De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermdGetuigenissen - verhalen - betogen
5. Jan Heijenk: Dit is uit het leven gegrepenJan Heijenk (geboren ± 1891) was klompenmakersknecht in het Gelderse dorp Laren toen hij werd gemobiliseerd. Na een aantal maanden werd zijn eenheid naar de grensstreek bij Enschede gedirigeerd om te helpen bij de bestrijding van de smokkelhandel. Zijn herinneringen aan die tijd begon hij rond 1970 op papier te zetten. Gestencilde exemplaren daarvan werden, onder de titel Dit is uit het leven gegrepen, dit is uit het leven een greep, in 1981 aan familieleden en vrienden uitgereikt ter gelegenheid van zijn negentigste verjaardag. Het volgende fragment, ontleend aan een exemplaar dat zich bevindt in het Staringinstituut te Doetinchem, is representatief voor veel andere mobilisatieherinneringen. Ik was juist boven op zolder om het stroo weg te pakken toen de torenklokken begonnen te luiden. Dit was het teken dat de oorlog was uitgebroken waarvan de drei- | |
[pagina 38]
| |
ging al enkele dagen in de lucht hing. Mijn mobilisatie opdracht was volgens mijn milt. zakboekje om de eerstvolgende morgen met de eerste trein mij naar Doesburg te begeven. Daarom ging ik dadelijk naar huis, ‘Het Vriezekolk’ in Harfsen, om mijn mil. kleding te halen en afscheid te nemen van mijn moeder en verdere familie. Mijn vader was 20 mei 1914 overleden. En nu zal ik maar het kladboekje volgen, zoals ik na de eerste dagen van 10 augustus opgeschreven heb. ZaterdagmorgenGa naar eind* was het zeer druk aan het Larense station. Eerst de derde trein kon ons bergen. Met ons drieën: D. Amtink, Braakman en ik die naar Doesburg moesten. In Dieren, waar we uitstapten, stonden reeds velen te wachten die eerder of van een andere richting gekomen waren en ook naar Doesburg moesten. Veel uit Twente, Hengelo, Enschede enz. Van Dieren per trein naar Doesburg. Daar stond een eerste luitenant om ieder te wijzen waar hij naar toe moest. Kazerne, ambachtsschool, R.K. meisjesschool of een ander gebouw. Ik werd verwezen naar de kazerne, waar ik mij melden moest op het bureau van de derde Comp., waar mij gezegd werd dat mijn kwartier was in de ambachtsschool. Daar gekomen werd ons een kamer gewezen. Het overige van de dag werd besteed om ons van leergoed, wapens en het verder ontbrekende te voorzien. Er was een buitengewone drukte, niettemin ging alles toch vlug van de hand. Hoewel we de eerste dag geen recht op eten hadden, kregen we toch bij aankomst brood en koffie en 's avonds bruine bonen met spek. Het slapen in stroo ging wonder goed. 's-Zondags bemerkten we niet dat het zondag was. Alles was in de weer om in te delen, te regelen enz. Aanpassen van tuig voor de nieuw aangekochte paarden, die zaterdag al gebrandmerkt waren als eigendom van het Rijk, munitie uitdelen, het pakken van wagens enz. Na het middageten (rijst, waardoor gekookt vlees) was het voor ons aantreden, daar we ingedeeld waren bij het depot van het 19e Reg. infanterie in Gouda. De lichting 1906 en 1907 zijn allen naar Gouda vertrokken. De jongere lichtingen waren bestemd om 's-maandags naar Zutphen te vertrekken om de eerste linie te vormen. Waarom ik daar niet bij was? Zaterdags waren we ook gekeurd. Dat bestond door voor een tafel heen te loopen, waaraan een dokter zat. Die wat had, moest het maar zeggen. Ik zeide het van een stijve pols, die ik overgehouden had van uit de kerseboom vallen. Eenig commentaar: ‘Naar Gouda’, evenzoo alle anderen die iets opgaven. Na het eten was het afmarcheren naar de ijzergieterij, waarbij een vlak terrein lag, waar allen konden aantreden die naar Gouda moesten. Ongeveer 400. Daar hield de Regiments Commandant een toespraak tot ons, ongeveer als volgt: ‘Officieren, onderofficieren en manschappen van het 19e Reg. Ik ben eenige ogenblikken hier gekomen om afscheid van u te nemen. Zooals ge weet is er thans een Europeesche Oorlog uitgebroken. Verschillende landen hebben elkaar de oorlog verklaard. Nu heeft het H.M. de Koningin goedgedacht de militie en landweer onder de wapenen te roepen, alleen om de neutraliteit van ons land te handhaven. Direct oorlogsgevaar is er voor ons land niet. Toch is het nodig, dat de manschappen | |
