De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermdGetuigenissen - verhalen - betogen
[pagina 206]
| |
1. Financiële en huishoudelijke zorgenHoe ging men in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog om met de toenemende zorgen van alledag? Theun de Vries had er een deel van zijn Friese Wiarda-cyclus aan willen wijden (zie jrg. 3 van het tijdschrift Maatstaf) en veel aspecten zijn indertijd zowel in dagboeken als in familiebladen belicht. In het dagboek dat de Haagse apothekersdochter M.J. de Zaaijer (geb. rond 1897) in de oorlogsjaren bijhield en dat later is afgedrukt in het Jaarboek van Die Haghe van 1931, zijn bijvoorbeeld gegevens te vinden over de run op banken en winkels in augustus 1914. De verder onbekende P.Br. beschreef in het Christelijk Vijf-Cents Blad (jrg. 12 = 1914) in een aflevering van zijn reeks ‘Bange dagen’, hoe een koopman door de oorlogsomstandigheden zijn zaak achteruit zag gaan. En W.B.Z. (= ?) ten slotte dreef in een ‘Historische schets uit de dagen van den kolennood in 1917’ voor het weekblad De Prins van 19 januari 1918 de spot met een onvervalste hamsteraar. | |
1a. M.J. de Zaaijer: Een Haagsch dagboek uit de oorlogsjarenZaterdag 1 Augustus's Ochtends vroeg met Z. uit. Bij Ned. Bank queue tot aan de Doopsgezinde Kerk met groote bocht terug tot het Paleis. M. (assistente) stond 's morgens om 8 uur al in de queue, moest haar hospita betalen, maar deze nam alleen zilver of goud aan. M. kon natuurlijk niet lang genoeg wachten. Hospita had niets als papier in huis, de leveranciers weigeren hierop te leveren. Stad vol soldaten in vol tenue; op Malieveld soldaten, Boschlaan vol paarden. Bij den trein stampvol soldaten. Door de stad terug. Bulletins. Kruidenierswinkels worden bestormd, blijven gesloten. Alle tapperijen moeten sluiten. H. gaat met P. uit, komt weer thuis; de file bij de Ned. Bank nog zoo groot. Tante D. in groote angst want N. en A. zijn in Brussel. Beeklaan is afgezet voor de keuring groenteboerpaarden. Om 2 uur 's middags de stad in. Eerst was M.B. er even, zij had niets in huis, was naar de Bank geweest om zilverGa naar eind*, de file was haar te lang, hoe het gaan moest wist ze niet. Zij vertelde van twee zusters die afwisselend van 's morgens acht uur in de queue hadden gestaan, ze waren nu juist geholpen, om half twee. Om twee uur zou de Bank sluiten, wij er heen. Bij de Mauritskade ontmoetten wij troepen menschen met stoeltjes en taschjes gewapend. Bij de Bank stond een restje menschen nog te wachten, een gebrul weerklonk toen de deur dicht ging. Pas Maandag is er nu weer geld te krijgen. Pa hoorde van een meid, dat zij 5 uur in de queue had gestaan in die hitte, toen ze dicht bij de deur was sloot deze; ze was er beroerd van. Een ander had er van af half zes gestaan, politieregeling was toen nog niet goed, ze was teruggedrongen en had niets gekregen. De stad is vol soldaten, wagens met brood en dekens. Paarden worden in het Malieveld gekeurd. De brug naar de Oranje-kazerne is afgezet. Naar huis. B.C.v. B. weggebracht tot Viaduct. Soldaten brachten zelf de wagens vooruit. In het begin van den middag H. naar mevrouw Sch. Deze had den vorigen avond | |
[pagina 207]
| |
een uur in een kruidenierswinkel staan wachten en koopen. Alles wat ze zag had ze maar gekocht, alles bij kilo's, havermout, meel, geen aardappelen (houdt ze niet van), lucifers, kaarsen (je kunt nooit weten wat er met het licht gebeurt). Goud of zilver had ze niet kunnen krijgen, hierover zat ze in doodsangst. Tante A. heeft boonen en spek ingeslagen voor de inkwartiering. Vooreerst is daarop echter nog geen kans. De soldaten zijn in de scholen ondergebracht, alle scholen liggen vol, ook de LogeGa naar eind*, waarin de examens Engelsch worden afgenomen, ligt vol soldaten. Gepensioneerde officieren bieden