De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermdGetuigenissen - verhalen - betogen
[pagina 86]
| |
M.C.M. Voorbeytel: Bij de ‘Sammies’In het boekje Van veerkracht en heldenmoed. Aan en achter het Fransche front (Amsterdam, z.j. = 1917) heeft M.C.M. Voorbeytel (1881-1959) indertijd de stukken gebundeld die hij als Parijs' correspondent voor het Algemeen Handelsblad had geschreven. In het volgende fragment vertelt hij welke indruk de Amerikaanse troepen maken, die in juli 1917 in een niet nader genoemde Franse haven (vermoedelijk St. Nazaire) bezig zijn hun troepen te ontschepen en zich voor te bereiden op de komende strijd aan het front. De Verenigde Staten hadden in april 1917 aan Duitsland de oorlog verklaard in verband met de door dat land afgekondigde onbeperkte duikbotenoorlog. De totaalindruk dan dien ik van dit bezoek heb meegebracht, is er een van onweerstaanbare, jonge, zelfbewuste kracht, die in álles wat de nieuwe bondgenooten doen, tot uiting komt. Het zou mij niet verwonderen als velen bij ons, toen er voor het eerst sprake was van Amerikaansche expedities in Europa, van daadwerkelijke militaire hulp van Amerikaansche troepen op het Westelijke front, gedacht hebben aan ‘bluff’. Hoe kón dat nu, daar toch immers de Vereenigde Staten geen noemenswaardig leger hadden, en maanden, zoo geen jaren, noodig zouden hebben om er een te vormen; hoe kón het, nu de verscherpte duikbooten-oorlog het verkeer tusschen de oude en de nieuwe wereld steeds meer bemoeilijkte, en het geregelde vervoer van een troepenmacht die iets beteekende met de enorme hoeveelheid ‘impedimenta’Ga naar eind* die een modern leger met zich voert, wel geheel onmogelijk maken moest. Nu ja, er zouden er wel wat komen, voor het moreele effect en om ook de vlag met de sterren en strepen in de loopgraven gehad te hebben, er zouden er wel wat defileeren over de groote boulevards, - maar wat zou dit nu kunnen beteekenen te midden van de enorme millioenen-massa's die elkander hier in Frankrijk eiken duim gronds betwisten? Zoo hebben zeker velen geredeneerd, en niet bij ons alléén. De ‘bourrage de crânesrs’Ga naar eind*, waaraan nog altijd tal van Fransche bladen zich schuldig maken, de geweldige overdrijving van het aantal schepen, en mannen, en vliegmachines, die Amerika zou kunnen sturen, maakte dat zelfs hier die effectieve hulp nogal eens op sceptische wijze besproken werd, en tal van Franschen hebben er niet aan willen gelooven, om zich niet bloot te stellen aan een nieuwe teleurstelling. De beschouwingen van de verstandige, bezadigde journalisten, die je hier waarlijk óók nog wel hebt, al maken ze niet zooveel leven als vele anderen, bepaalden zich dan ook meestal tot de zedelijke beteekenis van Wilson's hulp, tot den economischen, den financieelen, den technischen steun dien Amerika kwam brengen, zonder omtrent den militairen en navalen steun te groote verwachtingen te willen wekken, waarin ze zelf niet geloofden. En om eerlijk te zijn, moet ik erkennen, dat ook ik mij van hetgeen ik in die ‘haven aan den Atlantischen Oceaan’ zien zou, niet al te veel had voorgesteld. Maar sindsdien heb ik gezien - en hoe is mijn impressie veranderd! Hoe verdient gij, Sint-Thomas, gij die zien en tasten wildet, de patroon te zijn van alle mannen-van-de-krant! | |
[pagina 87]
| |
