De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermdGetuigenissen - verhalen - betogen
3. Schade aan de volksgezondheidDat de ondervoeding tijdens de oorlogsjaren funest was voor de volksgezondheid, is indertijd meermalen betoogd. Heel fel van toon was de ‘Oproerige krabbel’ die op 7 september 1915 in de socialistische krant Het Volk verscheen. De schrijver daarvan was de slagvaardige spreker en journalist Asser Benjamin Kleerekoper (1880-1943), die vanaf 1915 tot mei 1940 dagelijks puntige stukjes schreef over het politieke en geestelijke leven van zijn tijd. Zijn bijdragen aan het zondagsblad van Het Volk, De Notenkraker geheten, signeerde hij met een davidster waar de letters OK (= Oproerige Krabbelaar) in stonden. Ben Sajet (1887-1986), die eveneens opgegroeid was in een orthodox-joods gezin en later gemeenteraadslid voor de SDAP werd, beoefende als arts de sociale geneeskunde. In zijn boek Een leven lang (Baarn, 1977) blikte hij ook terug op de gezondheidstoestand van de Nederlandse bevolking in de jaren 1914-1918: een onderwerp waarmee hij zich ook in die tijd zelf al bezig had gehouden. | |
[pagina 216]
| |
3a. A.B. Kleerekoper: Zesduizend†Die ten strijde gaan met muziek en gejuich en bloembekranste kanonnen, die messen boren in de keel van medemenschen en zorgvol mikken op het hart van 'n vreemde, die geluidloos neervallen met een kogel in de hersens en met duizend anderen worden weggeworpen in 'n kuil, voedsel voor de aarde, die aller voedster is... Dat zijn de gevierden, de dapperen, de durvers, de strijders voor 't vaderland. Wier dood wordt aangekondigd in luidruchtige advertenties, met dikke woorden van heldendood en zelfverloochening, van trouw aan Vorst en Volk, die stand hield tot het einde toe. Die worden geridderd en bekranst, bezongen en gevierd, geloofd en ten voorbeeld gesteld, en de dankbare natie zet gedenksteenen op hun graf, noemt pleinen naar hun naam en er is geen einde aan de waardering. Maar de roemloozen, die weggemaaid worden als overrijp koren, die ongemerkt heengaan en van wie niemand gewaagt, die vergeten sterven na vergeten geleefd te hebben, dat is het tuig uit de achterbuurt, het arme volk uit de sloppen en stegen, dat krepeert van honger en gebrek in tijden van oorlog. Die geen centen hadden omdat er geen werk was, of wier loon niet reikte voor de oorlogsprijzen van de woekeraars en de smuigerds, die hun weelde persen uit 'n andermans ontbering. Die nog precies den adem konden redden in dagen van vrede, maar wien de éérste golf der oorlogs-ellende aanstonds over de gebogen kop sloeg om er 'n eind aan te maken voorgoed. Dat is het ongedierte, dat kapot gaat op de mesthoop van het kapitalisme, de stinkende mesthoop van 'n uitgeleefde wereld. Die omkomen van honger in oorlogstijd, thuis, in de steeg, zonder krijgsmuziek of veldprediker, zonder advertentie met heldendood en vaderland en zonder ridderorde, en die begraven worden zonder... de lach stikt in m'n keel, de schorre lach van machtelooze woede... zonder militaire eer. In het eerste jaar van de oorlog zijn in Nederland (let wel: in het vreedzame Nederland, waar niet ééns gevochten werd) zes duizend menschen méér gestorven dan in vorig jaar. Oorlogssterfte heet dat met 'n technische term. Van den honger kúnnen ze niet gestorven zijn, want TreubGa naar eind* had beloofd, dat die niet geleden zou worden. Waaraan zijn die dán gestorven? Als het kapitalisme een kerel was, 'n rondgevreten pooier, zou ik hem in z'n strot nemen en vragen: Die zesduizend menschen, wat hebt gij met dezen gedaan? | |
