De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermdGetuigenissen - verhalen - betogen
6. C.A.P. Ivens: De laatste treinToen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, waren veel Nederlanders op vakantie in het buitenland en kregen zij grote problemen als zij snel terug naar huis wilden reizen. Dat gold ook voor een grote groep toeristen die in Zwitserland zat toen Duitsland en Frankrijk de grenzen sloten. Door bemiddeling van de Nederlandse gezant in Bern kwamen er ten slotte in Beieren speciale treinen beschikbaar, maar sommige vakantiegangers wachtten daar niet op. Tot hen behoorde ook de Nijmeegse fotograaf C.A.P. Ivens, de vader van de bekende cineast Joris Ivens. Zijn verslag, getiteld ‘De laatste trein’, is te vinden in het speciale Gedenkboek terugreis Zwitserland Augustus 1914 (Rotterdam, 1914). We waren hoog in de bergen, wo man hin geht mit guten Vorsätzen und herab kommt mit schlechten Absätzen. We leefden eenzaam, afgesloten. Een oude postbode haalde uren ver de post van Morschach twee maal per dag naar ons omhoog. We hadden Sennen en koeien om ons heen, wo die Luft dünn und die Milch dick ist en leefden in zalige rust, zonder sporen, trammen of auto's. Dagenlang ging de Fön. Er zat broeiïng in de lucht! Als er van oorlog sprake was, dan keken we een eeuw terug en 1000 Meter diep naar een puntje in het Muottathal, de Suarov-brug. De Mythen waren onze overburen. Wat we zagen van ‘de wereld’, was zoo uiterst nietig: in een sterke kijker menschmieren op den Rigi, de treinen voorbij Schwyz als touwtjes, de groote booten op het Vierwaldstättermeer als mugjes. We genoten van bloedroode zonsondergangen. Er zat dreiging in de lucht! Hartstochtelijk jaagden de wolken. Walkurenrit!Ga naar eind* Wotan had werk voor hen. Walhalla wachtte. De eenige draad, waarmee we aan de wereld vastzaten, was Vrijdagavond gestoord. Er zat onweer in de lucht! | |
[pagina 41]
| |
We reisden Zaterdag. Een alleenloopende Hollander vond het onzin; laten wij Hollanders tusschen al die gejaagde menschen toch een voorbeeld geven. ‘Jou wachten geen kinderen thuis en ook geen zaken, mooi praten. Wij gaan.’ Onze vriend strandde en kwam met het vrachtbootgezelschap terug. Alle ellende van een reis à la Sardine hebben wij doorgemaakt. Sardines liggen ten minste nog. Wij stonden meestal. Nu zagen we dan toch de zon opgaan, maar niet in de Alpen. Ook onze koffers raakten verloren. We hadden enorm veel te vertellen, toen we thuis kwamen.
Maar toch, wat is zoo'n hangende reis van 36 uur, zonder slaap, vrij wel zonder eten of drinken, zonder geld, in een land, waar geantwoord wordt: Krieg ist Krieg, Rücksichten werden nicht genommen; wat is het of men 's nachts anderhalf uur in Immendingen mag staan wachten of de lange D-trein met 2 locomotieven met duizende reizigers al of niet für's Militair zal ontruimd moeten worden en of men dan, zonder inwisselbaar geld, mede zal neergezet worden langs den weg; wat is het of men in Mainz blij is op een weegtoestel een rest van een broodje te kunnen eten met aan het perronkraantje getapt water. Men voelt dan, dat er nog wat anders is dan comfort. Lerne zu reisen ohne zu rasen. Maar wat is nú, nu de oorlog, de vreeselijke, z'n geeselstriemen pas werkelijk over de menschheid gelegd heeft, wat is nu dat, wat ellende scheen, anders geworden dan een avontuur?
We komen in Stuttgart aan, in het holle van den nacht. Over 3 minuten zal nog één trein, de laatste voor personenvervoer naar Frankfurt vertrekken. We hebben geen wisselbaar geld en in Schaffhausen waren alleen billets tot Stuttgart te krijgen. We hadden rondreis-billets over Elzasz, maar Basel was Zaterdag al gesperrt. Geen nood, in de treinen is naar geen billets gekeken, we halen Frankfurt, Keulen misschien en dan, dan loopen we desnoods naar huis. Daar staan we in eens in een file voor een tweede tourniquet op het Stuttgarter perron, reeds bewaakt door militairen, vol jachtende menschen, huizenhooge stapels koffers. Een controle om op een andere Bahn over te gaan. De controleur weigert ons op deze billets dadelijk door te laten. We moeten wachten, erst bei Seite treten, andere moeten voorgaan. We verlaten de rij, versuft, dof, we hadden al zooveel doorstaan. Een hoogere Spoorbeambte niet te zien; aan den trein, die over 'eén minuut gaat, hangen de menschen als bijenzwermen om nog een plaatsje te bemachtigen. Nog eens ga ik naar den gemoedelijk uitzienden gebaarden controleur, vraag hem plotseling, onder al zijn gecontroleer, tusschen al die herrie en al die geruchten en al die geluiden en al dat gedrang en al die dringende menschen en koffers: ‘Sind Sie Familien-Vater?’ ‘Ja. Wieso? Aber Sie sollten doch bei Seite treten.’ | |
[pagina 42]
| |
‘Ja, aber dieser Zug ist die letzte Möglichkeit zu unseren fünf Kinder, die uns in Holland warten, zu kommen...’ Even strijdt nog de dienst, de instructie, het consigne, de Duitsche discipline met den mensch in hem... ‘Gehen Sie durch.’
We hebben de laatste trein gehaald, waar een internationale drom menschen ons nog van het balcon wilde afduwen. Den dank heeft onze Stuttgarter Controleur alleen met de oogen gekregen. Er was geen tijd. Men praat wel eens en dan zoo dikwijls als phrase, van onschatbare diensten. |
|