hun diensten aan. Neef P. kwam vragen om geld te wisselen en eens zien of hier de koppen ook in de war waren. Hij was gisteren, nergens om denkende, op reis gegaan, vernam onderweg de mobilisatie en wilde vanmorgen dadelijk uit Arnhem weer naar huis. Daartoe was hij reeds vroeg op het perron, maar de chef wist niet wanneer er gelegenheid zou wezen, de treinen waren voor de soldaten. Eindelijk stapten een paar soldaten uit, hij gauw in de coupé en kwam zoo, derde in plaats van eerste klasse, 's middags in den Haag. Daar vond hij de logées gevlogen. L., het hoofd op hol, zooals alle beurslui, had haar thuis gehaald. De winkels worden bestormd zoodat de ramen met hout gebarricadeerd worden en de politie genoodzaakt is zich met de zaak te bemoeien. De winkeliers gaan wel bij de klanten rond, maar veel kan men niet krijgen. Een half pond suiker tegelijk, wij krijgen 1 pond omdat voor de apotheek ook een ½ half pond gerekend wordt. Wij krijgen dus geen suiker in koffie en thee. Het brood wordt ook al duurder, klein brood wordt niet meer gebakken. Bankbiljetten worden er niet meer in betaling aangenomen, alleen goud en zilver. Iemand kon niet per spoor vertrekken omdat hij geen papiergeld had. Men verkoopt bankjes van f 10 voor f 7,50, zelfs voor f 2,50. In Hôtel Central werden er zelfs bittertjes betaald met f 10 omdat de kellner geen geld terug wilde geven. G.S. komt uit Gorkum terug: de trein natuurlijk veel te laat. In Gorkum ook alles overstuur: de vrijers van de meiden opgeroepen voor den dienst; thuis geen geld en geen eten. [...] | |
Woensdag 5 AugustusEngeland heeft Duitschland den oorlog verklaard den 4 Aug. 1 uur. Brief van J.A. van 3 Aug. Vannacht alle soldaten vertrokken. Dr. de B. vindt tuberculosebestrijding in oorlogstijd weinig belangrijk. Gaat toch naar Emmen. Vanmorgen op de fiets de stad door, niets te zien. Moest koek halen maar vierstuiversche koeken niet meer te krijgen. Meel uit Rotterdam was niet gekomen. De bakker had de meesterknechten ontslagen, bakt niet meer. Van voorraad werd uit Groningen niet naar hier gezonden, risico was voor hem en er was alle kans dat het niet overkwam. G.K. vertelde dat gisteren in de Valeriusstraat den geheelen dag paarden hadden | |
[pagina 208]
| |
gestaan om gekeurd te worden. Zij hadden emmers water aangedragen voor den dorst, een emmer per paard. R. kan geen meel en gort meer krijgen. Bessen gekocht. Kruidenier komt zeggen dat wij geen suiker meer kunnen krijgen. De maximumprijs door de regeering vastgesteld is nu 50 cents. Wat moeten wij nu met de bessen beginnen? Pa heeft ook suiker noodig voor suikerstroop. Wij moeten overal maar zuinig mee wezen, boter is er ook niet veel. [...] | |
Donderdag 6 AugustusWilsonGa naar eind* biedt bemiddeling aan. Bulletin dat Duitschland ultimatum stelt aan ItaliëGa naar eind*, dat nalaat zijn bondgenoot te helpen. Nog steeds staat een file bij de Ned. Bank, ook bij de Hoofdwacht van vrijwilligers, die zich aanbieden; op het Voorhout is het druk van Roode Kruis-auto's. Het paleis van den KroonprinsGa naar eind* is ingericht voor het Roode Kruis waarbij padvinders dienst doen. Bij de huizen worden goederen opgehaald voor het Roode Kruis, jongens halen die en meisjes noteeren. Banden met H.G.M, (hulp gedurende mobilisatie). N. met vader en Joh. v.Z. ontmoet. N. opgeroepen voor den Pensioenraad, gebrek aan personeel doordat velen opgeroepen voor den dienst. N. had zich opgegeven voor Roode Kruisdienst. M.D. voor H.G.M., moest kinderen oppassen, haar kennissen moesten naaien, maar hadden daar geen verstand van. [...] A. kocht tomaten voor soepvoorraad, tomaten geweldig goedkoop. N. is bij het Roode Kruis, chef de cuisine op de Prinsegracht. Zij draagt een band met rood kruis, maar alleen als zij in dienst is. Gisteren waren groote inkoopen gedaan