ren aan het hemelsch plafond. Na de drukkende hitte was het een genot de frissche nachtlucht in te snuiven. Ik zou me net ter ruste begeven, teruggekeerd van een ronde langs de grensposten. Uit gewoonte, als het ware bij instinct kijk ik nog even uit het raam over het thans zoo rustige dorp. Daar enkele honderden meters van me is de grens. Nu en dan zie ik een electrisch lichtje van een der Duitsche posten die juist over de grens achter den door hen aangelegden electrischen draad staan. Ik hoor stemmen. Smokkelaars? Ik luister. Het komt nader. Neen smokkelaars praten niet zoo luid. De aflossing zeker? Kan ook niet, het is één uur en om twee uur is het aflossen. Dan een patrouille? Die mag ook zoo luid niet spreken, dat is dom en ik maak me al nijdig, of ze het nou nooit leeren. Er zijn heele regimenten die het nooit leeren. Licht? Wat is er nu weer aan de hand. Zal ik geen rust hebben dan in het graf? Den geheelen dag al op stap van des morgens 7 uur af. Daar komen ze aan. De sergeant van de wacht met een lantaam bij zich en drie soldaten met geweer bewapend. De sergeants dragen meest een browning, wat veel gemakkelijker is. Als ze bij mijn raam zijn, roep ik ze aan:
- Hallo; wat is er aan de hand?
- Een man in den draad luit.
- Dood?
- Ja hij zal wel dood zijn, er is een man in de wacht, die er onder door gekomen is, die heeft hem er in zien hangen. Den man die in de wacht is, is zijn heele jas gescheurd.
- Wacht even, ik ga mee, ik kom zoo.
- Vlug de veldjas aan, de revolver om en naar buiten. Sabel droeg ik zelden aan de grens; is ook veel te lastig.
- Waar ligt hij?
- Een minuut of tien hier vandaan tusschen post vier en vijf, midden in het veld.
Hier moeten we van den weg af. We gaan midden door de klaver. In de richting waar we den Duitschen schildwacht zoo nu en dan met zijn lantaarntje hebben zien lichten, daar zal het wel ergens zijn. De sergeant gaat ons met zijn kaarslantaarn voorop, dan volg ik, dan de beide soldaten.
Al lang voelen we niet meer het fantastische van dit nachtwerk, het is voor ons een gewoonte. Bijna elken nacht zijn we er op uit. Alleen nu heeft het een zeer tragische zijde. Een man in den draad, door den electrischen stroom die door de draden loopt gedood. Kijk, daar ligt hij. Blauwe vlammetjes spelen van het lichaam op, het is een fantastisch gezicht. Licht eens bij. Hij is blijkbaar tusschen den eersten en tweeden draad doorgekropen. De rechterzijde van het lichaam ligt dan ook reeds over den draad in onze richting, het linkerbeen hangt over den eersten draad. Hij ligt met het hoofd voorover, den rechterarm en hand op den grond, terwijl de linkerhand krampachtig den draad omvat. Dood. Juist waar het hoofd en de rechterhand den grond raken spelen de blauwe vlammetjes.
De eerste draad is pl.m. 30 c.M. boven den grond. De tweede en derde draad zijn