De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermdGetuigenissen - verhalen - betogen
2. BewapeningsproblemenTijdens de Eerste Wereldoorlog was het voor het Nederlandse leger niet eenvoudig om de nieuwe ontwikkelingen te blijven volgen. Een indruk daarvan geven de terugblikken op die tijd van Nicolaas Bosboom (1855-1937), die na een militaire carrière vanaf 1913 tot mei 1917 minister van Oorlog was en door zijn weinig diplomatieke optreden veel conflicten veroorzaakte. In zijn boek, getiteld In moeilijke omstandigheden. Augustus 1914-Mei 1917 (Gorinchem, 1933), beschrijft hij niet alleen de problemen op het gebied van kleding en huisvesting, maar ook bij de aanschaf van mitrailleurs en geschut. In aansluiting daarop volgen hieronder ook fragmenten uit het bijna komisch precieze verslag dat luitenant L.J. Schmidt schreef over de proeven met honden als trekdieren voor het vervoer van mitrailleurs. Het verscheen eerst in het tijdschrift Onze Neutraliteit en daarna ook in de Hollandsche Revue (jrg. 1916). | |
2a. Nicolaas Bosboom: De aanschaf van mitrailleurs en geschutMitrailleursIn de legerorganisatie was het aantal mitrailleurs model '08 bij het veldleger vastgesteld op 6 stuks per infanterie- en 2 stuks per cavalerie-regiment, de eerste met hondentrekkracht, de laatste op draagpaarden. Eerst gedurende den oorlog bleek, hoe belachelijk klein die voorgenomen toebedeeling was. Op 1 Augustus 1914 was men aan de constructie-werkplaatsen te Delft bezig aan de vervaardiging van de wagentjes voor het vervoer der 75 mitrailleurs met de munitie, waarover als eerste behoef- | |
[pagina 148]
| |
te voor de infanterie kon worden beschikt; een aantal binnenlandsche fabrieken verleende daarbij medewerking; sommige onderdeelen moesten nog uit Duitschland komen. Van de Oesterreichische Waffenfabrik te Steyer, die nog 55 mitrailleurs in bestelling had, was reeds 28 Juli bericht ingekomen, dat zij niet kon leveren. Toen onze vraag om alles wat van de bestelling gereed was onafgewerkt op te zenden en onze dreiging zelf het wapen te gaan namaken zonder uitwerking bleven - wij hadden voor ons geweer indertijd de licentie van deze fabriek gekocht - werd aan de artillerie-inrichtingen opdracht gegeven elders te pogen 100 mitrailleurs met 5 millioen patronen te verkrijgen. Van 8 fabrieken te Berlijn, Parijs, Londen, later ook in Amerika werd een ontkennend of in het geheel geen antwoord ontvangen; te Kopenhagen kon men ons met 3 maanden 75 madsengeweren (wel geen mitrailleur maar toch een repeteergeweer) leveren, geschikt voor onze patronen. Daarvoor werd in December contract gesloten. Ook werd bevel gegeven de Belgische geïnterneerde mitrailleurs met de medegebrachte patronen in de stelling van Amsterdam te plaatsen tegen een gelijk aantal van onze wapens, dat dan voor het veldleger moest worden uitgerust. In Februari 1915 weigerde de Deensche fabriek echter verder aan onze bestelling voort te werken, daar ze geen uitvoerconsent kon krijgen. Nadat dit door bemiddeling van Buitenlandsche Zaken was verkregen, onder voorwaarde dat wij niet in oorlog kwamen, schoot men er toch niet hard mede op, zelfs nadat in Mei een bedrijfsleider der artillerie-inrichtingen erheen was gezonden, aan wien ondertusschen bleek, dat de fabriek zeer sterk was bezet. Eindelijk, toen een officier, die door familierelatie de Deensche taal goed machtig was, werd afgevaardigd, kregen wij de bestelling los en kon in Augustus een nieuw contract voor 100 wapens gesloten worden met levering op 7 maanden. Door het stellen van een premie kwamen deze zelfs al in September binnen. Het oordeel over deze 100 was echter te onzent niet gunstig; een wel wat dure les dus! Inmiddels waren met behulp van Buitenlandsche Zaken en van den heer LINTHORST HOMAN, voorzitter van de commissie voor het handelsverkeer, de pogingen te Steyer voortgezet. Het kostte nog een reis daarheen van den directeur der artillerie-inrichtingen, den heer VAN DAM, om de belofte te verwerven van levering van het bestelde met 3 maanden, benevens voor de uitvoervergunning. Zelfs