De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermdGetuigenissen - verhalen - betogen
4. De oorlog in de luchtVooral in Zeeland, dat immers dicht bij het front en de door de Duitsers bezette havens in Vlaanderen lag, kreeg de bevolking te maken met de gevolgen van de luchtoorlog. Zo werd Zierikzee in de nacht van 29 op 30 april 1917 door bommen getroffen doordat Engelse piloten meenden boven de Belgische kust te vliegen. Sommige journalisten zoals Philip Pinkhof (zie zijn verzamelbundel De jacht op de primeur) reisden direct af naar het getroffen stadje, maar er is ook een verslag bewaard van een ooggetuige: dominee J. Gouverneur. De hier opgenomen tekst is ontleend aan de door Kees Slager samengestelde bundel De Zeeuwse geschiedenis in meer dan 100 verhalen (Amsterdam, 2005). Heel informatief zijn ook de mobilisatieherinneringen van J.G. Imhof, Met de compagnie te velde, 1914-1919 (Utrecht, ± 1955). Opgenomen zijn hier enkele aantekeningen die hij maakte toen hij in de maanden september-oktober 1917 in Zeeuws-Vlaanderen verbleef. Ten slotte volgen hieronder dan nog een paar berichtjes uit het katholieke dagblad Het Centrum. Tezamen geven ze een indruk van de angst in Nederland voor al dan niet uit de koers geraakte zeppelins die door Duitsland werden ingezet voor luchtraids op Engeland. | |
4a. J. Gouverneur: Het vergissingsbombardement op Zierikzee (1917)Het waren mooie, heldere dagen in't laatst van april; prachtig zonnig weer bij noordenwind overdag, klare maannachten. Zo was het ook op die zondag 29 april. Ik had 't druk die dag: 's morgens en 's avonds preekdienst. Nu gebeurde 't, wat lang geen zeldzaamheid is, dat een vriendelijke Zierikzeeënaar mij de tijd tussen beide diensten wat kwam verkorten. Merkwaardig dat die man mij vroeg: ‘Hebt u daareven - het was ongeveer half drie in de middag - die vliegmachine gezien?’ Nee, ik had haar niet gezien. Maar was die vraag een profetie? Na afloop van de avonddienst waren mijn vrouw en ik een wandeling gaan maken en bij onze thuiskomst hadden wij geen flauw vermoeden van wat ons enkele uren later te wachten stond. Naar onze gewoonte zaten wij nog een uurtje in de huiskamer en gingen toen argeloos naar bed. Ongeveer om kwart over twee in de nacht werden wij uit een vaste slaap gewekt door een plotselinge knal. Mijn vrouw riep nog: ‘Zeker een mijn...’ Eigenlijk meer om zich te uiten dan uit overtuiging. Ik antwoordde: ‘Nee! Het is iets ontzettends.’ | |
[pagina 197]
| |
Spoedig volgde een tweede knal, een derde en intussen vielen de ruiten op onze slaapkamers in, terwijl stukken hout losraakten en het dak van de buurman op het balkon van mijn studeerkamer, vlak naast de slaapkamer, terecht kwam. Ik rilde in mijn bed. Toen zag ik door het gordijn heen een hels zoeklicht en hoorden wij de motor van een vliegmachine, benevens het fluiten der bommen. Nu begrepen wij. Mijn eerste gedachte was namelijk geweest dat Zierikzee van de rede af beschoten werd door een oorlogsschip. Intussen viel er weer een bom, terwijl honderden ruiten rondom ons aan scherven vielen en het angstgeschreeuw van mensen tot ons doordrong. Dit geluid kwam van de tuinkant, uit een achterstraat, maar ook van de Oude Haven, waarin zich een aantal Belgische vissersschuiten bevond. Bij de vreselijke sensatie die ons deel was, waren wij niet in staat ons te bewegen. Wij lagen maar af te wachten, in doodsangst. Toen weer een knal zich deed horen en aan alle zijden puin neerstortte, raakten wij diep onder de indruk dat ons laatste uur spoedig geslagen kon zijn. En wat was er van onze huisgenoten geworden? Vlak boven ons logeerde de dienstbode en op de kleine logeerkamer aan de voorkant een neef. Ach! Wij dachten dat wij niet bij elkander konden komen, dat een kloof ons scheidde. Eindelijk hadden we het besef dat