De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermdGetuigenissen - verhalen - betogen
1. Batavus X.: Brieven van een burgermanIn De Notenkraker, het satirische zondagsblad van de socialistische krant Het Volk, verschenen indertijd geregeld spottend bedoelde Brieven van een burgerman, ondertekend door iemand die zich ‘Batavus X.’ noemde. In deze satirische stukjes werd ook dikwijls verwezen naar de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog voor ons land. Als voorbeeld is hier een brief uit het nummer van 29 augustus 1914 gekozen. Dat er in sommige kringen inderdaad op een dergelijke uiterst conservatieve wijze werd gedacht, blijkt bijvoorbeeld uit de in rubriek 9 geciteerde beschouwing van pater Duijnstee. Waarde Notenkraker!
Ik heb mijn licht zóó lang onder de korenmaat verborgen gehouden, dat gij misschien wel gedacht hebt, dat uw vriend Batavus zijn vulpen voor een zwaard verruild had en naar de grenzen gesneld was om onze van ouds gerenommeerde natio- | |
[pagina 344]
| |
nale onafhankelijkheid te handhaven. Dit zou evenwel een ganschelijk onjuiste onderstelling geweest zijn, mijn waarde. Pas si bête, zegt de Fransoos, wat in goed Hollandsch zooveel betekent als: op mijn lijf geen polonaise. Het is ongetwijfeld zoet en schoon om voor het vaderland te sterven, maar men kan, naar mijn bescheiden meening, aan dit verheven genoegen nooit te weinig deelnemen. Trouwens, hoeveel ervaring ik ook op het gebied der negotie bezit, zoo is de wapenhandel nooit mijn fort geweest. In mijn tijd kocht iedere papa, van fatsoenlijke familie, een remplaçantGa naar eind* voor zijn zoon en werd de kazerne voor den minderen man gereserveerd. En daar ondergeteekende, al zegt hij het zelf, nogal van nette kom-àf is, begrijpt ge, dat ik nooit de eer genoten heb H.M.'s uniform te dragen. Tegenwoordig is dit allemaal veranderd, maar het is er zeker niets op verbeterd. Want wanneer wij nu in oorlog mochten geraken, dan kunnen wij op twee vingers narekenen, dat er ook onder het denkend deel der natie, onder de leidende krachten van industrie, handel en beurs, tal van offers zullen vallen, en aldus aan onze volkskracht en nationale energie een onherstelbare schade zal worden toegebracht. In den goeden, ouden remplaçanten-tijd werd de mogelijkheid van het verlies aan menschenlevens vrijwel beperkt tot de lagere, minder ontwikkelde volksklasse. De ergste oorlogsellende was daardoor natuurlijk niet geheel uit de wereld geholpen - immers ook een arbeider is een mensch, soms zelfs een nuttig werkzaam mensch - maar het kwaad werd tenminste binnen zekere grenzen gehouden. Bovendien moeten we niet vergeten, hoe gedurende de laatste jaren, in een tijd van vrede en voorspoed, telkens nieuwe aderlatingen aan de gemeentelijke schatkist gepleegd of voorgenomen werden om de scharen der werkloozen in het leven (een parasieten-bestaan!) te houden. Blijkbaar heeft de arbeidersklasse zich op zoo'n roekelooze wijze vermenigvuldigd, dat er een overkompleet aan arbeiders is ontstaan, zoodat ten slotte een oorlog, die dit overschot opruimt, een weliswaar ietwat harden maar toch het algemeen belang onzer samenleving bevorderende maatregel genoemd zou kunnen worden. En al wat het algemeen belang onzer natie bevordert, komt toch zeker ook de arbeiders, die een deel van de natie vormen, ten goede. Reeds thans - nu het oorlogsspook tot nog toe onze grenspalen niet passeerde - zou het voor den minderen man van groot voordeel wezen, indien de gemobiliseerde leden der gegoede klasse zich door ongefortuneerde landgenooten konden laten vervangen. Ieder, die onder de wapens is, wordt op 's Rijks kosten gevoed, gekleed, gehuisvest. Zijn vrouw en kinderen worden door de overheid ondersteund. Waar het nationaal belang voor alles eischt, dat de goede geest onder de troepen zoveel mogelijk bewaard blijft, kan men er zeker van zijn, dat zoolang er nog geld bij elkaar te krijgen is, de gezinnen onzer landsverdedigers tegen gebrek gevrijwaard blijven. Die zekerheid heeft de werklooze arbeider niet, te minder waar aan alle liefdadigheid en goedgeefschheid in tijden van ekonomische malaise spoedig een eind komt. Zoo verkeert de dienstplichtige proletariër feitelijk in een bevoorrechte positie en zijn minder gelukkige klassegenooten hebben alle reden de afschaffing van | |
