| |
3. Ervaringen uit het alledaagse soldatenleven
Talrijk zijn de verslagen en verhalen waarin wordt beschreven hoe de gewone soldaten hun mobilisatiejaren indertijd ervaren hebben. Juist de alledaagsheid en de saaiheid daarvan, die onvermijdelijk gepaard ging met flauwe grappen, is typerend. Een goed voorbeeld vormen enkele van de ironische stukjes die Herman Salomonson (1892-1942) onder het pseudoniem Melis Stoke (vgl. de naam van een middeleeuwse kroniekschrijver) eerst in De Groene Amsterdammer publiceerde en daarna verzamelde onder de titel Van aardappel-mes tot officiersdegen. Uit het dagboek van een landstormplichtige (Amsterdam, 1917). Deze uitgave, ‘opgedragen aan alle officieren die weten willen “wat er leeft in den recruut”’, werd geïllustreerd door I. van Mens, Henri van de Velde, Johan Brakensiek en anderen; de prozastukken erin worden afgewisseld door ‘Krijgsmanszangen’. Salomonson, die onder zijn eigen naam ook de met de wereldoorlog verbonden roman Bomston (1920) publiceerde, bleef tijdens zijn Indische jaren zijn pseudoniem gebruiken om in ‘rijmkronieken’ op een geestige manier allerlei facetten van het koloniale leven te bespreken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij wegens zijn joodse afkomst afgevoerd naar een concentratiekamp en ‘op de vlucht’ doodgeschoten.
Omdat het leger in de mobilisatiejaren paraat moest blijven, werden er van tijd tot tijd oefeningen gehouden. Soms ging het daarbij om een soort wapenvertoon voor genodigden, waarvan de vader van Gerard Reve een ironische beschrijving heeft gegeven in zijn boek Mijn rode jaren (1967). Vaak was er echter ook sprake van langdurige manoeuvres waarbij de gewone soldaten lijdzaam moesten ondergaan wat hun superieuren hadden bedacht. Een levensechte indruk daarvan geven de bewaard gebleven dagboekaantekeningen van Garrit Jan Heurneman (1895-1978): één van de tienduizenden jongemannen van het platteland die in 1914 onder de wapenen moesten komen. Hij was afkomstig uit Eibergen en werd later vrachtwagenchauffeur, terwijl hij er ook een klein boerderijtje op nahield. Zijn verslag werd vierentwing jaar na zijn dood gepubliceerd in het streekhistorisch tijdschrift Old Ni-js. Kroniek van Eibergen, Beltrum, Rekken en [de buurtschap] Zwolle (jrg. 15, nr. 3 = oktober 2002). Duidelijkheidshalve zijn er tussenkopjes aan de tekst toegevoegd.
| |
| |
| |
3a. Melis Stoke: Uit het dagboek van een landstormplichtige [Zie deel II en III]
Maand-overzicht
Het is nu een maand geleden, dat ik met u te samen ging wonen, Jan, Gerrit, Gijs en Jacob, en in dien maand zijn wij soldaten geworden.
Velerlei hebben wij te samen genoten en verfoeid... en ik zoude... Ha! ik zoude veel, veel meer vastgehouden hebben, van hetgeen ons overkwam, indien niet zoo schaarsch geweest waren de vrije uren, waarin ik dit, mijn besmoezeld zakboek, te voorschijn brengen mocht, en er in neerschrijven ons gemeenschappelijk leed.
In dien tijd zijn een viertal onzer vader geworden, en even zoovelen hebben hunne verkeering gewisseld; gisteren was er een broodje te weinig aan het ontbijt, en verleden week is een onzer overleden.
Overigens waren de dagen aan elkaar gelijk. En voor ons is het perspectief der wachtende weken wijd, emotieloos en grauw, als de in zonnebrand vértrillende einder van eene zandwoestenij.