van beddegoed, sloopen, handdoeken enz., die alle geletterdGa naar eind* moesten worden en voorzien van een rood kruis, 600 menschen hiermede bezig van 9-5 uur. Vandaag werden de potten en pannen in orde gemaakt, overgenomen van de herhalingsschool. Jongens van H.G.M, doen boodschappen, helpen mangelenGa naar eind* enz. Als er oorlog komt moet N. er den geheelen dag zijn; alles moet klaar staan om dadelijk te kunnen beginnen. N. had spijt zoo vroeg uit Brussel te zijn gegaan, de reis was nu zoo gewoon glad van stapel geloopen; een ander had in 2e en 3e klasse, in goederen- en in postwagens gezeten, veel emotioneeler. Een paar kennissen, die zich reeds vroeg voor het Roode Kruis aangegeven hadden en in Arnhem waren, konden door de volte der treinen niet weg, maar op bewijs dat zij door het Roode Kruis waren opgeroepen zorgde de Chef dadelijk voor plaats. B. hoorde bij de C.'s dat de soldaten het nu heel goed hebben nu alles beter geregeld is; S. was nu zeer tevreden. [...] | |
[pagina 209]
| |
1b. P. Br.: Bange dagen‘Zes gulden en vijftien cent...’ 't Geld ligt vóór hem op de huistafel uitgeteld en Pier Mandelaar kijkt ernaar of-ie z'n vonnis leest. Dat was wel 't eind van alles. Hij weet, dat het den koopman niet steeds voor den wind gaat; dat er goede tijden zijn en slechte, verrassingen en teleurstellingen in elken handel, maar in 'n solide zaak heeft dan toch de ergste tegenspoed grenzen... En hier zijn die grenzen vér overschreden, zóó vér als hij een maand terug absoluut onmogelijk had geacht; hier zijn geen grenzen meer aan den tegenspoed. Zes gulden en wat kopergeld... En dat was dan de marktdag. ‘Je’ dag, die 't goedmaken moest voor 'n heele week. De dag van boerenbezoek en van kleine winkeliers uit honderd dorpen en buurten rondom. Waarop hij soms voor honderden had omgezet. En hij blijft, de zes heele guldens vóór hem verschuiven en bevoelen, als om zich te overtuigen, dat hij niet droomt... 't Lijkt hem zoo onmogelijk, zoo onwezenlijk dat er in de bloeiende zaak van Mandelaar, die in drie jaar tijds reeds ver in den omtrek een goeden naam kreeg, op stads-marktdag gebeurdGa naar eind* zou zijn de somma van zes gulden... Plus dan de vijftien cent. Hij had zich op een teleurstelling voorbereid, dat wel. Het was na de plotselinge mobilisatie ineens een inzinking geweest. 't Kon wel eens loopen op de helft, één derde van anders. 't Was wel op een tiende, op een vijftigste gedaald... Zes gulden... Dat was geen teleurstelling meer. Dat mocht een débacle heeten. Het was, ja, een vernietiging. 't Was evengoed, alsof de zaak van Pier Mandelaar niet meer bestond, weggevaagd was van den aardbodem... 'n Eindkras gehaald door alles, - winkel en inventaris, klanten en affaire in enkele dagen voor goed door de oorlogslawine overstormd en begraven. Alleen hij is er nog over. Pier Mandelaar, de koopman. | |
[pagina 210]
| |
En hij zit hier tegenover zijn vrouw en boven slapen zijn drie kinderen en vóór hem ligt de ontvangst van den dag: zes gulden vijftien... De Heere zijn God moge er hem voor bewaren, maar 'n oogenblik flitste het door zijn brein, dat hij nu begrijpt hoe iemand plotseling kan krankzinnig worden. Hoe 't nu moet, is hem een raadsel. Zijn zaak is best, maar van 't begin afwas er één moeilijkheid. Hij had zeer weinig bedrijfskapitaal. De zaak ging gesmeerd... maar 't moest ook altijd rollen: koop-en-verkoop, inslaan en omzetten... zijn inventaris moest het geld dekken, dat hij opnam, met de rente, en dat kon, dat kon best en elk jaar ging hij vooruit, zijn crediet stond vast, als een pilaar van de beurs; ieder kende hem als een koopman in merg en nieren, altijd bij de pinken, tuk op elk eerlijk winstje; 't ging alles zoo gezegend... En nu ineens komt dit. 