het bommenstrooien ophield. Het scheen ons toe als had het uren geduurd. In werkelijkheid waren er slechts een acht à tien minuten verlopen. Ons eerste werk was nu: opstaan en in allerijl ons kleden. Toen naar boven. Gelukkig bleken de daar aanwezigen ongedeerd, hoewel ze in dodelijke angst verkeerden. Toen wij weer beneden in de gang kwamen, woei de nachtwind ons tegemoet door de verbrijzelde ruiten. Midden in de gang stond een deur open. Gelukkig konden wij het gaslicht opsteken. Er werd gebeld en de vrouw van een collega met haar twee zoontjes stond voor ons en verzocht bij ons te mogen blijven. Mijn vrouw had toen gezelschap en ik kon de straat op gaan. Daar zag ik op korte afstand van mijn huis een massa puin liggen. Ik spoedde mij er heen en kwam voor het huis van mijnheer Polvliet te staan. Ik trad er binnen en zag een toneel van verwoesting in de huiskamer. Mevrouw Polvliet was geheel ontdaan, wat niet te verwonderen was, daar zij in grote angst verkeerd had omtrent haar kinderen. Eigenlijk was zij verbaasd mij te zien omdat zij in de waan verkeerde dat heel de bevolking van Zierikzee was gedood door de bomaanslag. Mijn nachtelijke tocht voortzettende, werd ik staande gehouden door een juffrouw die mij verzocht de politie te waarschuwen dat er achter op haar erf een lijk lag. Dit was een lugubere mededeling. Later bleek dit het lijk te zijn van Leidekker, die aan de overzijde van de straat over een hoge muur geslingerd was. Kort daarop liep ik een zijstraat door. Juist om de hoek van die straat lag het lijk van de vrouw van Leidekker, terwijl het geheel min of meer verlicht werd door een in brand staand pakhuis. Het geheel was huiveringwekkend. | |
[pagina 198]
| |
Het spreekt vanzelf dat er van slapen niets meer kwam. Toen het daglicht aanbrak, ging ik mijn huis inspecteren, dat vrij veel had geleden van de luchtdruk. Verder was er de hele dag bezoek en wij werden moe van het gedwarrel van mensen langs onze Oude Haven. Toen kwamen ook de vreemdelingen en verslaggevers, fotografen en anderen. Het was een gelukkige omstandigheid dat er zoveel ruiten in Zierikzee voorhanden waren. Zodra het dag geworden was, begonnen de glazenmakers hun werk. Wij hadden na al de ervaringen van die bange zondagnacht een krachtige indruk ontvangen van de bewarende liefde Gods. Hij had gewaakt, terwijl de mensen sliepen. Moet het niet verwonderlijk genoemd worden dat slechts een gezin door de ramp om het leven kwam? Wanneer men wandelde door de nauwe straatjes, die op de Nieuwe Haven uitkomen, stond men verbaasd dat er niet vele slachtoffers waren. Men zag er voorgevels, zijmuren weggeslagen of ingedrukt. Onder dit puin waren hier een paar oude vrouwen en ginds kinderen ongedeerd te voorschijn gekomen. Maar in de volgende nachten bleek dat veler zenuwgestel een gevoelige knak had gekregen. Velen durfden eigenlijk niet naar bed gaan en ik ben heel blij dat wij de nacht na de bomaanslag het bellen niet hebben vernomen van de politie, die meende dat er weer vliegtuigen naderden. | |
4b. J.G. Imhof: OorlogsherinneringenMaandag, 24 September 1917Vandaag vlogen drie vliegmachines over ons dorpje heen - waarschijnlijk Engelsche. Wel 3000 M. hoog. En vanavond om half elf nog een, maar veel lager. Dat was angstiger. 'k Sliep juist, werd er door wakker, schoot me in de kleeren, vloog naar buiten - maar zag niets. Hoorde alleen nog maar het gezoem van den motor al verder en verder wegsterven. | |
Dinsdag, 23 September 1917Vanmorgen in de vroegte weer twee vliegers. 't Zal wel erger worden, want 't wordt langzamerhand lichte maan. In de verte nu en dan hevig roffelvuur zoodat de ruiten rinkelen. Slapen kan je dan niet. | |