Ik heb de duizenden en duizenden soldaten gezien die de eerste transporten reeds hebben aangevoerd, en die, in afwachting van hun aanstaand vertrek naar de trainingskampen om plaats te maken voor de anderen die komen, zijn ondergebracht in de barakken, die de Fransche genie voor hen had gebouwd. Ik heb de geweldige ‘liners’ zien binnenkomen, beladen met al wat een modern leger voor zijn moorddadig werk behoeft. In een onophoudelijk va-et-vient, dat zelfs 's nachts voortgaat, heb ik de vrachtauto's, die de expeditie-corpsen zelf meebrengen, heen en weer zien rijden, hoog-beladen met wapenen, met fourrage, met munitie, met genie-materiaal. Honderden en honderden paarden en muilezels afkomstig uit dat onuitputtelijke reservoir der Nieuwe Wereld heb ik langs me zien trekken, in groepen van vier of vijf, lastig en zenuwachtig nog van de reis en met moeite bedwongen door de soldaten en matrozen, die ze moesten begeleiden naar hun nieuwe stallen. En dat alles marcheerde met een orde, een zekerheid, alsof al die mannen nooit iets anders gedaan hadden dan expedities organiseeren naar vreemde werelddeelen! Maar als ik met de Amerikaansche officieren sprak, en mijn bewondering uitte over wat in zoo korten tijd was tot stand gebracht, dan haalden ze allicht een beetje verachtelijk hun schouders op. Dat? Maar dat was nog niets - niets dan een beginnetje. Als ze maar eerst eens goed aan den gang waren, zou men nog eens wat anders zien. Jammer dat ik niet eens kon komen kijken aan den overkant, wat men dáár aan het voorbereiden was... En sommeGa naar eind* is hetgeen ik daar in die ‘haven aan den Atlantischen Oceaan’ heb zien gebeuren hetzelfde als wat er gebeurd is in andere havens in het begin van den oorlog, toen de eerste Engelsche troepen begonnen aan te komen. Het ‘verachtelijke kleine legertje’ van toen is gegroeid tot een legermacht van ettelijke millioenen, voorzien van al wat daarbij hoort, macht die steeds grootere stukken front van Franschen en Belgen overneemt, en die het sterkste en best-getrainde leger der wereld reeds herhaaldelijk tot een terugtocht heeft gedwongen. Zoo zal het ook met het Amerikaansche ‘legertje’ gaan. Maar de Amerikanen beschikken over voordeden boven hun Angel-Saksische voorgangers. Ze hebben meer menschen - oneindig veel meer. Ze hebben nog veel meer geld. Hun industrie, die met die van geen ander land vergeleken kan worden, is al sinds geruimen tijd op het maken van munitie ingericht. Ze hebben nog veel sterker dan de Engelschman het gevoel van ‘nu eens te zullen laten kijken hoe wij zooiets opknappen als we er mee beginnen’. En dan, onschatbare factor: ze hebben de driejarige ervaring van de Engelschen om zich naar te richten. Ze behoeven geen van de fouten te maken die de anderen in het begin gemaakt hebben, en ze hebben voor alle mogelijke moeilijkheden dadelijk de oplossing bij de hand die in drie jaar de beste gebleken is, en waarnaar hun voorgangers dikwijls zoo lang hebben moeten zoeken. Dit alles gevoegd bij hun bijzonder sterk ontwikkeld gevoel van wat ‘practisch’ is, hun van het militaire minder afkeerigen aard en hun grooter organisatie-talent, maakt dat men op het cijfer dat door Engeland bereikte resultaten aan- | |
[pagina 88]
| |
duidt gerust een duchtigen exponent zetten mag ter bepaling van wat, als we wat verder zijn, de allernieuwste bondgenoot zal kunnen praesteeren. [...]