't Menschdom koopt niet meer. Zes gulden vijftien... op marktdag. En de volgende week Maandag vervalt de maandwissel van Bredman en Co.: die is nog zelden zoo hoog geweest, twaalfhonderd gulden en nog wat, alles wintergoed, dat-ie alvast ingeslagen had. 't Was z'n eer en z'n glorie, dat het nog nooit één minuut met de uitbetaling van dien wissel gehaperd had. Dan kwam daarbij de paniek in den tusschenhandel. Voor 't weeshuis had-ie eergister 'n mooie bestelling gekregen: éérst geld, had men hem uit Amsterdam gemeld. Crediet wordt niet meer gegeven.... Onder rembours zelfs zendt de groothandel niet meer... geld vooruit en dan de waar. Dat is gewoon moordend. Dat kan geen winkelier volhouden. 'n Paar leveranciers drongen daarbij reeds aan op vervroegde betaling. ‘Als je zelf es wat geld trachtte binnen te krijgen,’ zegt schuchter z'n vrouw. Mandelaar peinst over dat idee. Zijn meeste vorderingen heeft hij uitstaan bij de boeren in den wijden omtrek. Die kunnen wel betalen, daar niet van. Verscheiden hunner betaalden echter vaste gewoonte, alleen met de jaarmarkt. Die vrouwen en dochters kochten veel, dongen weinig, vroegen niet naar een kwartje minder of meer, 't waren beste klanten... maar ze wilden niet voor elk koopje klaar staan met klein geld. Eens in 't jaar afrekenen, al liep 't over honderden guldens, dat was regel. En met zulke klanten was de winkelier nog best af. Nog beter dan met de vele ‘loopklanten’, plattelandskoopmannetjes en dergelijke koopers. Nu moet hij dat groote boerendom gaan affietsen... erkennen, dat-ie vast zit... géld maken moet... rekening aanbieden vóór den tijd... Dat wordt een spitsroedenrit. Hij voelt reeds de vernedering... Hij schaamt zich reeds onder den zwijgenden blik van den boer, die wantrouwig | |
[pagina 211]
| |
hem aanhoort, de rekening napluist, hem briefjes toeschuift en dan opstaande, dik opzwelt nevens koopmannetje uit de stad; 'n heer, maar die al radeloos piept, als-ie maar even geknepen wordt... Toch zal 't wel moeten. 't Zijn ‘bange dagen’ ineens. | |
1c. W.B.Z.: Hamsteren‘Nu hebben we vandaag de laatste anthraciet,’ zegt mevrouw Zorger tot haar wederhelft, die in het ochtendblad verdiept is. ‘Zoo,’ is het verstrooide antwoord. Mevrouw loost een diepen zucht bij dit totale gebrek aan belangstelling. Met vrouwelijk doorzettingsvermogen vervolgt ze ietwat scheller en ietwat meer geaccentueerd: ‘We zitten straks zonder brand.’ ‘Zonder brand? Maar lieve, bestel dan hout. Dat is overal te krijgen.’ Klinkt het van achter de courant. Het woord ‘lieve’ heeft voor mevrouw altijd iets irriteerends en nu prikkelt het haar boven mate. Met dribbelpasjes treedt ze op den steeds lezenden en niets kwaads vermoedenden eega toe en schreeuwt hem in 't oor: ‘Morgen zit je in de kou, lieve!’ Het blad valt ritselend op tafel, mijnheer is thans werkelijk een en al aandacht. ‘Maar vrouwtje, bel dan even Verheij op en vraag om hout.’ ‘Dat heb ik gisteren al gedaan.’ ‘En?’ ‘Het oude praatje van tegenwoordig: niet voorradig, maar op komst. En ik heb geïnformeerd bij onze rechtsche buren en bij onze linksche buren (hoewel we die anders totaal negeeren, maar enfin ik deed het om jou).’ ‘Maar wat hadden die buren...’ ‘Snap je dat dan niet? Ik wou weten of zij hout hadden en van wien.’ ‘Nu, en?’ Meneer slaat een smachtenden blik naar zijn half uitgelezen courant. ‘Geen van twee kon iets krijgen.’ ‘Laat dat zaakje maar aan mij over,’ zegt meneer en hij vervolgt: ‘Ik zou dan wel eens willen zien of ik voor geld en goede woorden geen hout krijg.’ ‘Span jij je d'r nou eens voor. En vraag eens aan ze waar al die omgehakte bosschen gebleven zijn.’ ‘Op hun plaats,’ is het lakonieke antwoord. ‘Je snapt me best,’ bitst zij terug. Terwijl moeder de vrouw haar huishoudelijke bezigheden verricht, is meneer | |
[pagina 212]
| |
