| |
| |
[Folio ***1r]
[fol. ***1r]
| |
Voorstel aan de hooggeleerde en hoog-eerwaarde mannen, vaders en broeders, Leerende en Regeerende ouderlingen, Uitmaakende De Hooge en Aansienlyke kerkvergaderinge der Vereenigde Nederlanden; Genade, Vrede en Blydschap in den H. Geest, zy Uluyden allen vermenigvuldigt.
Dat God, de Wyse Schepper, als een voorsigtig Kunstenaar en Bouwmeester, uit alle mogelyke, (dat is tegen zyne Wysheid en Eere niet Strydende) Werelden, de beste, door Zyne ondoorgrondelyke Wysheid, van Euwigheid verkoosen heeft, en dezelve door zyne onwederstaanbaare Magt, als nogh onderhoud, bestuurt en regeert, tot dat Hy de laatste Eyndens, Sich zelfs voorgestelt, ten vollen bereykt heeft, zal niemand ontkennen kunnen, die de gesonde Redenen, met de Schriften van 't Oude- | |
[Folio ***1v]
[fol. ***1v]
| |
en Nieuwe Testament, door 't afleggen van alle Vooroordelen, en eenzydige Gevoelens, in 't Ondersoek van de Natuur en de Eygenschappen van een Goddelik Opperwesen in Sich zelfs, en met Betrekkinge op zyn Schepsel, weet te gebruyken, en Schrift met Schrift te vergelyken, en te vereenigen: Want
God, dat noodzaakelyke, en in Sich zelfs alleen berustende, onveranderlyke Wesen, konde geene andere Redenen hebben, om enige andere Schepzelen voort te brengen, als zulke, die altyd, en in alle Plaatsen, en Opzigten, van Hem afhangende, tot zyner Eere en heerlykheid volstrektelyk werken moeten. Het is de Onwetenheid en Onmagt alleen van alle Wereldsche Magten, datse hunne Onderdaanen zo niet hebben kunnen, en daarvan dikwils ter leur gestelt worden.
Dus Spreeke ik tot U Hooggeleerde, Hoogwyse, en Hoog-Eerwaarde Mannen, Vaders en Broeders, om Oude en Nieuwe Wysbegeerigen, Oude en Nieuwe Godgeleerden, was 't mogelyk, te vereenigen, en aan 't eene Saamenstel van de gezonde Reden, gepaart met de Schriften der twee Verbonden, te gewennen, meer op zaaken te sien, dan op Woorden en Letteren te ziften.
Wy zullen derhalven ons Voorstel wat klaarder ontswagtelen: om te toonen, dat deese Spreekwysen, in de Reden en Schriftuur gegrond zynde, met de Natuur van God den Schepper, en Ons zyne Redelyke Schepzelen, ten vollen overeenkomen.
Door alle mogelyke Wereldens, verstaan wy niet anders, als die Wesens, of liever dat Zaamenstel van Wesens, welke in 't Denkbeeld van God, den allerwys- en magtig-sten Schepper, van euwigheid, als Voorbeelden, Schetzen, en Aftekeningen zyner Werkzaamheden geweest zyn, welke, wilt men God niet aanmerken als werkende niets te Werken, wanneer Hy, als een purus actus, idem cogitans, semper agens & circa eadem, inmutabileter Se versans, niet alleen niet stryden tegen Gods Deugden, maar nootsaakelyk in Hem vereyst werden, op dat Hy vryheid hebbe het eene te verkiesen en het andere te verwerpen. Hiervan daan is 't, dat Hy ook in Overeenkomste zyner vryen Werkfaamheden, uit die Hem zelfs gemaakte Schetzen, welke alle, als van den Wysten voortkomende, goed waren, datgene verkooren heeft, dat op eene volstrekt luysterryke Wyse, alle zyne Deugden en Volmaaktheden ten toon
| |
[Folio ***2r]
[fol. ***2r]
| |