Waarin ik slechts substantieel voel mijne aanteekeningen, hard en onbedekbaar als kantige steenen, waartegen wij vruchteloos schoppen op onzen langen marsch naar het onbekende...
| |
9 April, Zondagmorgen
Zooeven ben ik mijn bad ontstegen; juist is het geklok van het wegstroomend, modderig water, vergorgeld, en als ik mijn eigen slaapkamer betreed, omvangt mij daar de stilte als de mystieke plechtigheid eener sinds lang verlaten abdij. Om zeven uur, twee uren geleden, verliet ik de chambrée, waar de Zondagmorgen aanbrak in feestelijk getier, vol pijnlijke geeuwen echter van mijne vele kamergenoten, wier Zaterdagavond zich in bier en brandewijn ontwikkeld had.
En nog slechts flauwelijk herinner ik mij, hoe zij, bij het avondappèl ietwat waggelend voor hunne stroozakken stonden, vriendelijk lachend tegen den strengen sergeant, met het kennelijk doel daardoor een sympathieken en onschuldigen indruk teweeg te brengen.
Nu ik weer rustig bij mijn eigen haardje zit, overdenk ik deze week, waarin één oogenblik was, waarin de realiteit van onze militaire bestemming doorgeschemerd heeft.
Dat waren vreemde dagen; het was, alsof, naarmate de krijgsgeruchten duidelijker verneembaar werden, al ons doen beteekenis verkreeg.
Het ‘verspreiden’, dat wij oorspronkelijk als eene moeilijke ordeoefening beschouwd hadden, bleek ons plotseling eene manoeuvre te zijn, om onverwacht invallend vuur te ontkomen; het doodstil liggen op den viezen grond van het exercitieterrein, met het geweer in de armen, en het hoofd diep weggedoken, eene oefening, die ons tegengestaan had om de noodzakelijk daaraan verbonden bevuiling van handen en tuniek, kreeg opeens de sombere beteekenis van schuilen voor levensbehoud.
| |
| |
En zoo meer.
Het is nu ook een week geleden, dat wij onze stroozakken op den vloer legden, en de kribben naar de nood-logies sjouwden. Men sprak van Duitsche hulptroepen, n.b. Den nacht daarop sliepen wij weinig.
De vloer was hard, en de toekomst ongewis.
Ik herinner mij, hoe een pijnlijke spanning ontstond gedurende den nacht door eene gebeurtenis, die - zonder de alarmeerende berichten der laatste dagen - onopgemerkt gebleven zou zijn.
Op het rangeerterrein voor de kazerne n.l., waar reeds sinds onheugelijke tijden een roode-kruis-trein staat te roesten, was bewegelijkheid. De wagens rammelbonkten tegen elkander, er klonken hoornsignalen, en stoom siste. Wij lagen allen stil in de donkere chambrée op ons stroo, en luisterden; niemand sprak, doch er was aandacht in de stilte, spanning zelfs, die gebroken werd door gebrom in een hoek: ‘daar komme wij nog es in terug!’
Niemand antwoordde: ieder hield zich slapende. En het gerammel en gestoot ging verder...
's Morgens lag een groot stuk spoorbaan bloot, als een akelig gat tusschen de nog restende wagons.
| |
W.C.-wee
Stel u voor: een huisje, gelegen aan een ruim, ietwat afhellend, exercitie-terrein. Het huisje is niet nader te omschrijven: het terrein is grootendeels grauw; ik zeg grootendeels, want rondom het huisje is een terrein-strook van verscheidene tientallen meters uitgebreidheid donker getint en drassig. Ik onthoud mij van eene verdere verklaring van dit verschijnsel, doch prevel slechts iets van verstopten afvoer.
Ten slotte zij medegedeeld, dat op het exercitie-terrein dikwijls, en dan langdurig, plat op het aangezicht gelegen wordt... zonder gasmaskers.
| |
Verloven
Wij, soldaten, wenschen de lengte en het aantal der ons van hooger hand toegestane verloven gehandhaafd te zien, zooals een huisdier het volume van zijn portie voedsel.