[pagina 217]
| |
3b. Ben Sajet: uit Een leven langIn het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde van 9 juni 1917 heb ik een artikel geschreven: ‘Tuberculose-sterfte in de mobilisatietijd’. In 1916 steeg de sterfte aan tuberculose. Dat was niet algemeen bekend. Ik heb cijfers kunnen verzamelen. In 1913 stierven er in Nederland op honderdduizend inwoners 142,6 mensen aan tuberculose; in 1916 was dat cijfer 167,9. Een getal dat belangrijk hoger ligt. Gedurende de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog, de jaren vóór 1913 vertoonde de tuberculose-sterfte regelmatig een dalende lijn. Wanneer men nu de cijfers van na die tijd beziet, dan ontdekt men gedurende 1914 nog een geringe daling, waarna de sterfte-cijfers vrijwel constant blijven. En dan, in 1916 zette een stijging in. In de daaropvolgende jaren 1917 en 1918 is de sterfte aan tuberculose nog aanmerkelijk toegenomen. Wanneer men de verschillende leeftijdsgroepen nagaat en daarbij tevens onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen, dan blijkt dat vooral de vrouwen in de leeftijd tussen 20 en 29 jaar er belangrijk slechter aan toe waren dan andere groepen. Hoe komt dat? Ik heb verband gelegd tussen de voeding die in de mobilisatietijd slechter werd en de tuberculose-toename. De vrouwen in de genoemde leeftijdsgroep waren er misschien slechter aan toe dan andere categorieën van de bevolking; ze moesten rondkomen van een lage militaire uitkering als hun mannen gemobiliseerd waren. En als het in een gezin slecht gaat, wanneer de voeding slechter van kwaliteit wordt, wat doet de moeder dan? Dan stopt ze in de eerste plaats de kinderen wat toe en zelf zal ze zich ontberingen getroosten. Wellicht ligt hier de verklaring van het verschijnsel dat de toename van de sterfte onder de vrouwen van die leeftijdsgroep bepaalt. Later heb ik nog twee kleine artikelen gepubliceerd: ‘Tuberculose in oorlogstijd’, dat verschenen is in de Socialistische Gids in januari 1920; en ‘Tuberculose-sterfte in en na de oorlog’ in het Tijdschrift voor Geneeskunde in 1921. Ik heb kritiek uitgeoefend op de officiële bestrijding van tuberculose. En in dit verband wil ik dit hier wel even citeren: ‘De rechtstreekse bestrijding van de tuberculose is in ons land slechts al te dilettanterig. Er is weliswaar een Vereniging tot Bestrijding der Tuberculose, er zijn consultatiebureaus in tal van plaatsen, opgeleide huis bezoeksters die in de gezinnen de lijders hygiënische wenken geven. Er zijn sanatoria; tuberculose-patiënten worden in ziekenhuizen opgenomen, er zijn lighallen voor tuberculoselijders, maar alles is nog zo onvoldoende. De Vereniging heeft te kampen met geldgebrek. Om hierin te voorzien, moeten op gezette tijden bloempjesGa naar eind* worden verkocht. Van de opbrengst daarvan kunnen dan weer enige patiënten naar een sanatorium worden gezonden. Maar er zijn honderden, wellicht duizenden patiënten die niet geholpen worden; voor wie er geen plaats is in een ziekenhuis, geen plaats in een sanatorium... Mannen die gedwongen zijn aan het werk te blijven, terwijl ze rust zouden moeten houden, alleen omdat het gezin hun inkomsten niet kan derven. Vrouwen die zich blijven afbeulen omdat haar man en kinderen toch verzorgd moeten worden,’ enz... | |
[pagina 218]
| |