De ‘Sammies’Ga naar eind* - want zoo is, naar het schijnt, de naam voor de Amerikaansche soldaten, en niet ‘Teddies’, zooals men ze hier, naar den vorigen ex-president Roosevelt, een oogenblik heeft willen noemen - de ‘Sammies’ vormen op het oogenblik in X... verreweg het overwegende element. Met hun collega's van de zee, de Amerikaansche matrozen, vullen ze alle straten en pleinen van het nogal kleine, vuile en onaanzienlijke stadje, en hun houding bewijst, dat ze zich er al zeer goed rekenschap van geven, dat ze, met hun soldij van een dollar per dag, door de leveranciers, sigaren-verkoopers en kroegbazen, als klanten-van-beteekenis worden beschouwd. Het zijn over het algemeen stevige, flink-opgeschoten kerels, met mooie, door allerlei sport ontwikkelde lichamen, en meer gemak van beweging dan de licht wat stijve Engelsche jongens uit de middenklasse plegen te vertoonen. Hun gang is soepel en gemakkelijk; een beroeps-militair van de oude school zou ze vermoedelijk niet ‘stram’ genoeg vinden. Trouwens, uit heel hun houding, hun wijze van groeten, hun praten met hun meerderen, spreekt een zekere onafhankelijkheid. Men krijgt den indruk, dat hun discipline, waaraan op zichzelf niets hapert, minder berust op een ingestampt ontzag, dan wel op een onderlinge afspraak tusschen meerdere en mindere, die zich au fond gelijken voelen, maar in gemeenschappelijk overleg en in het belang van het te bereiken doel zijn overeengekomen, dat de een den ander gehoorzamen zal. Letterlijk álle gezichten zijn glad-geschoren; ik geloof niet dat er van de honderd mannen meer dan twee of drie hun snor dragen. Het trof mij dat de meeste profielen merkwaardig zuiver waren, en dat uit bijna al die koppen kracht en beslistheid spraken. In het kamp, waar de kolonel ons in eigen persoon ontving en de honneurs waarnam, waren we ineens als in een andere wereld, duizenden mijlen buiten Frankrijk, en dierbare herinneringen aan de heerlijke boeken van Aimard, van Cooper, van Mayne-Reid kwamen ons bestormen. Tal van kleine détails gaven den indruk van een milieu van trappers en woudloopers, menschen vertrouwd met het leven der prairieën, gewoon zich te behelpen en met de eenvoudigste middelen de moeilijkheden op te lossen die het vinden van voedsel en onderdak in een vreemde en vaak vijandige omgeving meebrengt. Uit alles sprak gewoonte en handigheid, uit de wijze van opslaan van de khaki-tenten, uit de inrichting van de kampvuren waarop de koks het eten aan het klaarmaken waren, uit de zorg voor het drinkwater, dat bewaard werd in groote zakken van impermeabele stof, zorgvuldig toegedekt en aan een drietal samengebonden stokken opgehangen. De schildwachten om ons heen, den grooten, slappen khaki-hoed op het hoofd, het korte, gestoepte karabijn-geweer op schouder, die naar onze begrippen zoo weinig militairs, maar daarentegen iets bijzonder waakzaams en beslists hadden, voltooiden dezen merkwaardigen indruk. [...] | |
[pagina 89]
| |
Het uniform van den ‘troupier’ bestaat uit een hoogst-simple buis-en-broek van khaki, een grooten breedgeranden slappen hoed, die door een bandje om het achterhoofd wordt vastgehouden, een warme, impermeabele overjas, een paar stevige schoenen en een paar buitengewoon handige linnen slobkousen, die in een oogenblik aan- en uit-gedaan kunnen worden. De soepele ransel is niet vierkant maar langwerpig en bedekt den rug tot over de lenden. De patronen zijn over een aantal kleine, aan den gordel bevestigde patroon-zakjes verdeeld. Bijzonder practisch zijn de eetketel, in den vorm van een ondiepe pan, die gemakkelijk schoongemaakt kan worden en tevens kan dienstdoen voor het klaarmaken van een individueel rantsoen, de heupflesch met drinkbeker, de platte, mesvormige sabel-bajonet. De karabijn, die nog al wat korter is dan het Europeesche infanterie-geweer en daardoor veel handelbaarder, moet zeer juist zijn; ze bevat evenals de geweren hier houders met vijf patronen. Het uniform van de officieren wijkt van dat van de soldaten alleen af in de fijnere stof, waaruit het gemaakt is, en in de kleine, bijna onzichtbare distinctieven op de schouders. Kleur en aantal van de kleine eikels, die de uiteinden vormen van de tressen om den hoed, duiden de wapens en de lagere graden aan. Naar de kolonel ons nog verder mededeelde, zijn de troepen, die tot dusver zijn aangekomen, voor