Donderdag, 27 September 1917Acht vreemde vliegmachines vanmorgen. Als reusachtige vogels dreven ze aan. Majestueus gezicht! Totdat aan alle kanten de shrapnelsGa naar eind* om hen uit elkander barstten. Al hooger en hooger stegen zij. Om toen uit het gezicht te verdwijnen. En nu is het avond geworden. De maan klimt aan den horizont. Dat wordt 'n avondje voor de vliegers! 'k Ga het dorp uit, de kanaalbrug over en sta nu op den dijk die langs de grens loopt en waar niemand komen mag. Wijd giet de maan haar mat- | |
[pagina 199]
| |
zilveren zilveren licht over het Belgenland thans uit. Als eenzaam toeschouwer sta ik daar - te wachten op de dingen die komen. Nog is het stil... Plotseling 'n paar ontzettende knallen. In 't dorp rinkelen de ramen in de kozijnen en vliegen de deuren open en dicht. 't Volk loopt uit en dromt samen aan de brug - de vliegmachines zijn immers in aantocht en de eerste bommen zijn zoo juist gevallen. Zien doe ik echter nog niets. Maar in eens hoor ik het - eerst heel zacht, dan luider en luider en al meer en meer aanzwellende: 't gezoem van 'n motor. Daar gaan in de verte bij de Duitschers groene vuurpijlen als stippellijnen omhoog, dichterbij nog een en vlak bij mij ontsteekt de Duitsche post er ook een. 't Vuurwerk is begonnen. Plotseling kleurt de lucht zich rossig: een regen van roode pijlen stijgt thans naar omhoog. 'n Eindje van me afgaat weer een bouquet groene pijlen de ruimte in - 't is een overweldigend gezicht! Daar flitsen de zoeklichten op. Enorme lichtbundels gaan van alle kanten zoekend het luchtruim in. Totdat ze hem gevonden hebben in de kruising van twee bundels - den eenzamen vlieger die daar in de hoogte door de duisternis zweeft. En tegelijk springen, als [in de maand] mei vurige tongen, de granaatkartetsen om hem uiteen. Menschen daar in de verte bij de brug! - voorzichtig toch! De stukken ijzer komen nu naar beneden! Jullie hebt alleen maar gezicht voor het vuurwerk maar je vergeet dat daar hoog in de lucht 'n doodenspel gespeeld wordt - dek je dan toch!... Nog 'n oogenblik - en dan rollen als zware donderslagen de geluidsgolven naar ons toe. Want gezien hebben we de uiteenbarstende shrapnels wel, maar gehoord nog niet - het geluid gaat immers zooveel langzamer dan het licht. Nu ratelen de slagen links en rechts om ons heen. Met m'n kijker zie ik bij de brug de dorpelingen vluchten - het geluid schijnt op den mensch meer indruk te maken dan het licht. Hoog in de lucht heeft de vlieger zich inmiddels uit de lichtbundels weten los te maken en het geluid van den motor wordt al zwakker en zwakker. Langzaam keert de rust terug. En nog altijd schijnt de maan in volle pracht en giet haar vredig schijnsel uit over mensch en land. Ook over het arme Vlaanderenland! | |
Vrijdag, 28 September 1917Of nu straks de granaten in m'n dorpje zullen ploffen of langs het kanaal uiteen zullen spatten, verschil maakt het toch niet, gevaarlijk is het hier nu eenmaal overal... Laat ik daarom maar weer op m'n eentje de kanaalbrug overgaan en den dijk op: je ziet de dingen dan tenminste van nabij - de maan is immers opgegaan, het sein dat het spel weer kan beginnen. Lang behoef ik niet te wachten - gonzende motoren, vuurpijlen die ten hemel gaan, zoeklichten die het luchtruim afspeuren, uiteen | |
[pagina 200]
| |
barstende shrapnels, ratelende donderslagen... Wat voelt de ‘kantonnementscommandant van Retranchement’Ga naar eind* zich vanavond weer klein - akelig, nietig klein!... | |
Zaterdag, 29 September 1917't Is middag. 'k Ben het torentje van Retranchement opgegaan - je ziet dan verder het Belgenland in. Hoog in de lucht gaan de vliegeniers. Eén, twee - tot acht machines tel ik. Als door het zonlicht met goud overgoten vogels drijven zij daarheen. Maar hun vlucht is verre van vredig, want ze zijn met elkander in gevecht. Ze naderen. 'k Ren den toren af- je kunt nooit weten. Hoor hoe de mitrailleurs knetteren! Zij stijgen, zij dalen, zij wijken, zij vliegen op elkander in - om dan al meer en meer weer af te drijven. Maar één is er geraakt. Zie. Hij daalt. Als 'n gewonde vogel komt hij naar beneden - om 'n oogenblik later op ons gebied bij Zuidzande neer te komen. 't Is 'n Engelschman. Z'n machine is nog gloednieuw, pas veertien dagen in de vaart. Gelukkig! Hij heeft het er goed afgebracht - de vlieger leeft! Dan wordt hij geïnterneerd. | |
