De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermdGetuigenissen - verhalen - betogen
2. Kokadorus op het oorlogspadOnder degenen die tijdens de Eerste Wereldoorlog allerlei gebeurtenissen van een spottend commentaar hebben voorzien, heeft ‘Professor Kokadorus’ (= Meier Linnewiel, 1867-1934) een heel aparte plaats ingenomen. Op het Amsterdamse Waterlooplein trok hij als koopman in ‘kleren en ongeregeld’ veel publiek door met een onstuitbaar elan allerlei onzinverhalen te vertellen; ook op feesten en partijen kon men tegen betaling van zijn talenten genieten. Wat hij over de oorlog te zeggen had, is vastgelegd in de uitgave Kokadorus op het oorlogspad. Zijn herinneringen van een jaar oorlog (1915). Bij nader toezien gaat het hier niet alleen om bizarre grappen en woordspelingen, maar ook om een cynische visie op het ‘domino-effect’ dat optrad toen er een aanslag was gepleegd op de Oostenrijkse troonopvolger en het ene na het andere militaire bondgenootschap in werking begon te treden. Enkele verklarende voetnoten kunnen nu moeilijk gemist worden bij een tekst die vroeger de toehoorders en lezers uitdaagde om de zin- en toespelingen te begrijpen. | |
Tweede hoofdstuk: Hoe ik in aanraking kwam met het Nederlandsche leger - Mijn maidenspeech voor het fort - Ik ga naar de forten.‘Laat de professor binnenkomen!’ ‘Zoo, Koki, wat kom jij hier doen?’ Ik werd bij kaptein v.d. Meide binnengelaten. Ik had mijn oorlogsbrood geschouderd en was geheel in 't prikkeldraad. Een joviale baas, die bruine Oost-Indische kaptein. Gul stak hij mij de hand toe en drukte die. | |
[pagina 347]
| |
‘Zoo, Koki, professor, ga zitten en vertel me eens, waarmee ik je van dienst kan zijn!’ ‘Kaptein, ik wil opereeren!’ ‘Opereeren?’ ‘Ja, Kaptein, het is 't jaar van de krijgs-operaties en u weet, ik ben professor, ik wil opereeren. Ik wil naar onze jongens op de forten. Brave dappere kerels die huis en have verlaten hebben om onverwijld het vaderland te dienen. Eén wenk van de schoone Nederlandsche maagd en alles kwam op met spoed, om zich aan hare voeten te werpen. Daar liggen ze nu op de forten en denken aan huis en haard. Ziet u kaptein, dan kan ik me heel goed voorstellen, dat af en toe de flinke kerels een vleugje zwaarmoedigheid bekruipt en nu wil ik die rood-wit-blauwen eens laten lachen, lachen kaptein, tot ze schateren, schateren kaptein, dat het davert, daveren kaptein tot de buren over de grenzen denken, dat het kanongebulder is, kanongebulder kaptein, dat heel Europa denkt, dat Holland de vrede gebiedt, vrede kaptein, die langer duren zal dan de tachtigjarige oorlog.’ ‘Bravo Koki,’ zei kaptein van der Meide. ‘Maar jongen, we kunnen je niks betalen uit de regimentskas.’ ‘Betalen, Kaptein, betalen? Maar dan hebt u mij niet begrepen. Ik wil niet betaald worden met geld maar met een gullen, hartelijken lach, die historisch zal worden. Ik wil niets betaald hebben. Na den oorlog zal ik van den Koning van MontenegenoogGa naar eind* een oorlogsschatting eischen en als-ie die niet betaalt, laat ik hem lachen tot hij barst.’ Weer drukte de kaptein mij de hand. ‘Ik zal a.s. Dinsdag de jongens laten aantreden op de plaats van de infanteriekazerne. Van tien tot elf. Doe je best en het vaderland zal je dankbaar zijn. Maar Koki op één voorwaarde. Ik moet ook een plaatsje hebben, want ik heb 't ook noodig, zoo'n uurtje hartelijk lachen. Dus afgesproken, tot ziens!’ En daar ging ik, trotsch op mijn gewichtigheid, als Koninklijk fort-humorist, huiswaarts.