naar de telefoon gegaan. Snuffelend in het telefoonboek, krijgt hij een lumineuse ingeving. Hij neemt zijn aanteekenboekje en noteert: A. Aalsen, brandstoffenhandelaar, Aawers, brandstoffenhandelaar, Ammelt, brandstoffenhandelaar, enz. enz. Successievelijk wordt op deze wijze het alphabet afgehandeld. Wie had kunnen denken dat hier in Y. zooveel brandstoffenhandelaars woonden! En dan zou je geen hout kunnen krijgen? Malligheid! Vlug grijpt hij de fiets en met het notitieboekje als gids, gaat hij er pijlsnel vandoor. No.1. Aalsen. ‘Kun je me wat hout leveren? Een paar honderd kilo's b.v.’ ‘Vooreerst niet meneer. Maar zoo gauw er is, zonder mankeeren.’ Meneer laat zijn gouden horloge-ketting eens rammelen, ten bewijze, dat het er aan zit. Met veel plichtplegingen wordt de bestelling dan ook genoteerd. Ongeveer hetzelfde gesprek heeft plaats bij de diverse brandstoffenhandelaars, zoodat meneer ten slotte zonder hout, doch met een groote dosis beloften huiswaarts keert. Al houden zich maar drie aan hun woord, dan kunnen we het toch voor een week of wat warm hebben, zegt meneer tot zijn teleurgesteld vrouwtje. ‘Maar als nu alles komt,’ vervolgt mevrouw, ‘dan moeten we het vooral niet aan de buren zeggen. Want, dat noemen ze hamsteren.’ ‘Dan maar hamsteren,’ spot meneer en hij slaat een droeven blik naar den kolenemmer, waarvan den bodem reeds zichtbaar is. Als hij ergens spijt van heeft, dan is het zeker omdat hij niet gehamsterd heeft. De dagen verloopen. Ondanks herhaaldelijk opbellen, verschijnt geen branstoffenhandelaar. Het humeur van mevrouw staat beneden nul. Mannen-grootdoenerij! Ze zorgen altijd te laat! - 's Avonds gaan ze met de kippen op stok, 's morgens staan ze op, als de zon reeds hoog aan de hemel staat. Op zekeren bitter kouden ochtend komt er uitkomst. Er wordt gebeld, gebeld en nog eens gebeld. Marie, het dienstmeisje, die er ook lekker voor bedankt in een koude keuken te zitten, springt uit bed en tuurt door de bevroren ruiten. Dan holt ze naar de trap en gilt: ‘Hout, hout, een kar vol.’ Het bellen wordt hervat, zoodat Marie uit het dakvenster roept: ‘'k Mot toch wat antrekke.’ Als Marie eindelijk de deur opent, zegt de sjouwerman: ‘De baas heb een vrachje gekregen. 't Is wel niet van het beste, maar jouw meneer zeit “Je brengt maar wat je hebt”.’ De mannen zijn bezig met opstapelen, als er weer gebeld wordt. ‘Heeremetijd, alweer hout,’ prevelt ze, als ze de deur opendoet. ‘Hout van Bosch!’ ‘Van Bosch?’ ‘Ga je gang maar,’ roept meneer van boven. In het kolenhok begroeten de bruinkielen elkaar met een: ‘Jij ook hier?’ ‘Ze eten hier zeker hout,’ zegt er een. Alweer gebel. ‘Dat is de bakker zeker,’ roept mevrouw om den hoek der kamerdeur. | |
[pagina 213]
| |
‘Gunst mevrouw, alweer een kar hout. En een hoop jongens uit de steeg er om heen. Hoort hoe ze schelden: “Leelijke oweeërs!”’ Mevrouw rilt. ‘Och meneer, doet uwes effies open,’ smeekt Marie. Meneer ziet van de eene bibberende vrouw naar de andere. Hoe redt hij zich uit deze onaangename situatie? Wederom gebel. Gebons op de deur. Gejouw en getier. Wat zou het? Hij is toch man en heer des huizes. Met eenigszins knikkende knieën spoedt hij zich naar boven, opent het raam en roept: ‘Wat is dat nu? Twee, drie, vier karren hout. Dat is een grappig abuis. Ga er maar gauw mee terug. Ik heb mijn deel reeds.’ De voerlui protesteeren, maar meneer heeft het raam al gesloten. Hij hoort de lieven straatjeugd galmen: ‘Had je me maar.’ Gelukkig, het relletje verloopt. Met een heldhaftig gebaar grijpt meneer de spreekbuis der telefoon en bestelt de verdere vrachtjes af van A. tot Z. ‘Mevrouw, drinkt uwes maar eens voor de schrik,’ zegt Marie goedhartig. ‘Meneer het toch zijn best gedaan,’ vervolgt ze. En meneer lacht heel eventjes als een boer, die kiespijn heeft, maar hij neemt zichzelf heilig en plechtig voor nooit of te nimmer meer te hamsteren. |
|