werden verdere leveringen in uitzicht gesteld, mits men van ons rubber en koper zou krijgen. Duitschland zou den doorvoer vergunnen tegen levering van bankatinGa naar eind* door Koloniën. Later eischte Steyer ook contraprestatie voor de aanvankelijke bestelling en wilde zelfs betaald worden met een gelijk aantal guldens als in kronen gecontracteerd was! Het eindresultaat was, dat nu en dan een kleine bezending afkwam; maar dat het tot Juli 1916 duurde alvorens 100 mitrailleurs, waarvan nog een deel bestemd was voor Koloniën, in ons bezit waren. De teleurstellingen, met het verkrijgen van onzen zoo uitstekenden mitrailleur te Steyer ondervonden, gaven vanzelf aanleiding nogmaals elders ons geluk te beproeven. Wij hadden daarbij de Lewismitrailleur op het oog, die, blijkens eenige op geïn- | |
[pagina 149]
| |
terneerde vliegtuigen gevonden exemplaren, zich bijzonder eigende voor het gebruik in de lucht en ook voor het gebruik van onze patronen. In Engeland werd de uitvoer echter terstond geweigerd; in Frankrijk eveneens, nadat aanvankelijk de verwachting gewettigd scheen, dat wij ze zouden kunnen krijgen. In Amerika had de bedrijfsleider ORNSTEIN den Coltmitrailleur zien werken. Het bezwaar tegen dat systeem was het na een zeker aantal schoten warm loopen van den loop, hetgeen ter verwisseling meer dan een minuut onderbreking van het vuur vereischte. Debatten, die in Juli 1915 in het Engelsche Lagerhuis over dit systeem werden gehouden en er de nadeelen van in het licht stelden, deden, afgescheiden van het weinige vertrouwen, dat wij in het Amerikaansche schietmaterieel stelden, mij aarzelen, dat stelsel te aanvaarden. Ten einde raad en in het gezicht van het overvloedig gebruik, dat op de slagvelden van mitrailleurvuur werd gemaakt, ging ik in November 1916 toch tot een bestelling van 500 dezer wapenen over; tegelijk werden 120.000 patronen naar New York gezonden voor de beproeving. In het begin van 1917 werd deze bestelling uitgebreid tot 1500 stuks. Ze zijn nimmer in ons land aangekomen, daar ze, tot verzending gereed, in April door de Amerikaansche regeering werden gevorderd. [...] | |
GeschutDe eerste vraag ging natuurlijk uit naar KRUPP, die al ons stalen geschut had geleverd en wiens stelsel ook voor het nieuwe geschut zou worden gevolgd. Den 8en Augustus 1914 kwam bericht in, dat hij zelfs niet kon voldoen aan een kleine uitstaande proeforder (een kanon van 10 cM. en 15 stalen schilden). Ook de vraag, of hij wellicht voor andere afnemers houwitsers van 12 cM. gereed had liggen, die wij zouden kunnen koopen, werd ontkennend beantwoord. In verband met de doorloopende moeilijkheden met Duitschland over tegenleveringen en onze elders ondernomen pogingen om ons van geschut te voorzien, bleef nu de zaak rusten tot in Juli 1915 een der onzen toch voor een bespreking naar KRUPP moest en de opdracht kreeg nogmaals zijn geluk te beproeven. Dat viel samen met voorstellen door Werkspoor aan de firma gedaan, tot aankoop van het recht haar geschut na te maken. Nu werd men toeschietelijker en verklaarde zich bereid tot levering, een jaar na bestelling, van kanonnen of houwitsers, mits met contraprestatie van, onder meer, nikkel en chroom voor de legeering met het geschutstaal. Dat konden wij niet verschaffen, hadden het zelf niet! Februari 1916 kwam de Duitsche consul-generaal GNEIST zelf met de vraag, waarom wij geen geschut bestelden, altijd met dezelfde mits; antwoord: wij trachten nikkel te bekomen. Eindelijk, Mei 1916, zegt KRUPP te willen afzien van de voorlevering van nikkel. Daar gaan we op in en sluiten contract voor 16 houwitsers van 15 cM., later nog gevolgd door een bestelling van een tweede 16-tal. Nu zendt KRUPP, zelfs met toestemming der Duitsche regeering, twee der vuurmonden, die gereed staan. Nikkel, met moeite verkregen, is met den Rijndam en den Andijk van New York onderweg; wij zullen kunnen betalen met een equivalee- | |
[pagina 150]
| |