Niet licht zal ik den dag van mijn eerste optreden vergeten. Nauwelijks hadden de jongens mij in de spiesen of ik werd belegerd, bestormd, gebombardeerd en ingenomen. ‘Hoera, Koki! Lang leve Koki! Koki, Koki über Dalles!’ Graag wil ik het bekennen, ik voelde mij kinderlijk ontroerd. Nooit had ik durven droomen, dat ik zoo populair was en ik was er trotsch op, dat ik Nederlander was, zoon van dat gulle joviale, eerlijke volkje. Dadelijk bespeurde ik den prachtigen geest onder de jongens. Een hartelijk kompliment aan de officieren van onze armee, die zoo uitmuntend de kunst verstaan, om vooral in dezen tijd hun mannen als zonen en breeders te beschouwen. Ik geloof niet, dat ergens ter wereld zoo joviaal met de militairen wordt omgegaan als in ons kleine, zwaar beproefde landje. | |
[pagina 348]
| |
‘Koki, Koki, wat denk jij van den oorlog? Hoelang zou het duren? Hoe staan onze kansen?’ Inwendig schaterde ik het uit, dat die braaf kinderlijke kerels in allen ernst meenden, dat ik de werkelijke politiek in handen had. ‘Wacht maar, jongens, dat zal ik je wel verteilen. Vooruit aantreden!’ In één oogwenk stonden de gelederen dicht aan elkander. Minderen en meerderen, ieder drong om het beste plaatsje machtig te worden. Ik heb een kolonel een paar dagen kwartierarrest moeten geven, omdat-ie op de eksteroogen van een soldaat ging staan. Een luitenant-generaal die te veel drong, heb ik een half uur laten strafexerceeren. Klokslag tien uur tromgeroffel, hoorngeschal, saluutschoten. Ik beklom een stoel, het gewone stokpaard, dat ik bij al mijn krijgsoperaties berijd. Doodsche stilte. Je kon een Zeppelin naar beneden hooren vallen. Neen, die gezichten te zien, toen ik daar alleen maar stond, zonder iets te zeggen. Als ik twee uur zoo was blijven staan, zouden ze nooit meer van hun plaats hebben kunnen afgaan. Maar ik kon het niet over mijn hart krijgen, om mijn mond te houden en met het oog op hun smachtende gezichten begon ik:
‘Kameraden, vaderlanders, soldaten, officieren! Op hoog bevel ben ik hiergekomen. Hare Majesteit, onze geëerbiedigde Koningin, heeft mij opgedragen om jullie tranen te laten lachen, teneinde onze waterlinie te versterken. Misschien hebben jullie het gehoord: er is oorlog. Ja, oorlog. Nu weet je niet, wat oorlog is, waar oorlog is, waarom oorlog is, hoelang oorlog is. Dat wil ik je uitleggen, alhoewel dat gevaarlijk is. Want als ik jullie den oorlog verklaar, komt er weer oorlog. Oorlog komt eigenlijk door vrede. Want vrede komt van ontevrede. Nu weet je, je hebt on- en even-. Je hebt dus ontevrede en even-tevrede. 't Gaat dus om te vreten en om even te vreten. Wat vreten de lui gewoonlijk? Kaas! Wat laat je niet graag van je brood afnemen? Kaas! Daar heb je 't dus; Casus belli, d.w.z.. om kaas is de herrie. Daar heb je b.v. Duitschland. Me dunkt je weet het - Duitschland heeft 't langst aan de vrede gewerkt; 44 jaar lang is er gewerkt aan 't vrete. Dat weet je. Essen is de mooiste plaats van Germanie, dat moet je op z'n Fransch uitspreken, oorlog is in 't Fransch guerre, en manie wil zeggen stapelmesjogge. Dus Germanie wil zeggen: stapelmesjogge met vechten. Oorlog is in 't Duitsch Krieg en oorlogsbericht is Krieg-de-pesjGa naar eind*! Nou begin je dus een beetje meer d'r van te snappen. In Essen woont iemand die heet Kroep. 'n IJzervreter van 'n kerel. Die vreet zooveel, dat-ie niet graag heeft, dat een ander ook vreet. En toen die nu zag, dat in Engeland 'n groote botervloot werd | |