En het moge u drie-, viermaal gelukken, de etensbak van uwen hond weg te nemen, terwijl hij slechts dreigend gromt... er komt een keer, dat hij grimmig bijten zal. Intusschen zult ge in het daarop volgend conflict de sterkste en machtigste blijken, doch onloochenbaar zal het incident eene verkoeling teweeg brengen in de verhouding tusschen u en hem. De vergelijking gaat echter op één punt mank: het zal u n.l. niet mogelijk zijn, den hond aan het verstand te brengen, waarom hij zijn gewone portie derven moet, terwijl het ons, soldaten, zeer zeker aan het redelijk verstand te brengen zoude zijn, welke de reden is van deze onaangename onthouding.
En het meerendeel onzer zou deze explicatie, zoo niet getroost, dan toch berus- | |
| |
tend aanvaarden. En in dit opzicht is dus onze wensch dezelfde als die van de burger-maatschappij: eenig commentaar van de zijde der regeering.
Nu is het grommen luider dan aangenaam is, en het gerucht van incidenten en onlusten bereikte ons van het veldleger.
‘Maar wat wil je?’ zegt mijn ‘slaapie’ - ‘als d'r één man staakt, pakken er twee hem op, en douwen hem de pot in... als er een sectie staakt, staat er een compie klaar... en tegenover een compie een bataljon, en daartegenover weer een regiment, en dan een brigade en dan een divisie, en dan vier divisies... en dan?’
Ja, meer is er niet heeft de sergeant ons op de ‘tieërie’ geleerd... en opeens flakkeren de oogen van Simon, den stiekemen anti-militarist, en hij brult de gemeenplaatsen, die ik vandaag op de parapluie's eener demonstreerende menigte geschilderd zag:
‘Algemeene demobilisatie... geen man en geen cent voor het militarisme.’
Verder gaan mijne vrienden niet; voor deze stoute geestes-schepping staan zij vol ontzag en ontzetting... zooals een groot kunstenaar voor zijn meesterwerk!
| |
Een moment van ontzetting!
Voor het eerst in mijn militairen loopbaan ben ik heviglijk geschrokken; niet door het feit, dat dezer dagen mijne schoenen gestolen zijn... Wij zijn er reeds lang aan gewend, dat telkens zaken spoorloos uit de chambrées verdwijnen, en wij vatten dit op als roof- en plunderoefeningen van een mede-krijgsman. De schrik beving mij achteraf, toen men mij voorstelde als schadeloosstelling te aanvaarden: ...een paar gedragen schoenen! Nu vraag ik u... men zoude mij evengoed in overweging kunnen geven, mijns buurmans tandenborstel of oorlepel te benutten. Vol afschuw haastte ik mij, deze vraag met de wedervraag te beantwoorden: of er nieuwe schoenen verkrijgbaar waren. Helaas zag ik mij genoodzaakt den fourier te épateeren met het aanvaarden der laatste mogelijkheid: vijf weken soldij in ruil voor een nieuw paar schoenen!
Dief! Indien deze regelen u onder de oogen mochten komen, bedenk dan, dat ik vijf weken exerceeren zal, zonder daarvoor honorarium te genieten... Het ergste is, dat men mij van diefstal schijnt te verdenken; telkenmaal toch, dat ik met mijn citybag de kazerne verlaat, gelast de deurbewaker mij met verwachtingsvolle en bevelende gebaren de tasch te openen!
| |
Regendag
Een regendag in de kazerne is, wat een vleeschlooze dag in een wildenbeestenspel zijn moet: het eenige noodige ontbreekt, en flauwe surrogaten vermogen niet, het te vervangen.