Ik pleit dan voor een geregelde huisverzorging. Ik stel dat de bestrijding van een volksziekte als tuberculose niet in hoofdzaak mag worden overgelaten aan particulieren, ook al zijn deze ook nog zo van goeden wille. ‘Zolang de overheid zelve de tuberculosebestrijding niet ter hand neemt, blijft zij te enen male onvoldoende,’ enz... ‘Buitengewone omstandigheden vereisen buitengewone maatregelen! De voortgezette vermindering van tuberculose-sterfte heeft eerst geleid tot een stilstand maar daarna tot een plotselinge en angstwekkende toename. Dat betekent dat naast het verdwijnen van oude besmettingshaarden er een toename geconstateerd moet worden van het aantal ernstige en zeer besmettelijke gevallen.’ ‘Een sterke verbreiding van de ziekte en vergroting van het besmettingsgevaar,’ enz... In mijn artikel over de toename van de tuberculose-sterfte wees ik als oorzaak daarvan aan, de slechtere kwaliteit van de voeding gedurende de mobilisatieperiode. En ik verwees naar een publicatie: Een voedings-enquête in de mobilisatietijd door B.H. Sajet en W. Polak, artsen te Amsterdam. Het is uitgegeven in 1916. Die voedings-enquête omvatte een nauwkeurig onderzoek naar de voedingsgewoonten in 29 gezinnen, die één week lang de hoeveelheden opschreven van alles wat door hen in die week werd gebruikt. Zij kregen van ons huishoudweegschalen te leen waardoor we wisten dat er goed gewogen kon worden en we hebben gezinnen van arbeiders uitgezocht. Geen paupersgezinnen. We besloten daartoe omdat we meenden dat we bij de arbeidersgezinnen meer zekerheid hadden dat alles goed zou worden geregistreerd. Men moet zich hierbij realiseren dat bijna alle levensmiddelen in de loop van de eerste oorlogsjaren al duurder geworden waren. [...] Geen kaas; eieren ontbreken overal, behalve in één gezin, waar een meisje met tuberculose eieren krijgt, van het burgerlijk armenbestuur. De voeding is dus heel arm aan eiwit. Vlees- en visgebruik: zeer matig tot praktisch niets. Zelfs de veel eiwithoudende peulvruchten worden maar sporadisch gebruikt. De calorieënbehoefte wordt voornamelijk gedekt door koolhydraten, vooral met brood en aardappelen.’ Vitaminen waren nog maar kort voor die tijd ontdekt en dat was nog niet algemeen doorgedrongen... ja, we spraken niet van vitaminen. Wat we wel wisten en waar we ook op wezen, dat was de noodzaak van zeer afwisselende voeding. Wanneer we nu nagaan hoe het met die vitaminen stond in die voeding: weinig tot praktisch niets. Fruit werd zo goed als niet gebruikt. Groenten minimaal tot zeer minimaal. Het melkgebruik was zeer gering. Genotmiddelen zoals thee, koffie, suiker ontbraken in de meeste gezinnen vrijwel geheel. Zoals wel blijkt uit rapporten uit die tijd, was de voeding bij een groot deel van de arbeidersklasse, zelfs onder de beter gesitueerde arbeiders, onvoldoende. Bij het toenemen van de gezinsomvang stijgt het verbruik van aardappelen en neemt dat van vlees en fruit af. De toename van de tuberculose-sterfte en zeker ook de uitbreiding van het aantal tuberculosegevallen, was in de jaren van de Eerste Wereldoorlog stellig het gevolg van de slechte voeding van een groot deel van de bevolking. Dus | |
[pagina 219]
| |
zeker niet in de eerste plaats van de achteruitgang in de woonomstandigheden. Dit wil niet zeggen dat deze niet van grote invloed zijn op het ontstaan en op het verloop van deze ziekte. Ik mag er hier wel bij zeggen dat deze omstandigheden ook van grote invloed zijn op alle andere ziekten. Het lag voor mij dan ook voor de hand dat ik ook aandacht zou moeten besteden aan de volkshuisvesting. [...] |
|