[pagina 349]
| |
gemaakt, dacht-ie ‘wacht man, ik zal pillen draaien, die laat ik jou innemen en dan moet jij overgeven.’ Dat waren pillen van tweehonderd kilo. De vreters-conferentie wist daar niks van, anders hadden ze die dingen wel voor de consumptie afgekeurd of te wel, ze hadden ze nagemaakt. Maar Kroep had alleen 't recept. Dat recept ben ik later gewaar geworden. Si vis pacem para bellum, d.w.z. als je vies wil braken, 'n paar van die pillen. Cheffie is d'r eigenlijk achter gekomen. Je ziet, helaas, m'n Cheffie is niet meer. Dat was 'n baas van 'n vreter, die had zoo of zoo atmirakel van de Engelsche vloot geworden. Maar hij was nog 'n grooter zuiper. 'n Neus als een vuurtoren. Op 'n goeie dag zei-ie ‘baas, ik ga naar de Kroep-afdeeling.’ Ik zei ‘ga je gang.’ Hij kwam in de Kroep-fabriek. Toen Kroep z'n neus zag zei-ie: ‘Sagen sie mal Chef von Koek-dou-eres, wissin Sie den Unterschied zwischen Ihre Nase und meine Kanonen?’ ‘Nee’ zei-ie. ‘Sehen Sie mal an, Ihre Nase kommt von Trinken und meine Kanonen kommen van Essen!’ Toen kreeg Cheffie de smoor in en zei ‘krieg de kroep,’ waarop Kroep zei ‘krieg de pesj.’ Cheffie is toen naar de Sarrewers gegaan en is ook Sarrewer geworden. En nou weet je 't: Ultimatum van Oostenrijk aan de Sarrewers - Oorlog tusschen Rupsen en Hongerlijers - Toen zei Potsdom tegen Morskouw: ‘je houdt je gemak, anders krijg je 't ultimatum.’ ‘Ik heb maling aan je flauwe-Kultimatum’ zei Sinterklaas. Oorlog tusschen Rijnen de Smeerkanessen. Toen zei Pan-carréGa naar eind* tegen WilhebbenGa naar eind*: ‘laat Klaas gaan, anders krijg je 't ultimatum.’ ‘Ik heb maling aan je tomaten,’ zei Wilhelm. Oorlog tusschen den Eiffeltoren en de Keulsche potten. Toen zei Engeland tegen Duitschland ‘als je je poote niet onder tafel houdt, zal ik je in de pan hakken!’ ‘Krijg 't ultimatum’ zei Wilhelm ‘ik heb maling an je Engelsche bokkes.’ Toen oorlog tusschen de bokkes en de zuurkool. ‘Halt’ zei België tegen Duitschland ‘blijf staan, of je krijgt 't ultimatum.’ ‘Krieg de pesj’ zei Duitschland ‘ik heb maling an je Leuven.’ Oorlog tusschen 't Luik en de jalouzieën. Toen zei Japan, ‘Mof ga maffen of ik verzuip je in mijn thee.’ ‘Krijg 't ultimatum’ zei Duitschland. Oorlog tusschen caoutschou en gummi. Toen kwam koning NikitaGa naar eind*: ‘Duitschland, laat mijn Frankrijk, Engeland, Rusland en België en Japan gaan, anders smoor ik je.’ ‘Te-ie’ zei Duitschland. Oorlog tusschen Schiet-ari en Bluf-ari. Zie je, en zoo is 'r nou oorlog. | |
[pagina 350]
| |