[pagina 39]
| |
voorlopig onder de wapenen blijven. Ik hoop dat ge allen uw best zult doen en meewerken tot orde en regel. Ja, ik weet dat er voor u vele lasten aan het blijven hier verbonden zijn. Ik vertrouw echter dat gij allen als echte Nederlanders deze kleine lasten dragen zult. Ge gaat nu naar Gouda en zult niet tot de eerste linie behoren, die mogelijk met de vijand in aanraking komt. Doch mocht het nodig zijn, mocht de eerste linie in gevecht komen, dan zult ge geroepen zijn deze aan te vullen en te versterken. Zijt dan op uw post en wees getrouw als echte Nederlanders tot eer van het 19e Reg. Tot eer van het Vaderland en Koningin. Stem hiermede met mij in en hef daartoe met mij een driewerf hoera aan.’ Staande in de stijgbeugels riep de Overste met opgestoken sabel: ‘Hiep hiep hoera’ tot driemaal toe, waarmee velen instemden, hoewel niet allen. Daarna marcheerden we af in drie gedeelten met tusschenruimten van een uur. Ik behoorde tot de laatste afd., die naar Dieren marcheerde. Daar stapten we in de trein en zoo ging het via Arnhem - Utrecht - Woerden naar Gouda. Het was mooi weer, de zon was onder, de wind geheel gaan liggen. Lichte wolkjes dreven langzaam voor de maan heen. Het landschap dat wij voorbij denderden ademde rust en vrede en het was bijna niet denkbaar dat even buiten onze grenzen de kanonnen bulderen en de oorlog zijn verwoestingen aanrichtte. In Utrecht stonden we een geruimen tijd stil. Daar werd het een extra lange trein. Allemaal soldaten, misschien wel 800. Daar ging het weer verder, Woerden - Gouda. Allen waren stil, de meesten hadden slaap. Sommigen lagen in de gangen op hun ransel te slapen. Twee uur 's nachts waren we in Gouda, waar we voor het station onder het schijnsel van het elec[trisch] licht, dat het gehele plein verlichtte, aantraden. Onze plaatsen in de trein werden weer ingenomen door infanterie uit Gouda, die naar Leiden en omliggende dorpen meer aan de zee vertrokken. Wij vertrokken dieper de stad in en kwamen aan [bij] ons kwartier. De eerste meisjesschool. Het was toen half drie geworden. Ik werd er uitgepikt met nog twee anderen om op wacht te staan buiten bij de geweren. Daar was niet veel mee te doen dan alleen een paar dronken jongens die van de Goudse kermis kwamen, die die zondag voor het laatst geweest was. Maar ook deze jongens trokken spoedig af. Tegen half vier bracht een bakker, die ons bemerkt had, ons een kopje thee met wat te bikken. Tegen vijf uur werden we afgelost. Ge begrijpt dat na zoon dag en nacht het slapen wel ging. De volgende morgen mochten we uitslapen en was het om elf uur afmarcheren naar de kazerne. Brood en koffie ontvingen we dien morgen niet van dienst, maar we kregen voldoende. De burgers kwamen met brood en kaas, koffie en thee, zelfs bordjes met worst, sigaren en schrijfpapier, het ontbrak aan niets. Ongeveer 3 uur moesten we bij de kazerne afmarcheren en vertrokken [we] naar de R.H.B.S., waar ons gezegd werd dat dit voorlopig ons kwartier was. Die avond ontvingen we middageten uit de gaarkeuken. Na 7 uur tot 10 uur mochten we de stad in. G.H. Marsman | |
[pagina 40]
| |
en ik zochten het Mil. tehuis op in de Peperstraat, zooals aangegeven stond in het zakboekje van het N.J.V. Spoedig hadden we het gevonden. Een mooi ruim gebouw en [we] vonden er veel vrienden. Dinsdagmorgen om 6 uur reveille. Die dag en de volgende dagen werd hier op de binnenplaats gekookt in grote fornuispotten. Zelfs één van 300 L. Voor de middag hebben we niet veel meer gedaan dan aardappels schillen en kool schoon maken. Wij die in de H.B.S. liggen en zij die in de Ambachtsschool gelegerd zijn, vormen samen de derde Depot Compagnie aan de Houtmangracht. De beide gebouwen liggen dicht bij elkaar.[...] |
|