Reeds stemt de simpele kleeding van mijn anders zoo sierlijk geuniformden luitenant mij treurig, en met minder genoegen dan gewoonlijk, schiet ik zelve de tuchthuisboevenkleedij aan, die hier onder den naam van ‘werkgoed’ verstrekt
| |
| |
wordt. In dit goed nu wordt de dag gedood. Het begint met urenlange aanslag-oefeningen op de chambrée, waarbij gemikt wordt op de meubelen, en lang-uit gelegen op de vloer, waarvan de geringe oppervlakte den schutter noodzaakt zijn beenen onder de krib te schuiven, en den loop van zijn geweer onder het tegenoverstaande bed. Deze omstandigheden suggereeren allerminst slagveld-emoties, en de oefening verloopt met de animo, waarmede een krasse oude heer op zijn slaapkamer met halters werkt.
's Middags klaart het weer wat op, en trekken wij, tot de tanden gewapend, de modderzee van het exercitieterrein in, om een paar uur later aanmerkelijke hoeveelheden daarvan aan onze doorweekte kleeding het slaapvertrek weer binnen te dragen.
Een regendag is te hatelijker, door het gevoelen van een forcemajeure, die niet die des superieurs is. Er is weifeling in de lucht: weifeling omtrent de indeeling van den dienst, ...want op regen is de kazerne niet berekend.
...Zooals er ook geen rekening gehouden kan worden met schoenendieven en andere krachten, die in on-militaire geheimzinnigheid en onberekenbaarheid optreden.
| |
‘Voor den dokter’
Neen, neen, en nogmaals neen! Voor den dokter wensch ik mij niet aan te melden. Niet, omdat de localiteit, waarin de medicus heerscht, mij al te zeer aan een ongemeubelde stationswachtkamer derde klasse herinnert, doch om het bloote feit dat ik niet onder verdenking wil geraken van simuleeren. Want evenzeer als het meerendeel der drankjes, die een huisarts ons verstrekt, naar pepermunt riekt, is er aan de geneeswijzen des militairen dokters een onmiskenbaar geurtje van straf. Het moge zeer nuttig zijn, iemand, die gedurende den looppas uitvalt, twee dagen achtereen na den dienst het bed te doen opzoeken, of een ander, die zijn pols bezeerd heeft, hetzelfde recept te geven, ik persoonlijk prefereer een meer ‘civiele’ geneeswijze. Het is zonderling, maar ik, onmuzikaal aangelegde, verwar altijd de hoornsignalen, die de zieken naar den dokter en de gestraften naar de wacht roepen.
| |
Klein viezigheidje
Op gevaar af, van mijne superieuren te mishagen, wil ik ook ditmaal eindigen met een klein viezigheidje. D.w.z., voor u is het er een..., voor mij mindere, is het er sinds lang geen meer.
Exercitie met het geweer op de chambrée. Men staat in een lange rij, met het geweer in den aanslag.
De sergeant: vuurrrrr!
Boven het rikketikketik der geweren klinkt, duidelijk waarneembaar het viezigheidje, waarmede Japanners hunnen gastheer het teeken van over-verzadigd te zijn geven. In dit geval echter, is het minder hoffelijk bedoeld, en de sergeant heeft ge- | |
| |
lijk, met op strengen toon te vragen naar den dader. ‘Wie heeft dat gedaan?’ roept hij, vergetende dat er feitelijk - integendeel - iets gelaten is.
Doodsche, pijnlijke stilte.
‘Wie?’
Iedereen kijkt zijn buurman aan met den ernst, die ons alleen op belachelijke momenten beheerscht...
Het geval geeft aanleiding tot een ultimatum.
‘Indien de dader zich niet direct aanmeldt...!’
Dan treedt Kees naar voren.
‘Ik ben onschuldig,’ zegt hij ridderlijk, ‘maar ik moet vanavond tóch thuisblijven...’
‘Neen, neen,’ roepen wij, die niet minder edel willen zijn - ‘de dader!’
Het debat duurt voort... tant de bruit, pour un tout petit bruit... De ‘dader’ is nog steeds niet gevonden.
Eindelijk wordt ook de luitenant van het geval in kennis gesteld; hij is een practisch man.
‘Als niemand het gedaan heeft,’ zegt hij - ‘dan moet het de sergeant geweest...’
Dan pas lachen wij.