het meerendeel reeds vroeger in het veld geweest; slechts ongeveer een vierde deel bestaat uit recruten. Ze blijven te X... alleen maar zoolang als noodig is om hun bagage te lossen en nog het een en ander te regelen en vertrekken dan naar de eigenlijke instructiekampen, om plaats te maken voor nieuwe bezendingen. En dat zal zoo geregeld blijven doorgaan tot - tot het niet meer noodig is. Waarschijnlijk dus nog een heelen tijd!... Juist toen we het uitgestrekte kamp verlieten, dat zoo goed als uitgestorven was omdat de meeste manschappen naar het eenige kilometers verder gelegen manoeuvreterrein waren, kwam er een troep aangemarcheerd, die merkwaardig geëquipeerd was. Ze droegen geen wapenen of ransels, maar hadden allen een wit rolletje onder den arm. ‘Waar komen die vandaan, kolonel?’ ‘Van hun bad. Zoolang we hier in de buurt zijn, gaan ze allen om de beurt in zee baden. Daar houden ze van, de jongens!’ Wat lekker frisch en roodgeboend zagen ze er uit. 't Was ‘a pity’ te bedenken dat diezelfde jonge mannen, die zoo op de properheid uit zijn, binnen een paar weken in de tranchéesGa naar eind* zullen zitten, waar ze zelfs geen water zullen kunnen krijgen om hun tanden te poetsen. Maar dat is nu eenmaal de oorlog, die zoo érg weinig heeft van een ‘frisschen, fröhlichen Krieg’, - en ze zullen er evengoed aan moeten wennen als hun Engelsche voorgangers, voor wie de onvermijdelijke onzindelijkheid van de loopgraven óók een van de zwaarste bezoekingen is... Behalve bondgenooten van alle mogelijke rassen - ik zag er in bonte mengeling Amerikanen, negers, Arabieren, Chineezen, Russen en Franschen - herbergt X... op het oogenblik nog andere gasten, die er nu juist niet met hun goedvinden zijn. | |
[pagina 90]
| |
Het zijn krijgsgevangenen, die werken aan het laden en lossen van booten en aan het onderhoud van den spoorweg. Ook hierbij is van alles; Duitschers, Oostenrijkers, Bulgaren, Turken. Een hunner, met wien we een praatje wilden maken, bleek op geen ons bekende taal te reageeren; het was een Roemeniër uit Transsylvanië, die gedwongen met de Oostenrijkers had moeten meevechten, en die op een of andere wijze via Saloniki hier beland was. Zoo'n wereld-oorlog is goed om al je aardrijkskundige noties in de war te sturen... Zijn gevangenschap was begrijpelijkerwijze geen erg onaangename, en hij deed, naar ik meende te begrijpen, zoo'n beetje wat hij verkoos. Ook voor de Duitsche gevangenen is het leven hier in de frissche lucht langs de havenkaden nu niet zoo heel hard, al moet er natuurlijk gewerkt worden; de meesten zijn trouwens dokwerkers van hun ambacht, en dus met dit werk vertrouwd. Het ergste is op het oogenblik hun moreele misère. Van de bewoners van X... hoorde ik, dat ze, toen men begon te praten over de komst van de Amerikanen, geweldig veel pleizier hadden gehad. ‘Jawel, jawel,’ zeiden ze maar, ‘dat zouden jullie nu wel willen, hè, dat we dát geloofden!’ Maar dan moesten we niet beter weten hoe onze onderzeeërs de baas zijn op zee. En ze wilden zich maar niet laten ‘beetnemen’. Tot de eerste transportschepen aankwamen, en ze zagen. Ineens was het met hun vroolijkheid gedaan. Het was dus wáár; tot uit Amerika kwamen ze om hun kameraden te bevechten... Hoe moest dát afloopen! En naarmate de schepen binnenvielen en de soldaten ontscheept werden, honderden na honderden, duizenden en nog eens duizenden, toen werden hun gezichten langer en langer. Ze begrepen nu wat ieder denkend mensch begrijpen moet die de gebeurtenissen van de laatste maanden volgt: dat tegen zulk een macht geen vechten meer is, dat de nederlaag, de verplettering, militair en economisch, nog een tijdlang tegengehouden kan worden, maar dat ze in het eind onvermijdelijk komen moet. En sindsdien is hun lot wel heel veel beklagenswaardiger geworden, nu ze werken moeten onder het spottend toezien van de Amerikaansche matrozen, die er, zoodra hun eigen werk gedaan is, pruim-kauwend en beenbengelend naar zitten te kijken. ‘Jammer dat we er niet een paar kunnen loslaten, om thuis te gaan vertellen wat ze hier gezien hebben,’ zei een Amerikaansch officier. ‘Dat zou daarginds weer een leelijken klap geven aan hun weerstandsvermogen!’ ‘Niet noodig,’ vond zijn collega, die met hem opwandelde. ‘Als wij maar eenmaal aan het front zijn, zullen we 't hun zélf gauw genoeg aan hun verstand brengen!’ |