rende hoeveelheid van dat metaal! Jawel, daar komt in Augustus de jobstijding dat in Engelsche haven op dat nikkel beslag is gelegd! Protesten van Buitenlandsche Zaken helpen niet. Daarmede was de kans op levering van KRUPP definitief verkeken. Een raadselachtige geschiedenis die inbeslagneming; de verzending had onder N.O.T.Ga naar eind* verband aan het adres der Nederlandsche regeering plaats gehad. Men heeft mij later verteld, dat er veel meer nikkel aan boord was, buiten N.O.T. verband, bestemd voor de pantserplaten, die KRUPP zou leveren voor den in aanbouw zijnden kruiser der marine. Ik heb, daar ik inmiddels uit de regeering getreden was, dat niet kunnen onderzoeken; maar gelet op de groote onwaarschijnlijkheid, dat die platen in betrekkelijk korten tijd zouden kunnen geleverd worden, mag men wel aannemen dat KRUPP, ware hij in het bezit van dat nikkel gekomen, het zou hebben benut voor zijn zeer groote behoefte aan nikkelstaal ten dienste van zijn voortdurenden geschutaanmaak. Dat was ook de reden, dat door mij nimmer de eisch van voor-levering zou zijn aanvaard. Nu was niet alleen het verkrijgen van geschut onmogelijk, maar ook het vertrouwen in de N.O.T. had bij Engeland een schok gekregen. | |
2b. L.J. Schmidt: MitrailleurhondenLangzamerhand was bij de Infanterie-regimenten het aantal mitrailleurs van 2 op 6 gebracht, zonder dat evenwel een definitief middel van vervoer was vastgesteld. Deze 6 mitrailleurs vormen tezamen met hun toebehooren het Mitrailleur-peloton (M.P.). Bij de Regimenten Grenadiers en Jagers waren inmiddels proeven genomen met honden als trekkracht, welke proeven zeer goed voldaan hadden, zoodat tot de invoering van de honden werd besloten. Zoo zag ons de mobilisatie nog zonder goed transportmiddel. In allerijl werden ons gedurende de eerste dagen honden en hondenkarren toegezonden en het M.P. had ineens een heel andere gedaante gekregen. De honden waren uit alle deelen des lands voor den militairen dienst gerequireerd; de karren werden geleverd door de Constructie-werkplaatsen te Delft. Voor de invoering van den hond als trekdier, voor de requireering van particuliere honden en voor de samenstelling van tuig en karren, heeft Jhr. C.A.J. Meijer, kapitein bij het Regiment Jagers, zich bizonder verdienstelijk gemaakt. Ik heb als bezwaar van alle in beproeving genomen vervoermiddelen aange- | |
[pagina 151]
| |
voerd, dat men niet overal kan komen, waar men moet zijn. Met de hondenkarren is dit wel mogelijk, omdat ze lichter en kleiner zijn. Op smalle wegen, bijv. in polderland, kunnen de hondenkarren langs colonnes marcheeren, zooals dit met geen ander vervoermiddel het geval zou kunnen zijn. Slooten kunnen overgestoken worden met behulp van twee planken, een eenvoudig vlot of met een roeiboot, waarin een hondenkar plaats kan vinden. Desnoods zwemmen de honden over. Door hei, door niet te dicht bosch, door duinen, overal kunnen de karren mede. Wordt de last voor de honden te zwaar, dan helpen de bedieningsmanschappen; desnoods komt ook nog de in de buurt zijnde infanterie te hulp. Maar niet alleen kunnen de hondenkarren, tengevolge van hun geringe afmetingen, door elk terrein, doch door hun geringe hoogte worden ze door kleine terreinvoorwerpen, als boschjes, kaden, heggen enz. gemakkelijk aan 't oog des vijands onttrokken. Dit is geen gering voordeel, omdat daardoor mitrailleurs en patronen dichter bij het doel kunnen worden gebracht, zonder onder gericht vuur te komen. [...] Waar de aanvulling in oorlogstijd van honden eenvoudiger en minder kostbaar zal blijken dan die van paarden, is de invoering van den hond als trekkracht een voordeel te noemen. Treden verliezen bij de honden in, dan kunnen door aankoop of door aanvoer uit de fok-inrichting in Den Haag, de verliezen worden aangevuld. Meestal zal men zich kunnen redden door aankoop ter plaatse. Laten de lezers en vooral de lezeressen zich niet ongerust maken, dat hun hond in die gevallen zal worden opgeroepen. Schoothondjes, welke in den regel geen plm. 70 cM. schofthoogte hebben, kunnen bij 't M.P. niet gebruikt worden. Bij voorkeur neemt men trekhonden. Komen bij 't M.P. verliezen aan honden voor, dan kan één hond een karretje trekken. Valt ook deze uit, dan kan de kar door manschappen zeer gemakkelijk op den gebaanden weg worden voortgetrokken. In het terrein helpt desnoods de infanterie, die in de buurt is, mede. Maar niet alleen is de aanvulling gemakkelijker, ook wat betreft de voeding stelt de hond minder eischen dan het paard. 