De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermdGetuigenissen - verhalen - betogen
[pagina 84]
| |
6. Izak Samson: Op de grens van twee wereldenNederlandse verslaggevers hebben indertijd voor verschillende bladen vanaf het front als ooggetuige verslag gedaan van de gruwelen van de oorlog. Tot hen behoorde ook Izak Samson (1872-1928), die in de loop van zijn leven behalve als journalist ook werkzaam is geweest als diamantbewerker, vertegenwoordiger in alcoholvrij bier en boekhandelaar. Hij was een overtuigd socialist en anti-militarist en schreef voor Het Volk, het Algemeen Handelsblad en Het Nieuws van den Dag. Een bloemlezing uit zijn stukken verscheen onder de titel Brieven, indrukken en beschouwingen door een neutraal journalist aan het Westfront der Geallieerden gedurende de jaren 1914, 1915, 1916, 1917 (Amsterdam 1917). Daaraan is het volgende fragment van januari-februari 1917 ontleend. | |
Noord-FrankrijkEenige dagen heb ik rondgedoold in het gebied van den volstrekten dood. Ik was er n.l. toe gekomen om eenige soldatenkerkhoven in de legerzône te bezoeken. Hier mist men alles wat op de gewone kerkhoven het oog boeit. Hier geen praalgraven, of monumentale grafkelders. Voorzoover er nog iets van dien aard in wezen [= aanwezig?] was op de bestaande doodenakkers, heeft het moderne geschut alles tot gruis verpuind. En toch, of juist wegens het gemis van die gewone praal der doodenakkers, maakt zoo'n soldatenkerkhof een machtigen indruk. Het spreekt tot ons veel machtiger en slaat dieper in ons gemoedsleven dan een gewoon kerkhof. Een gewoon kerkhof heeft nooit eerbiedige gevoelens bij mij opgewekt. Doch hier, voor die onafzienbare rijen eenvoudige houten kruizen, met nummers en letters, boog ik me ter aarde, als wilde ik beluisteren de stem dier velen, de stem, voor eeuwig verstomd. Maar niets, niets was er te hooren dan altijd weer het kanon, dat nieuwe slachtoffers maakte. Hier beving eerbied me voor al die duizenden die waren ondergegaan, bij de verdediging van een door hen heilig geachte zaak. Hier lagen ze vereenigd, die gemeenschappelijk duizende gevaren trotseerden, en bij tientallen te gelijk den dood vonden; den dood, om anderen te doen leven. Want zoo ziet men het hier. Hoe langer deze oorlog duurt, hoe moediger men ten strijde trekt. En wanneer men de kerkhoven hier bezoekt, verstaat men die taal. Men wil niet, dat al die offers voor weinig of niets zijn gebracht. Men wil vrede, maar men wil vóór alles vredeszekerheid. Men wil niet andermaal in afzienbaren tijd weer de bloem der natie verscheurd en verminkt ten grave brengen. En als men die cijfers leest, zoo welsprekend, die leeftijden! Bijv. vele 1890-1914, 1891-[1915], 1892-[1915] enz., dan weet men genoeg. Men steekt het hier heusch niet onder stoelen en banken, dat Frankrijk zeer zware offers bracht, en zoo noodig nog brengen zal. Doch men acht het plengen dier offers overwaardig.Ga naar eind* Zoo raakt men aan het peinzen op die plaats des doods. Dezer dagen hoorde ik het denkbeeld opperen, om na den oorlog een doodenboulevardGa naar eind* aan te leggen van de Noordzee tot Belfort, midden door Frankrijk. Ik weet niet of het er toe zal komen. Zoo ja, dan zou ik toch willen voorstellen, dat men | |
[pagina 85]
| |
de graven langs die boulevard even eenvoudig aanlegt als ze nu op de soldatenkerkhoven zijn. Die soberheid is een machtiger gedenkteeken, dan welk monument ook. Dat men de steen, het hout, het marmer en al wat dienen kan, aanwende om het verblijf der levenden te veraangenamen. Dat men er lusthoven mee bouwe voor de verminkten en tuinen en paviljoenen voor de oorlogsweezen. Dat dus de levende slachtoffers van den wereldoorlog de troetelkinderen worden, van ons allen. Die boete mogen we tenminste allen wel doen. Hun leed worde tenminste niet verzwaard door materieele zorg en verzacht door meegevoel. Voor zoo ver ik kan oordeelen, zal men hier in die richting werkzaam zijn. Wat zal ik u overigens verder vertellen van mijn bezoeken aan die plaatsen des doods? 't Is waar, er groeien bloemen, en er is groen op die graven. Vrienden en familie komen soms de graven sieren, en deden uit de aarde die den geliefden doode dekt, weer leven ontspruiten. Hier en daar vindt men kransen van verwelkte bloemen, of een eenvoudige versiering. Dit alles spreekt van diepgevoelde piëteit. Hier deed men het niet formeel. Hier strooide men bloemen met eigen hartebloed, hier drenkte men den grond met oprecht gemeende en lang teruggehouden tranen. Wat moet het gevoel voor eigen land en liefde voor eigen rechtsgebied diep zitten om dit alles te kunnen blijven doen. Zoo is het dan toch waar, dat Frankrijk zich voelt als één gezin, als één familie. Hier getuigen de dooden ervan. En de overlevenden houden die getuigenis in eere. Zoo had ik uren doorgebracht, te midden der graven. De kruisen, vaak van ongeverfd hout, spraken een duidelijke taal. Maar ook sprak er uit, den vasten wil tot een nieuw leven. Een nieuw leven, niet individueel, doch als natie. Men wil eens en vooral nadien rustig kunnen bouwen aan het huis des vredes. Intusschen maait en oogst nog de dood. En nog maar weinige honderden meters ben ik van het groote complex weg, of ik zie weer de deinende, levende rangen die opgaan naar het front. Langs wegen, die 10 tot 20 centimeter onder water staan marcheeren ze met vluggen pas. De raderen der kanonwagens spatten ons het modderwater om de ooren, doch niemand moppert, niemand vindt het erg. Men denkt er niet aan voor het water te wijken, evenmin als straks voor het vuur. En overal klinkt het kanongeluid op, als wilde het ons herinneren dat de vrede er toch nog niet is, en voorshands wel niet zal komen. Misschien als de velden groen en de boomen kleurig van bloesem zijn? We zullen zien. |