Hoelang die oorlog duurt? Totdat hij ophoudt en dan is 't uit. Wanneer of-ie ophoudt, hè? Natuurlijk als-ie gedaan is. Wanneer of-ie gedaan is? Natuurlijk als er vrede is. Wanneer of er vrede is? Als d'r niks meer te vrete is. Wat zeg je echter van ons gezegend Holland? Wij zijn onzijdig. Wat over onze grenzen komt, is d'r gloeiend bij. Dank zij onzen dapperen soldaten, is onze neutraliteit nog geen oogenblik geschonden. Wee, die 't waagt!! Die wordt direct naar Alkmaar gebracht en krijgt niets anders dan kaas, eieren, ham en kippensoep te eten, die moet iederen morgen de krant lezen en tweemaal per week een concert bijwonen. Zie je, mannen, die arme kameraden aan de grens zijn er erger aan toe, dan jullie. Iederen morgen moeten ze de grens afzoeken, om te zien of er nog niemand gekomen is, die geïnterneerd wil worden. Honderdzestig zijn er reeds gevangen, en de rest. Maar dat is nog lang niet genoeg. We weten met onze kaas geen raad. En de kippen hebben gezegd: ‘als jullie nog niet meer interneert, houden wij op met eieren leggen.’ Nu hebben ze op ieder stippeltje van de grenslijn een muizenval opgezet met 'n Edammer kaassie erin. Als dat niet helpt zullen er strenge maatregelen moeten genomen worden. Dan zullen we kalkoenen moeten uitloven. Maar den hemel zij dank, zoover is 't nog niet. Dank zij burgemeester Ter Laan, Troelstra en SchaperGa naar eind* zal niemand 't wagen over de streep te komen. Zij zingen 's morgens en's avonds bij zonsop- en -ondergang de ‘internationale’ dat 't je door merg en been gaat. En je begrijpt, als ze hooren van inter-nationaal dan denken ze aan inter-neeren en smeren 'm. D'r ging al een gerucht rond dat Rosa Luxemburg en LiebknechtGa naar eind* op weg naar Holland waren. Maar toen ze Troelstra in de gaten kregen, die al ‘inter...’ begon te zingen, hebben ze beenen gemaakt. Ze wilden toen naar België gaan. Maar VanderveldeGa naar eind* hield ze een pistool voor hun verblufte gezichten. ‘Genossen, zie je dan potdomme niet, dat ik minister van Staat ben, handen op of ik blaas je pit uit.’ | |
[pagina 351]
| |
Toen gingen ze naar Gustave Hervé.Ga naar eind* ‘Smerige moffen, wat, wou je nou sociaal zijn, zie je niet, dat ik m'n rooie muts heb afgezet en een rooie baaie broek aanheb?’ ‘Qui vive, an je Sire!’ Troosteloos zijn ze toen naar Berlijn gegaan en hebben tot den Keizer gezegd: ‘Majestät, wir lesen nicht mehr die “Vorwärts”’Ga naar eind*, wir gehen und marschieren Vorwärts - der Kaiser lebe hoch, hurrah!’ Mooie boel, niet? Sociaal, liberaal, radicaal, clericaal, snert. Nationaal, dat is je ware. En daarom mannen, als de oorlog afgeloopen is en je moet weer kiezen, moet je alleen maar mannen van de ‘natie’ naar de Kamer sturen. Dan houd ik me in de eerste plaats aanbevolen. Maar de oorlog begint pas. Houdt je voorloopig dus nog heel moedig, past goed op de forten, op de waterlinie, op je prikkeldraad, op 't zilverpapier, op je bodie en op je zakken.’ ‘Lang leve het leger, hoera!’... Ik dacht dat de lucht barstte toen ik klaar was. Kapitein van der Meide drukte me de hand en smeekte me, dit niet als de laatste keer te beschouwen. ‘Je moet, je moet terugkomen Koki,’ zei-ie. De jongens brulden: ‘Koki, wanneer kom je weer?’ ‘Volgende week, jongens,’ antwoordde ik. ‘Ik moet eerst naar de forten.’ |
|