voor de jeugd. Maar ondertussen, men zou zeggen onderbewust, wapende men zich weer, al durfde men nu niet meer zo hardop zeggen, dat het tot behoud van de vrede was. Men sprak er zelfs helemaal niet luide over, confereerde integendeel luid en hardnekkig over beperking der wapening of zelfs ontwapening. En aan ons Nederland viel de eer te beurt, door middel van een Nederlandse voorzitterGa naar eind*, in die voorlopig voorbereidende conferenties een voornaam aandeel te nemen. Alles onder het motto: de rechter hand behoeft niet te weten wat de linker doet. | |
[pagina 406]
| |
Intussen gaat de wereld voort Armistice-dayGa naar eind* te herdenken, eenvoudig wijl de [11e] November nu eenmaal elk jaar terugkomt. Doch de geestdrift is gans vervlogen en aan de Heilige Gelofte van vrede, tegenover de millioenen doden afgelegd, wordt maar flauwtjes herinnerd. Gelijk ook de cultus van de Onbekende Soldaat enkel nog officieel bedreven wordt. De Mensheid heeft maar een kort geheugen, en zulke herinneringsdagen worden na tien jaar al vrijwel ridicuul van gewichtige leegte. Maar niemand durft ze officieel afschaffen, om niet verdacht te worden van een radicaal veranderde gezindheid... die er al lang bestaat. Het mensdom in zijn geheel kan zeker niet uit de ervaring leren, en zo zijn de millioenen inderdaad tevergeefs gestorven. Er zullen andere millioenen in de toekomst tevergeefs sterven. Gelijk zij, en wij allen, ook nutteloos geboren worden. Het komt er blijkbaar alles niet erg op aan, al lijkt elk bijzonder geval ineens weer een wereldgebeurtenis. |
|