mergel gebouwd, haar vier torens als uit ivoor gewenteld, stralend boven de daken der oude kadeloodsen afzette, tegen de glanzende blauwte van den zomerhemel.
Nu spreidde zich om de wandelaarsters de koele parklommer. Plotseling schrok Nini uit haar droomen op, het was Hartman die naderde.
Hij nam zijn hoed af en wilde voorbij gaan. Maar het jonge meisje stond stil en hield de hand naar hem uit. Iedere ontmoeting bracht verpoozen en mevrouw Lemmen Brenekamp kwam de afwisseling wel gelegen.
‘Hoe gaat het?’ vroeg Nini met innemende vriendelijkheid.
Zij vergat hare hoofdpijn, maar de moeheid over hare gelaatstrekken verried hare ongesteldheid wel. Doch Hartman bemerkte het niet. Hij was gejaagd en scheen overspannen. Zelf zag hij bleek als een zieke.
‘Kom met ons mee,’ vroeg Nini. Zoo wandelden zij samen.
‘Wat denkt u van den toestand?’ vroeg mevrouw.
‘'Ik weet niet, ik weet niets, mevrouw, ik denk niet en kan niet denken. Ik vind het afgrijselijk. En als ik het gedonder hoor, dan spring ik telkens op, dan hol ik maar weg, want het is me, alsof het schieten mij zelven trof, mijn eigen hart. Het zou een mensch waanzinnig maken.’
‘Of wij nog iets te vreezen hebben hier?’
‘O,’ antwoordde Max, ‘ze komen zeker hier door.’
‘Zeker is dat toch in geen geval, al blijft het natuurlijk altijd mogelijk, maar zeker...’
‘Ze zeggen van Oostenrijkers die hier voorbij zouden komen,’ had mevrouw gehoord.
‘En dat ze zeker door Limburg hun weg zullen nemen, blijkt al hier uit, dat de bruggen over de Maas overal geladen zijn. Gij hebt de versperring van de Maasbrug gezien hier in de stad. De vensters van de huizen rondom liggen vol zandzakken.’
‘Och kom...’
‘Onze mooie brug opblazen,’ ging Max hartstochtelijk voort, ‘een zeldzaam en merkwaardig kunstwerk als dat - en waarom? Dolle razernij! Men kan door het water waden...’
‘Er moet daar een vrouw plotseling gestorven zijn van schrik, werd er verteld.’
‘Ja, mevrouw, toen soldaten een mitrailleuse bij haar binnen brachten, om vandaar de brug te kunnen bestrijken.’
‘Louter voorzorgen,’ merkte Nini op.
‘Het is echter een feit, dat de Duitschers bij Visé maar niet over de Maas komen. Wat dan? Dan moeten ze wel hier door.’
‘En dan?’ vroeg Nini, hem strak aanziende.
‘Ja, wat dan, ik weet het niet,’ antwoordde hij moedeloos.
‘Dan verdedigen wij ons toch?’ zei ze kalm.
‘En zien onze stad te gruizel schieten, met alles wat er mooi is en kostbaar, - evenals Luik.’