Ook de sergeant... die intusschen even onschuldig is, als uw dw. MELIS STOKE.
| |
3b. G.J. Heurneman: Wat een soldaat op manoeuvre alzoo vertellen kan
Op mars
Om half negen staan we aangetreden en klaar voor de afmarsch. De Commandant van het Bataljon heeft nog iets op zijn geweten en deelt dit thans aan zijn menschen mede. In hoofdzaak kwam het hier op neer dat hij hoopte dat het bataljon zich goed zou gedragen. ‘Ge zult’, zegt hij, ‘op deze Manoeuvre veel ontberingen hebben en moeten doorstaan en ook zeker zware diensten.’ Nu, van dit alles hebben we gelukkig niets bemerkt. Hiermede was het kwart voor negen geworden en marcheerden we af in de richting Arnhem. Gekomen aan de Rijn moesten we ‘halt’ houden en daar wachten tot 10 uur. Om 10 uur werd de brug gesloten voor scheepvaart en voor het verkeer van Burgers. Klokslag 10 trokken we de rivier over en lieten we Arnhem achter ons. In het plaatsje Elden kregen we al weer rust, we hadden toen nog maar een half uur geloopen. Na een poosje gerust te hebben trokken we verder en kwamen we in het dorpje Elst. Hier hadden we ook weer rust. Ik wil echter niet heengaan om te beschrijven hoe dikwijls en waar we rust kregen. We trokken dus door, we hadden aardige wegen om te loopen, plezierig, want in de Betuwe is veel te zien, wat betreft veeteelt en vruchten- of ooftteelt. We vinden er groote boomgaarden, die daar den boer jaarlijks groote sommen opbrengen. We liepen dezen dag 25 km en kwamen in den namiddag tegen 3 uur aan in de buurtschap Wely dat onder de gemeente Dodewaard hoort.
| |
| |
| |
Overnachting Dodewaard
Hier zouden we den nacht doorbrengen. We kwamen in een groote schuur te liggen. De boer scheen erg benauwd te zijn voor zijn boomgaard, want die vroeg al dadelijk aan de luitenant of hij een schildwacht voor den boomgaard wilde plaatsen en dit gebeurde dan ook. Ook moest nog een andere wacht bij nacht patrouilleren en hierbij hoorde ik dan ook. Van 12 tot 6 uur moesten wij naar buiten en al hadden we het niet zwaar en konden we het grootste gedeelte doorbrengen met slapen, toch viel dit niet mee, want we lagen in een tent op de koude grond.
| |
Door Rivierenland - Pontonniers
Des morgens trokken we verder en kwamen al dadelijk aan de rivier de Waal. We trokken een eind langs de Waal verder en zagen daar het gehele 19e Regiment verzameld, tegenover het dorpje Winzen, dat aan de overzijde lag. We trokken de Waal over door middel van een pontonbrug, die in den afgeloopen nacht was gelegd door de pontonniers. Het was een kranig stukje werk, al was het gelukkig niet zoo, dat ze onder 't vuur van de vijand waren. De overtocht ging zeer voorspoedig, eerst trok het 8e regiment er over en daarna het 19e regiment. Deze overtocht duurde langer dan 2 uur. We bevonden ons nu tusschen Rijn en Waal. In dat landschap liggen de dorpjes zeer dicht bijeen. Groote plaatsen vonden we niet. Overal stonden hooge torenspitsen en daardoor zijn de dorpen ver in het rond zichtbaar. In den namiddag komen we aan in het plaatsje Wijchen. Het plan is om hier kwartier te zoeken. Doch dit gelukt alleen de le compagnie. De overige drie compagnieën rukken verder op naar Ravenstein. Voor we hier zijn, moeten we eerst nog de Maas overtrekken. We hebben dus in een dag het stuk land tusschen Waal en Maas afgelegd.
