De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermdGetuigenissen - verhalen - betogen
5. Willem van Iependaal: Kluivenduikers aan het frontWillem van lependaal, pseudoniem van Willem van der Kulk (1891-1970), bracht zijn rommelig verlopende jeugd door in Rotterdam. Nadat hij voor een stage naar Engeland was vertrokken, meldde hij zich aan het begin van de oorlog aan als vrijwilliger voor het Britse leger. Hij werd ingedeeld bij het uit buitenlanders bestaande Schotse regiment van de South Africa Infantery en vocht in België korte tijd mee in de loopgraven bij leper; daar raakte hij tweemaal gewond en ademde hij ook gifgas in. Na zijn terugkeer naar Rotterdam leidde hij een zwervend leven en belandde enige tijd in de gevangenis. Daar begon hij, op aansporing van de socialistische schrijver A.M. de Jong, aan een carrière als schrijver en cabaretier. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verleende hij onderdak aan joodse onderduikers; daarvoor werd hij later, behalve met een onderscheiding, ook beloond met de teruggave van de Nederlandse nationaliteit, die hij indertijd verloren had door ‘in vreemde krijgsdienst’ te gaan. | |
[pagina 79]
| |
kameraadschappelijk ‘kluivenduikers’: een benaming, die verklaard wordt als ‘duiken naar de kluif in de erwtensoep’, d.w.z. zorgen voor je eigen kostje. De hoofdfiguur, Lodewijk van Wemeldonk, wordt gemakshalve ‘Jim’ genoemd, op voorstel van zijn beschermer de Ier Paddy (= Patrick Nil). Het verhaal, dat vol staat met voorbeelden van bizarre en cynische soldatenhumor, beschrijft hoe Jim en zijn kameraden eerst worden getraind en dan naar het oorlogsterrein gaan. Als hij een baantje als vertaler krijgt, lijkt Jim aan de frontdienst te ontkomen, maar hij wil zijn vrienden niet in de steek laten. Dan wordt het bloedige ernst, getuige de volgende fragmenten uit hoofdstuk XIII en XIV, hier geciteerd naar de derde druk van de roman. De plaats van handeling lijkt het front bij de IJzer in Vlaanderen te zijn, rond 1916/1917. De colonne slingerde, instinctmatig de pas versnellend, over het open gebied, dat aan drie kanten werd ingesloten door vooruitspringend prikkeldraad. Plots barstte het vuren los, blaften de machinegeweren aan de linkerflank. Dan rechts en in het front: ‘Taktaktaktaktaktak...’ Een hels spektakel raasde als het geweld van honderden klinkhamers op een scheepswerf: ‘Taktaktak... wraam-wram!... Taktaktaktaktaktak...’ Links, rechts, achter en aan de spits vielen de manschappen. Van drie kanten beschoten zochten ze uitweg in de richting van het woud, weifelden een tel, holden dan voort, achtervolgd door de Dood, die z'n keus deed... ‘Hier!... Hier! Gauw!!’ schreeuwde Paddy. Snel trok hij Jim in de greppel van een kabelput, terwijl hij Vannykerk, die voorbij stoof, wenkte. Rens liet zich vallen, kroop terug, gevolgd door Ken, die op één hand verder kroop en onophoudelijk naar z'n borst greep. Pad sleepte de getroffene naar zich toe, rolde hem in de greppel: ‘Hebben!’ ‘Oeah!’ reutelde Taylor, de stromende modder afdammend met z'n stuipende lichaam. Kruipend sleurde de Ier de reutelende naar de kabelput, verscheurde het doorweekte hemd, dat opbolde over het gutsende bloed en legde het slapneerhangende hoofd tegen de betonnen schoeiïng. Hij liet de arm van de wapenbroeder vallen: ‘Poor old Ken... Is er geweest.’ Dan gleed hij in de put, waar Jim en Vannykerk tot aan hun middel in het water stonden, trok het lijk de nauwe doorgang in om zakken en ransel te doorzoeken. ‘Dat is geen werk!’ protesteerde Jim, slikkend van afkeer en onrust. ‘Het is toch een kameraad...’ ‘Poor old Ken,’ negeerde Paddy, stak verband, brieven en noodrantsoen in z'n kiltschort, streelde, in antwoord op het protest, de sluike haren van de dode: ‘Beste, brave jongen...’ Jim naderde het lijk, wilde eveneens het hoofd aanraken, maar deinsde: ‘Ken!... Dag Ken!!’ Hij snikte kinderlijk, keek verwijtend naar Pad, die aan het identiteitsplaatje morrelde. ‘De Moffen, Paddy!... De Moffen!’ waarschuwde de klappertandende Vannykerk, terwijl hij vergeefs steun zocht aan de glibberige ronding van de put. Hij poogde zich staande te houden aan de voeten van de gesneuvelde om wijzend te overtuigen. ‘Daar!... De Moffen!... Daar!’ | |
[pagina 80]
| |
‘Niks te koop!’ verzekerde de Ier, rustig turend naar de Duitse loopgraven, waar de helmen bewogen boven de borstweringen. ‘Ze willen alleen maar weten of het goed raak geweest is. En dat is het.’ ‘En de gewonden, hoe moet het daar mee?’ ‘A la guerre, comme à la guerre, zegt de Fransman.’ ‘Daar liggen nog mensen van ons. Net buiten het talud... Vlak bij! Kan je zien wie het zijn?’ ‘Nee, het gras is te hoog en m'n verstand groter dan m'n nieuwsgierigheid. We kunnen niets doen dan wachten tot het goed donker is en onderwijl bidden om een buik met pootjes, net als bij de krokedillen.’ ‘Hoe komen we er weer uit met Ken in de doorgang,’ bleef Jim tobben om dan zeurend aan te dringen. ‘Zeg is hoe, Paddy?... Zeg is?’ ‘Dat is voor later zorg,’ gromde die, de tabak van z'n doorweekte sigaretten verzamelend in z'n drijvende helm. ‘Voorlopig houdt poor Ken de modder tegen en belet het inkijken. Hij doet nog wat hij kan voor z'n makkers...’ Rens begon met het hoofd tegen de wand te schuren: ‘Pijn... Pijn!’ ‘Ook geraakt? Waar?!’ Pad onderzocht het hoofd, draaide het naar de spleet licht, betastte nek en schedel: ‘Niks aan de hand. Je kop is zo gaaf als een nieuwe stuiter. Als je weer op het rapport komt, krijg je drie dagen strafexerceren van me! Begrepen?!... Jammer, jongens, ik ben m'n compas kwijt. Ik weet wel ongeveer waar we zitten, maar we zijn nog niet waar we wezen willen.’ ‘Moeten we dan hier en zo tot vannacht blijven staan?’ dubde Jim huiverend. ‘Kan dat niet anders nou ze niet meer schieten?’ ‘Zeker, jongeheer,’ spotte Paddy. ‘U hebt het maar voor het zeggen. Een slaapkamer met centrale verwarming, liefst niet aan de straatkant? Stromend water, ochtendblad en telefoon?... Dank God nou op je blote mergpijpen dat je dáár niet ligt tussen de anderen. Die zijn uitgezorgd over vreten en bedding. Jij hebt geboft! Jou werden nog poten gelaten om op te staan. Over een uur wagen we de aftocht. Als het stil blijft tenminste.’ Jim zweeg, luisterend naar het rusteloos getikketak van Paddy's polshorloge. Hij telde de seconden, telkens tot zestig, poogde de verstreken minuten te verzamelen: ‘Vijf... Zeven... Negen... O, wat een eeuwigheid! En als ze weer gaan schieten... Lieve Here Jezus!’ ‘Pijn!... Pijn!’ begon Vannykerk weer te jammeren. Hij schoof, telkens wegglijdend, steunzoekend voor z'n rug tegen de vettige putwand: ‘Pijn!... M'n hoofd!’ Vloekend poogde de Ier het domineeskind tot bedaren te brengen: ‘Je bent niet geraakt. De schrik zit in je kop! Schei toch uit met dat gekerm, verdomme! Je denkt toch niet dat ik het hier zo hemels vind?’ ‘Paddy!’ ‘Ja, Jim?!’ ‘Als ze nou beginnen met geschut?!’ | |
[pagina 81]
| |