't Is voor velen geen nieuws, dat het paard een zeer kieskeurig dier is. Is zijn haver of hooi niet goed of niet frisch, dan laat hij 't staan. Daarbij komt dat voor het groot aantal paarden van het leger de voeding zeer moeilijk is. De hond is minder kieskeurig, dat merkt men aanstonds als men hem aan den vuilnisbak zijn hart ziet ophalen. Is men in oorlogstijd niet in staat apart eten voor hem te bereiden, dan stelt hij zich tevreden met de resten, die zijn baas voor hem bij elkaar kan zoeken van de maaltijden der manschappen. Ook de prijs van het voedsel van den hond is veel geringer, dan die van de voeding van het paard. Kost het paard plm. f 1 per dag, een hond kan van plm. f 0.30 per dag gevoed worden. Deze kosten kunnen nog verminderd worden, als men hem geheel van de resten van de menage voedt. Zooals elke medaille haar keerzijde heeft, zoo zijn ook aan het gebruik van de honden als trekkracht eenige nadeelen verbonden. | |
[pagina 152]
| |
De hond is gevoelig voor felle koude en groote warmte. Aan deze nadeelen kan men evenwel door het nemen van eenige eenvoudige maatregelen tegemoet komen. Moet men bij groote koude bivakkeeren of lang op eenzelfde plaats in de open lucht blijven, dan kunnen de zandzakken, die elk man bij zich draagt, als dekjes dienst doen, of gebruikt worden om den hond op te laten rusten. Als het zeer warm is, dan zorgt men er zoo veel maar eenigszins mogelijk is voor, in de schaduw te rusten en wascht men kop en pooten zoo nu en dan met niet te koud water. Bij marschen worden gedurende elke uur-rust 5 à 10 min. de honden gedrenkt. Echter is véél drinken bij elke rust verkeerd. Een paar slokken water zijn voldoende. [...] Het blaffen van de honden wordt mede als een nadeel beschouwd. In het desbetreffende voorschrift leest men op blz. 35: ‘Een M.P. met blaffende honden is te velde niet te gebruiken.’ 't Spreekt vanzelf, dat ook in de honden discipline moet zitten, dat ze elkaar niet elk oogenblik mogen aanvliegen of als dollen te keer mogen gaan. Wanneer men een geheimen marsch of een nachtmarsch moet maken, waarbij geen geluid mag worden vernomen, dan is een M.P. met blaffende honden zeer zeker niet te gebruiken. Nu is het gedurende het marcheeren uitzondering, dat een hond blaft. Gedurende een langdurig halt houden, kan er wel eens een enkele hond uiting geven aan zijn ongeduld. Moet het M.P. in stelling komen, dan worden de hondenkarren, die dan afgeladen zijn, een eind achterwaarts gebracht. Bij elk M.P. komen wel eens kritieke momenten voor, b.v. wanneer een geit, een schaap of een teefje plotseling in de buurt verschijnt. Dan vinden eenige honden - 't zijn alle reuen - daarin altijd aanleiding hun jachtlust of vreugde te uiten, door een flinke keel op te zetten. In den regel is op het slagveld een zoodanig rumoer, - geknetter van geweervuur, gebulder van kanonnen - dat zelfs de hardst keffende hond het er tegen aflegt. Het nadeel van het blaffen wordt dus alleen maar beperkt tot enkele gevallen. In de infanterie-colonne is het niet zoo gemakkelijk het blaffen achterwege te doen blijven. De hond meent bij elk signaal voorwaarts te kunnen gaan. Door langdurige oefening wordt hem gewend, pas voorwaarts te gaan op een bepaald fluitsignaal, waardoor hij leert zich van andere signalen niets aan te trekken. 't Moeilijkst is het bewaren van stilte in den stal. De honden zijn bij het M.P. van het 4e Reg. Inf. gelegerd in een noodstal, nl. een gymnastieklokaal. Ze liggen tweeaan-twee bij elkaar, maar kunnen niet buiten komen. Steeds hebben ze dus de neiging om te kijken of er niemand komt om hen eens naar buiten te brengen. Ze vervelen zich, worden lastig en hebben neiging om te gaan blaffen. Als er één hond blaft, volgen allen dat voorbeeld. Elke hond nu weet, dat blaffen in den stal verboden is, maar er zijn er enkele, die moeilijk onder appèl waren te krijgen. Slaan hielp niets, dus namen wij onze toevlucht tot list. Boven het hok van den ergsten levenmaker plaatsten wij een bak water, waaraan een lange lijn was verbonden. Toen de | |