| |
Ravenstein
Aan den oever der Maas ligt het dorpje Ravenstein. En hier krijgen we na lang zoeken een inkwartiering. De 4e compagnie lag in de kerk, de 3e in een school en de 2e in een fabriek. Ik geloof dat wij wel het beste kwartier hadden. Ook hier was een brug gelegd over de Maas door de pontonniers. Ik heb dien nacht zeer goed geslapen. Het eerste wat ons trof, was wel dit: we hadden tusschen Waal en Maas en ook daarvoor steeds nette zindelijke menschen aangetroffen. Doch zoodra we over de Maas waren, was dit uit en vonden we vuile menschen die het niet zeer nauw namen met de zindelijkheid. Ze waren echter voor de soldaten goed en we konden bij velen krijgen wat we maar wilden. Nu dat was voor ons al het voornaamste, het overige trokken we ons niet zoo erg aan. Hier zitten echter ook wel vrekkige boeren en die konden we al spoedig kennen. Ten eerste keken ze zuur en gaven niet en dan zeiden ze ook nog: ‘Komen daar die landopvreters al weer aan. We hebben de maag er al vol van, ga maar verder.’ Ge begrijpt dezulken hadden er 's nachts het meest te verduren van hen die trek hadden aan appels.
| |
| |
| |
Noord-Brabant - Nog geen vijand gezien
Den volgenden morgen trokken we verder Noord-Brabant in. Dat was op Zaterdag. Onze compagnie splitst zich daar in tweeën, de le en 3e sectie gaat door naar Haren en de 3e en 4e naar Megem. Het is bekend dat we er blijven zullen tot Maandag. We moeten hier een stelling, die reeds door het 11e regiment is opgeworpen, verbeteren. Het dorpje Megem is daar in de omtrek bekend om de netheid der menschen en we zien er dan ook niet dat wat we in de andere dorpjes ontmoeten. Tot op heden zijn we nog niet met de vijand in aanraking geweest. Wel kunnen we van hieruit de kanonnen hooren. Hier dichtbij is een vliegkamp en zoo zien we hier steeds de machines in de lucht om verkenningen te doen, een enkele keer ook een vijandelijke, die boven de 1500 meter vliegt. We hebben tot op heden mooi weer en zien hierin den Zeegen Gods. [...]
| |
Slapen in een menschenpakhuis
En nu zullen we maar weer eens beginnen met een nieuwe week. We lagen hier in een pakhuis, nu een pakhuis zult ge wel zeggen, dat is zooveel bijzonders niet, want daar ligt ge altijd in. En dat is ook zoo, doch dit was een graanpakhuis. Het werd wel veranderd in een menschenpakhuis, doch daarom was het nog geen kazerne. We lagen op stroo, er lagen bovendien nog een massa zakken, die we goed wisten te gebruiken. We gingen heen en maakten van een zak een hoofdkussen door hem te vullen met het overtollige stroo dat er lag. De overigen spreidden we over het stroo heen, waar we op gingen liggen en als we ons dan 's avonds in de deken, die we bij ons hadden, hadden gerold, trokken we bovendien nog een zak aan de voeten, dat was hiervoor, dat de deken niet los zou gaan en zoo bleven we 's nachts lekker warm. Nu weet ge, hoe we daar lagen en ziet ge al weer dat een soldaat zich overal mee moet kunnen redden.
| |
Werken aan de stellingen
Het plan was om Maandagmorgen verder te trekken, doch dat gebeurt niet, we hebben tot opdracht, dat we de stellingen ten Zuiden van Megem moeten verbeteren. En zoo gaan we weer naar de loopgraaf. We gaan maar weer aan 't graven en verbeteren nog wat moet verbeterd worden. De majoor, dit is de sergeant-majoor, onze sectiecommandant, vertelt ons, dat we in de derde linie liggen moeten voorkomen, dat vijandelijke patrouilles de Maas overkomen. Zoo liggen we daar dan den geheelen dag en 't is bijna tijd om huiswaarts te keeren.
| |
Alarm
Doch daar komt een ordonnans aan per rijwiel en brengt de verpletterende tijding, dat de vijandelijke cavalerie door onze linie is gebroken en ook zal proberen om de Maas over te trekken. Nu wordt de toestand critieker, we moeten onze stellingen gedeeltelijk bezet houden. De stelling die dichterbij de Maas-oever lag werd bezet door
| |
| |
een halve sectie, die om de 6 uur zal worden afgelost.