‘Lul niet aan m'n hersens, wil je?!’ ‘Ja, maar als ze nou toch beginnen...’ Het weerwoord bleef uit. Doffe stilte volgde. Slechts het schuren van de lijven tegen de wand werd gehoord in de benauwder wordende ruimte van de langzaam vollopende put. Van Wemeldonk rilde, werd misselijk. Hij dacht aan de dood, die verkillend opsteeg uit het wassende water... Pad deed z'n polshorloge af, stak de riem door een haak van z'n tuniekkraag: ‘Eer het water tot aan m'n strot komt zijn we geblazen, of...’ De wegglibberende Jim wilde niet begrijpen, vroeg afleidend: ‘Wie zouden er nog over zijn van de jongens? De voorsten zijn het best af geweest. Die hebben zich waarschijnlijk weten te bergen.’ ‘Ze zijn misschien al terug en afgelost,’ veronderstelde Pad. ‘Terug en afgelost,’ koortste door het brein van Jim. ‘De anderen afgelost terwijl wij hier...’ ‘Vuurpijlen!’ jammerde de geschrokken Vannykerk. ‘Lieve God!’ smeekte Jim, z'n gevouwen handen opstekend. ‘Lieve God, laat ze ophouden!’ ‘Schei nou uit met je gefemel over Onzelieveheer!’ schamperde Pad. ‘God en al de heiligen hebben het veel te druk om zich met ons drieën te bemoeien. Laten we, als we toch moeten verrekken, de hemel geen overlast aandoen. Duizenden kilometers front waar de hemelingen elke seconde worden aangeroepen.’ De Ier plaatste de kolf van z'n geweer tussen het kruis van Ken om zodoende de dode bij de benen op te drukken. ‘We zullen de hemel er maar buiten laten en liever proberen er op eigen kracht door te komen.’ Weer begon hij aan het lijk te wrikken om ruimte te krijgen: ‘Spuit er bij!... Rens!. Jim!’ ‘Kan niet!’ hijgde Rens, die z'n geweer verloren had en moeite deed de benen van de dode op te duwen. ‘Het tikt zo in m'n hoofd, Paddy... Hier!’ ‘Tikken! Ik weet een middeltje... Je doet maar net of je niet thuis bent... Opschuiven gaat niet. Ken is te zwaar. Dan maar naar binnen slepen,’ regelde Pad, die het geweer van Jim opzij smeet om aan de uitstekende voeten van de dode te rukken: ‘Halen... Even wachten! Alle drie tegelijk in ene ruk!’ Schuw week Jim terug: ‘Ken hier in de put?!’ ‘Als je nog even wacht, jij met je hallelujastreken, zijn we keurig verzopen,’ grauwde Pad, drukte Rens een voet in de handen en zette zich, meerukkend, schoor tegen de wand: ‘Mooi!!... Laat maar doorglijden! Gelijk dubbelvouwen, als het kan. Ja de kop naar de knieën! Zo, dat geeft een betere opstap bij het uitklimmen.’ Met de borst op de benen werd het lijk onder water geduwd, door Pad met kracht tegen de wand getrapt en krom gehouden: ‘Jij er eerst uit, Jim! Direkt liggen, zo plat als een bidprentje. In de grep blijven en geen vin verroeren. Opschieten, jij!’ Met z'n voet op de dode weifelde Jim afkerig... ‘Vooruit, godverdomme!!’ ketterde Paddy stompend. Driftig greep hij de deinzende bij de koppelriem en drukte hem door het vrijkomende gat: ‘Vort!... Je spuit, kaffer!’ Hij plonsde door het water, zocht met z'n voet naar het gezonken geweer, | |
[pagina 82]
| |
viste het op aan de punt van de bajonet: ‘Hier... Bij tijd en wijle terug naar de bewaarschool.’ Decimeter na decimeter vorderend kroop Jim door de greppel, schouwde met de mokerende angst in z'n keel naar het prikkeldraad, dat in ijle warreling scheen te dansen in het licht van de verkwijnende vuurpijlen. Vannykerk volgde, liet de Ier in een moment van volslagen duisternis over zich heen kruipen om de leiding aan hem te laten. ‘Mij na,’ gaf Pad te verstaan, de woorden uitademend terwijl hij voortkroop in de richting van het bos... Onregelmatig stegen de vuurpijlen op uit de vijandelijke stelling. Plat en roerloos lag het naar adem snakkende drietal tussen de vele doden, die, in het wankele licht van de raketten, schijnbaar herleefden en ontkropen. Weer was het licht een ogenblik van de hemel. Jim kroop sneller om naast Patrick te komen: ‘Mag het?’ ‘Yes, right... Wachten op Rens.’ ‘Wat een smak doden, Pad... De halve compagnie... En wij kunnen niks doen.’ ‘Nee, niks!... Plat!’ ‘Hoe ver is het nog?’ ‘Vraag liever, hoe kort... Maar eenmaal achter het bos zijn we klaar. Dat is te zeggen, als het zo blijft achter.’ ‘Waar zitten de onzen?’ ‘Weet ik niet precies. Eerst maar tussen de bomen zien te komen. Rechtdoor, als 'k me niet vergis... Plat!... Mooi, het licht weer uit. Daar gaan we dan... Bijblijven, Rens.’ Na een paar minuten kruipen moest weer gewacht worden in roerloos platliggen. Dan ging het nogmaals verder, een tiental meters. Hortend waren de fel belaagden vooruitgekropen tot aan een brede sloot, waar de doden kriskras over en door elkaar lagen. ‘Stevens!’ ontwaarde Pad, die voorzichtig z'n hoofd uit het gras hief. ‘Z'n nek doorzeefd!’ ‘De luit!’ gruwde Jim, de dode ontwijkend. Vannykerk kroop stotterend rond: ‘Stone... Drapkin... Thompson... Tucker... Sterling... Heregod!... Heregod!... Allemaal!... God!’ Verzinkend in de drassige slootkant sloeg het domineeskind de bemodderde handen voor het gelaat: ‘Mijn God... Mijn God!... Moord!!’ De Ier kroop toe. ‘Smoel dicht!’ ‘Moord!... En daar doen wij aan mee. Allemaal aan mee! Ik... jullie... de kerk... de vrouwen... de moeders...’ ‘Taktaktaktaktaktak...’ ‘Kop neer, huilebalk,’ beet Pad woedend. Rens weigerde, sprak luidop door, hield z'n hoofd boven het lage talud en wilde rijzen. ‘Je bent krankzinnig!’ hijgde de Ier, worstelend met Vannykerk, die zich wild ver- | |
[pagina 83]
| |
zette, terwijl hij pogingen deed op de benen te komen om zich, steeds ‘Moord!’ gillend bloot te geven. ‘Zwip!... Zwip!... Zwip!’ sloegen de kogels in aan beide kanten van de sloot. Paddy zoog sissend adem, schorde: ‘Je daggeGa naar eind*, Jim!’ Hij drukte het hoofd van Rens in de bagger en dreigde: ‘Ik steek 'm de strot af als hij er ons aan waagt!... Stapelgek!... Stapel.’ Jim trok z'n dagge, wierp 'm in het water: ‘Nooit!’ Dan kroop hij, naar Paddy om die het geweer te ontnemen: ‘Weg er mee! Weg!’ ‘Jim!!!’ ‘Liever ook kapot dan dát! Als jij Rens niet loslaat ga ik overeind staan!’ De Ier liet het hoofd van de stikkende los, staarde een wijle zwijgend naar de jongeheer uit Holland, greep hem in z'n middel en gleed de sloot in: ‘Alle respect!... Daar de kant op... Hollen... Ze hebben ons op de korrel...’ ‘En Rens?!’ ‘Rennen!... Plat!... Hollen... Hier!’ Dravend bereikten ze het bos, zochten voortkruipend beschutting achter de gevelde bomen in het welvende terrein. ‘Oei!’ kermde Jim, telkens achterblijvend om z'n smart te verbijten in de blootliggende wortels op het bospad. ‘Waar?’ vroeg Pad, nader kruipend. Hij haalde het noodverband uit z'n opgebonden kiltschort. Met z'n tanden scheurde hij het pakje open, betastte z'n vriend. ‘In m'n heup,’ hijgde Jim, z'n bebloede vingers tonend in het licht van de spattende vuurbundels. [...]
In de uitlopende groeven van de Britse stellingen stond de schildwacht, grauw en gehavend, tegen de vernielde zandzakken van de wering. Hij loerde, peilde de nevel in schemerende morgen. ‘Daar!’ zei de korporaal die naast hem stond, wijzend door de verzakte kijksleuf, in het prikkeldraad en nam een handgranaat uit z'n gordel: ‘Beweging... zie je?’ ‘Ja, verdomd!’ De schildwacht schoof behoedzaam de loop van z'n geweer door het kijkgat: ‘Moffen-patrouille!’ ‘Niet schiete! Nee!... Om godswil niet schieten!’ gilde Jim rijzend: ‘Englishman!... English!’ ‘Moffen-Engels,’ verstond de grijnzende schildwacht, richtend. ‘Niet schieten!... English!... Vierde Regiment...’ ‘Pruisische Garde!’ lachte de korporaal en stond op het punt de handgranaat weg te slingeren. ‘English!’ schorde Jim en liep de wapenmakkers tegemoet. ‘Allright!’ |