[pagina 345]
| |
de plaatsvervanging te verwenschen. Afijn, zoo is het met al die zoogenaamd demokratische maatregelen, ze doen niets dan de eilende vermeerderen. Maar laat ik in dezen treurigen tijd niet te veel over allerlei akeligheden uitweiden. Verheugen wij ons liever, dat het ergste voorlopig geleden is. Het hemd is en blijft nu eenmaal nader dan de rok en al is het een naar idee, dat op het oogenblik elken dag duizenden mannen gedood of verminkt worden, toch raakt een mensch bij het lezen van buitenlandsche griezeligheden lang niet zoo overstuur dan van het feit, dat hij in geen enkel kafé een bankbiljet gewisseld kan krijgen en van den slag, dat zijn dienstbode drie centen teveel voor een pond suiker heeft betaald. Om van beurs-paniek niet te spreken! Ja, die eerste Augustusdagen waren dagen van beproeving! Ik wil eerlijk bekennen dat vooral na het lezen van het ultimatum aan België al mijn nationalen leeuwenmoed in mijn schoenen zonk en meer dan 24 uur op die onwaardige plaats verblijf hield. Elk oogenblik vreesde ik overrompeld te worden. Daar ik als huisvader en beschermer van vrouw en kroost mijn kostbaar leven niet roekeloos in de weegschaal mocht stellen, heb ik toen Betje, onze keukenprinses, last gegeven zich voor het raam van onze salon verdekt op te stellen, om in de spionnetjes te kijken of er nog geen auto vol Pruisische pinhelmen langs den Parkweg aan kwam racen. Gij begrijpt, dat ik u in die dagen niet durfde schrijven. Wie weet dacht ik, of niet een snippertje papier mij aan de galg zou kunnen helpen! Men kan in oorlogstijd niet voorzichtig genoeg wezen en voor alle sekuriteit heb ik Betsy verzocht om zoowel de Wacht am RheinGa naar eind* als het God save the King in te studeeren. Maar die beroerde meid, altijd in de contramine, beweerde dat ze geen lust had piano te gaan spelen. Geen lust... en dat als misschien het hoofd van je vader op 't spel staat. Gelukkig ben ik mij langzamerhand veiliger gaan voelen. En ik begin nu weer oog te krijgen voor de goede zijde, die aan ieder ding en dus ook aan deze oorlogsmisère zit. Want het is toch maar dank zij die internationale tweedracht, dat wij zoo'n heerlijke nationale verbroedering gekregen hebben. Zelfs de heeren sociaaldemokraten hebben hun dierbaren klassenstrijd, die vroeger onvermijdelijk heette, heel netjes geschorst. Die rooie schreeuwers moeten heel wat toontjes lager zingen. Eischten ze nog kort geleden ‘de heele mikmak’ voor zich op, thans is de verstrekkendste eisch van mr. TroelstraGa naar eind*, dat men de arbeiders niet laat verhongeren. Nou, we hebben dat heer vroeger wel eens minder bescheiden gehoord! En al dat stakingsgedoe is subiet van de vlakte verdwenen. Werkgevers hebben me verteld, dat de arbeiders tam als lammeren geworden zijn, je kunt ze uit de hand laten eten. Je hoort van patroons, die de lonen verlagen, die op meest willekeurige wijze arbeiders - speciaal georganiseerde arbeiders - ontslaan enz. enz., maar van staking is nergens sprake. Ieder is blij, wanneer hij in de gelegenheid gesteld wordt althans iets te verdienen, en verder geen praatjes. De vrede in de maatschapij is hersteld en de sociale kwestie wordt op alleszins bevredigende en voordeelige wijze opgelost. | |
[pagina 346]
| |
En onderhand zijn al die Duitsche, Oostenrijksche, Belgische en Fransche socialisten elkander met bommen, granaten, kogels en bajonetten aan het verdelgen. Voorwaar, de wolven verslinden elkaar. De rijen van de klassenstrijders worden dag aan dag gedund. Straks eindigt ook in het buitenland de klassenstrijd door gebrek aan strijders. Het is wel allemaal naar en bloederig maar het resultaat is toch een zegen voor onze samenleving. En als ik dit overweeg dan voel ik me door dat onweer aardig opgelucht.
Met vr.gr., Uw dw. dr. Batavus X. |
|