Maandag, 1 October 1917Het is avond. 'k Sta weer met m'n kijker op den eenzamen dijk aan de grens. De maan is in al haar pracht opgegaan en alom wordt door haar vriendelijk schijnsel het landschap weer verlicht. Stil is het nog, suizend stil. Maar hoor! Daar heel in de verte zoemt wat. 't Geluid wordt sterker, al sterker en sterker - 't kan niet anders: de vliegeniers zijn weer in aantocht. Daar gaat bij de Duitschers het alarmsein op. Vurige slangen van groene pijlen gaan als zoekers naar omhoog, elkander in het luchtruim kruisend. Zie! Daar bliksemt het al over de vlakte. De kanonnen braken hun dood en verderf uit en als vuurballen springen de granaatkartetsen uiteen. Als 'n hevige donder rolt het geluid over het eenzame land - het doodenspel is opnieuw begonnen... Kijk! daar flitsen de zoeklichten aan - twee, drie... zes... acht... Kijk, kijk! Daar in de kruising van twee bundels gaat de vliegenier. 't Lijkt wel alsof het dag is - zoo fel wordt hij beschenen. Met m'n kijker kan ik hem duidelijk zien. Maar wat gaat hij doen?... Plotseling ratelt 't vanuit de hoogte - hij schiet! Met z'n mitrailleur zaait hij 'n regen van kogels naar omlaag... Het spel is nu in vollen gang: lichtende vuurpijlen en stralenbundels, uiteenploffende shrapnels, 'n knetterende mitrailleur en donderende kanonnen - je weet niet wat je ziet en hoort, je ondergaat 't maar. Maar nu opgepast - de vlieger vliegt in onze richting... 'k Loop wat ik loopen kan naar de wacht bij de brug - als 't noodig is, halen we 'm naar beneden... Aantreden!... De wacht komt in 't geweer... Daar komt ie... Hij vliegt over ons heen maar is te hoog om onder schot genomen te worden. Door m'n kijker zie ik hoe hij - over ons dorpje heen - boven ons gebied in zuidelijke richting verdwijnt. | |
[pagina 201]
| |
En dan?... Ontzettende, tot ver in den omtrek hoorbare knallen. De grond beeft, de huizen trillen, de ramen rinkelen... M'n lieve mensch! Dat zijn bommen!... Bommen heeft hij uitgegooid!... Maar waar? En wat is er vernield? Zijn er gewonden? Zijn er dooden? 'n Uur later komt bericht binnen: Sluis is gebombardeerd. 'n Uurtje loopen van ons afzijn ze gevallen. Midden in het stadje zijn ze terecht gekomen! | |
Dinsdag, 2 October 1917Met de compagnie marcheeren we naar Sluis - we willen zelf zien wat er gebeurd is. Op den weg er heen, vinden we hier en daar al stukken ijzer - zoo heel ver van ons dorpje af zijn ze dus niet gevallen. En in Sluis zelf? In de Nieuwstraat en Kapellestraat is de aangerichte verwoesting ontzaggelijk. Huizen tot puin. Onder de puinhoopen van 'n ingestort huis hebben ze de kinderen vandaan moeten halen. In een ander huis lagen op zolder twee kinderen in 'n bedstee te slapen - de bedstee kwam met de kinderen in den kelder terecht. Ver in den omtrek alle ruiten gebroken. Wonder boven wonder is niemand gedood. De vliegenier heeft anders z'n werk wel gedaan! | |
4c. Bij Venlo een Zeppelin geland?17 Februari 1916Een Zeppelin gedaald? Naar aanleiding van het bericht van onzen correspondent in Venlo hebben wij den militairen commandant te Blerick inlichtingen gevraagd en vernamen wij, dat ook hij vernomen heeft dat een Zeppelin zou gedaald zijn op Nederlandsch grondgebied, maar dat een definitief bericht nog niet door hem is ontvangen. De patrouille, die naar de plaats waar het luchtschip zou gedaald zijn, is uitgezonden, heeft geen Zeppelin waargenomen, maar begeeft zich naar andere plaatsen waar de Zeppelin kan neergekomen zijn. | |