[pagina 153]
| |
hond eens naar voren rende om een keel op te zetten, kreeg hij onverwachts een stortbad door een ruk aan de lijn. Niet wetende waar al dat water vandaan kwam, stond hij eenige oogenblikken stijf van schrik en gaf geen geluid meer. Na driemaal herhalen van deze methode, was hem het blaffen in den stal afgeleerd. Over het algemeen zijn de honden zeer verdraagzaam onder elkaar, maar er zijn er enkele, die elkaar niet verdragen kunnen. De een voelt zich soms als van hoogere geboorte dan de anderen en kijkt als 't ware met een soort minachting op hen neer. Andere zijn van plagerige natuur en leggen het overgehouden brood vlak voor een buurman, die er evenwel niet aan kan komen. Doet hij daartoe pogingen, dan is het doel bereikt en wordt hij door zijn belager aangevallen. Ze kunnen elkaar dan wel niet naderen, maar door de reten van de hokken toonen ze elkaar dan hun woede. Dit eindigt dan tot een ingrijpen van den stalwacht. Vriendschap onder honden is geen zeldzaamheid. Als 't koud is, kruipen sommige dicht tegen elkaar aan. Er zijn zelfs enkele, die uit dezelfden bak eten, 't geen wel een zeer groot bewijs van vriendschap is. Dat ze de partij voor elkaar opnemen, is een aardige uiting van onderlinge gehechtheid. Bij het M.P. zijn twee honden, die zoo bevriend zijn, dat ze niet buiten elkaar kunnen en wanneer men de een bestraft, wordt de ander bepaald gevaarlijk. De meest gevreesde ziekte is de hondenziekte. Deze ziekte komt meestal bij jonge honden voor, maar kan zich ook bij oudere honden openbaren, terwijl ook honden, die reeds hondenziekte hebben gehad, opnieuw kunnen worden aangetast. De ziekte eischt veel offers en uit zich in de meest uiteenloopende verschijnselen; ze is zeer besmettelijk. Zoodra kenteekenen zich vertoonen, moeten daartegen ten spoedigste maatregelen worden genomen. De besmette honden worden direct afgezonderd. Hondsdolheid komt zelden meer voor. Mocht bij het M.P. een zoodanig geval zich voordoen, dan is reeds aangegeven, wat er gebeuren moet met iemand, die door zoo'n hond wordt gebeten. Kreupelheid en oorziekten komen weinig voor; somtijds slaan de honden de ooren tegen de draagstang kapot. Ook wormen zijn een vervelende en dikwijls blijvende kwaal, waartegen het 't beste is, dat alle honden één of tweemaal per jaar een kuur doorloopen. Huidziekten komen betrekkelijk weinig voor, wanneer de hokken en honden dagelijks goed worden schoon gemaakt. De honden worden, wanneer ze ziek zijn, behandeld door een paardenarts, die wekelijks een inspectie over hen houdt. Een medicijn- en verbandkist wordt te velde medegevoerd op den randselwagen.Ga naar eind* Het voedsel voor de honden is zeer eenvoudig en bestaat uit: 1/2 K.G. vleesch, 1 à 11/2 K.G. brood dat van de menages is overgebleven, al of niet in vet gedompeld, 1/2 K.G. rijst, afval van groenten of 1/2 K.G. hondenkoeken. De bizonderheden, nummers, signalementen enz. van de honden vindt men in een register, dat door den Pel. Ct. wordt aangehouden. Ten bureele van den Inspec- | |
[pagina 154]
| |
teur der Infanterie vindt men deze gegevens voor alle honden van het leger. Wordt een hond overgeplaatst, dan gaat met hem mede een opgave van hetgeen met hem gedurende zijn militaire loopbaan is gebeurd en van wien hij vroeger is gekocht. De dienst bij het M.P. is zwaarder dan bij de infanterie, omdat het verkrijgen en behouden van de geoefendheid in het bedienen van den mitrailleur en het op peil houden van de geoefendheid der honden veel tijd en inspanning eischen. Met genoegen kan ik constateeren, dat zoowel kader, bedieningsmanschappen als hondengeleiders met toewijding hun dikwijls moeilijke en soms ondankbare taak verrichten, ondankbaar, omdat zoo weinigen begrijpen hoe verantwoordelijk de taak van het personeel bij het M.P. is. |
|