Nu moet ons kwartier worden opgeruimd want het is Dinsdag en morgen zullen we immers naar Deventer gaan. We gaan Megem verlaten en gaan weer naar onze stellingen en bezetten die thans en doen niets anders dan loeren of er ook een vijand komt opdaagen. We zien niets doch hooren zooveel te meer. Er wordt verbazend geschoten, waaruit valt op te maken dat het nu gaat, erop of eronder. De vliegeniers doen verbazend veel verkenningen, meer dan in de dagen voorheen. Het is middag en nog hebben we niets gezien. Ik dacht eens zoo na over de dagen die verlopen waren en dacht: ‘Dit alles is nog maar schijn. Wat zal dit wezen in de werkelijkheid. Dit hooren en lezen we wel in onze dagen wat of het daar is en kan kunnen we niet anders dan den Almachtigen God te danken dat Hij ons er tot op heden nog heeft buiten gehouden.’ Het wordt al later en later in den namiddag, we hebben ons avondeten al op en weten nog niet welke kant we op moeten. Onze sectiecommandant vertelt ons, dat we morgen vroeg nog niet vertrekken naar Deventer en dat de Manoeuvre waarschijnlijk is verlengd.
| |
Verzamelen en naar Oss!
Doch daar komt opeens de ordonnans aan en brengt de tijding dat we verzamelen moeten in Haren om dan af te marcheren naar Oss. Groote blijdschap onder de jongens. Want nu hebben we kans op inkwartiering en anders hadden we op den blooten grond moeten slapen. In Haren aangekomen verzamelt zich de compagnie en rukt op naar Oss.
| |
Terug naar Megem - Einde Oefening
In de buurt van Berchem kwam een luitenant met het bericht dat er geen inkwartiering was in Oss en dat we naar onze kwartieren moesten teruggaan. Dat stond de jongens niet aan om nu weer terug te loopen en dan morgen denzelfden weg nogmaals af te leggen. Op den terugweg werd niet veel goeds gehoord, het was maar mopperen, gepaard met vloeken. We kwamen eindelijk om half twaalf weer in Megem. We maken ons leger in het pakhuis van bakker Peeter weer in orde en slapen tegen twaalf uur al weer in. Den volgenden morgen gaan we weer op weg. Bij het aantreden worden de magazijnen der geweren geledigd. Dit is al een goed teeken en toen we afmarcheerden mocht de tamboer voor 't eerst de trom weer slaan, dat was een teeken van vrede, een teeken dat de Manoeuvre geëindigd was. In Berchem kregen we rust en moesten we wachten op de overige compagnieën. Hierna gingen we verder door naar Oss. Op de weg naar Oss ontmoetten we de generaal Burger, commandant der tweede divisie en voor hem moesten we toen nog defileren.
| |
Verdwaald in Oss
We trekken Oss door, een eind buiten het dorp houden we ‘halt’ en krijgen grote rust. Hierna trekken we de boer op en vinden een kwartier.
| |
| |
We liggen weer goed dezen nacht en zullen morgenochtend op den trein gaan. Het is er echter lang niet zo netjes als in Megem. In Oss vooral is het smerig volk.
Het staat tevens bekend om de ruwheid en ook om de kwaadheid. Ze gebruiken dan ook zeer spoedig scherpe wapenen bij ruzies. We zijn 's avonds nog even het dorpje ingegaan en op den terugweg verdwaalde ik. Ik was in Oss van de kameraden afgekomen en ik moest alleen terug en ja, eindelijk na lang vragen en zoeken vond ik mijn kwartier weer terug. Ik ben toen maar spoedig gaan slapen want we moesten er 's morgens om 3 uur al weer uit en tegelijk moesten we afmarcheren naar de trein. [...]
|
|