18 Februari 1916Een Zeppelin? Gisteren zijn verschillende patrouilles op onderzoek uitgegaan, doch zij zijn zonder resultaat teruggekeerd. Volgens berichten van verschillende kanten ontvangen zou het luchtschip op ongeveer 2 K.M. afstand van Blerick geland zijn. Zoowel passagiers als conducteurs en machinisten van de treinen uit de richting | |
[pagina 202]
| |
Nijmegen en Roermond hebben medegedeeld eveneens vernomen te hebben, dat een Zeppelin in de omstreken van Venlo zou zijn neergekomen, doch dat zij niets ontdekt hebben. Gisterenmorgen vroeg werd wederom door de militairen een onderzoek in vele richtingen ingesteld. Hoewel nog steeds berichten omtrent de landing van een Zeppelin inkomen, meenen de militaire autoriteiten, dat deze slechts op een loos gerucht gegrond zijn. | |
19 Februari 1916De Zeppelingeschiedenis. 't Werd gisteren met onwrikbare stelligheid verzekerd: ten Noorden van Blerick tusschen Horst - Sevenum, later heette het: achter de Centrale Werkplaats van Blerick, en eindelijk: bij wachtpost 71 is een heusche Zeppelin neergekomen, met 23 manschappen en officieren en 2 zusters van het Roode Kruis! Dat was de mare, gedeeltelijk reeds in den voormiddag. 't Kon waar zijn; met zo'n stormweer! Wie weet was 't een noodlanding geweest. Meerderen kwamen ons 't nieuws vertellen, maar niemand wist iets bepaalds; allen hadden 't van hooren zeggen. Ten gemeentehuize van Blerick had men kort voor 1 uur nog niets van het geval gehoord. Op dien grond twijfelden wij aan het gerucht. Iets later vernamen wij, dat het feit in de omgeving der kazernes over de brug besproken werd als 'n gebeurtenis. Wij besloten te 1½ uur nam. [= namiddags] te bevoegder plaatse telefonisch inlichtingen in te winnen en kregen van iemand ten bescheid, op de vraag: of er inderdaad een Zeppelin geland was? Ja, doch meer kunnen wij u niet zeggen. Nu waagden wij de aankondiging voor ons tijdingraamGa naar eind*, dat ten Noorden van Blerick, tusschen Horst - Sevenum een Zeppelin gedaald zou zijn. De telefoon rinkelde voortdurend: Zou het waar zijn? Wij antwoordden nu: beslist, het is ons uit de beste bron bevestigd. Inmiddels vernamen wij, dat van militaire zijde begrijpelijkerwijze nauwkeurige nasporingen gedaan werden en dat de heer Ridder, vice-consul van Duitschland naar de vaag aangeduide streek was vertrokken en een onderzoek had doen instellen. Op straat hoorde men het geval commentarieeren. Naar het spreken van sommige lieden zou men gezworen hebben, dat ze de heele Zeppelin-bemanning al gezien hadden. Automobilisten en stoomfietsers gingen op jacht. Maar... de Zeppelin bleef zoek en ook de bemanning, mitsgaders de sympathieke Roode-Kruiszusters, die je aan den ernst van het avontuur deden denken. De Zeppelin werd niet gevonden. Geen Zeppelin daalde ten Noorden van Blerick op 1 April, pardon op 16 Februari. Ons bulletin woei natuurlijk plots van het raam weg. | |
[pagina 203]
| |
Deze waarheid had korte beenen. Zij moest er ook ditmaal betrekkelijk langen tijd over doen, alvorens de leugen te achterhalen. Dat hebben velen ondervonden, die ter oorzake van de leugen gisteren moe in de beenen werden. Eerst moest een zeer groot terrein verkend worden, alvorens zekerheid verkregen was. En dat in dien stormwind! En nu het vonnis over de schuldigen: de uitvinder van het loos alarm worde op water en brood gezet! Wij willen bij voorbaat aannemen dat de bevestiger van het bericht tegenover ons te goeder trouw handelde. De Duitsche vice-consul te dezer stede deelde ons officieel mede dat, na een nauwkeurig onderzoek door hemzelven geleid, er geen spoor van een Zeppelin te ontdekken viel, terwijl evenmin met eenige grond kon aangenomen worden, dat een Zeppelin vliegende gezien was. |