spreydende, Openbaar en Luysteryk maakte. Hiervan daan dat Hy in 't bysonder den Mensch zo maakte, dat Hy vallen, en sonder zyne Hulpe en Bystand niet een Oogenblik staan blyven, konde; want hadde Hy hem volmaakt goed en onveranderlyk geluksaalig gemaakt, de Mensch zoude geen Afhanglykheid van God geleert hebbende, ook geene Gehoorsaamheid schuldig geweest zyn. Hy kon Hem ook niet geheel aan Sich zelfs overgeven, om dat de Natuur van een Schepzel altyd vereyscht Invloed van zynen Schepper. Sien wy op 't geheele Saamenstel van alle Schepzelen, die alle eene zekere Betrekkinge op malkanderen hebben, zo dat 'er van den Mensch af, tot het allergeringste Stof jen aan de Weegschaale, of Droppeltjen aan den Emmer, niets in dit geheelal geschaapen is, dat niet het eene aan het ander Voetzel en Onderhout moet bysetten, en alles te zaamen God alleen de Eere daarvoor toebrengen. Zo dat men met D'Outrein wel zeggen mag:
Wat hoeft men 't Hooft om hoog te Slaan,
{ |
Kruytjen, |
} |
Elk { |
Zant kornl, |
} wyst eene Godheid aan. |
{ |
Stofjen, |
} |
{ |
Droppel &c. |
} |
Hieromtrent nu heeft die God door zyne vrye Handelswys en Verkiesinge, zo wel Heylig en Rechtveerdig, als ook Genadig en Barmhartig, zo verkooren, dat hy, door Syne altyd werkkende Kragt, zo in 't algemeen, als in 't bysonder ieder Zaak naa haaren Aart, Natuur en Werkinge, (dieze niet van haar zelfs, maar van Hem haaren Schepper alleen ontfangt,) tot die Eyndens geschikt en afgesondert heeft, om alle zyne Deugden te ondekken en kragtig werksaam te betoonen, maar voornamelyk omtrent het redelyke Schepzel den Mensch, om alles omtrent denselven in eene nette Ordre, als aan eene onverbreekelyke Keten der Voorsienigheid vast te schakelen, ende door zyne oneyndige Kragt te draagen tot die Eyndens, welke Hy beoogt en bepaalt heeft. Dus wilt Hy den Dood des Sondaars niet, maar wilt dat Hy sich bekeere en leve, en Gebruykt alzo ook de Middelen die geschikt zyn ten leven.
Om dit nogh wat klaarder uit malkanderen te Zetten, zullen wy ons bedienen van 't Voorbeeld eenes wyzen en ervaarenen Bouwmeesters of
| |
[Folio ***2v]
[fol. ***2v]
| |
Kunstenaars; (hoewel'er geen Voorbeeld van menschelyke Saaken kan genoomen worden, dat de Werksaamheden van God in een klaar Licht kan Stellen, wegens derselve oneyndig- en onse eyndig-hedens;) Deese, na zich allerley Formen, of Gedaantens, in zyne Gedagten en Overleggingen voorgestelt te hebben, maakt eyndelyk eene Afteekeninge van 't gebouw dat Hy gedenkt te bouwen, en door zyne Kunst te verçieren; naa de Ruymte van de Plaatse waarop, en de Hoogte waarin, hy 't Uitbreiden en trekken wilt. Hy oordeelt en schikt niet alleen de Bouwstoffe naa de Regelen van de Bouwkunde op 't allernaukeurigste, maar draagt ook zorge, dat'er bekwaame Werkmeesters, en nugtere Opper-Luyden, aangestelt worden, om alles naa zyn Bestek en Afteekeninge zo te maaken, dit Hy en Sy, daar Lowen Eere van hebben.
Dit nu kan in God niet anders dan op de allerluysterykste: Wyse Plaats hebben, die doch heeft, niet voor eenen anderen, maar voor Sich zelfs zo eene Schetze en Aftekeninge gemaakt, en in de Handen der Werkmeesteren en Opper-luyden gestelt, die heeft niet eenes anderen, maar Zyne, Eere, Roem, en Heerlykheid door 't Werk zyner Handen, en de Vercierselen zyner Vingeren willen bekend maaken. Wienshalven de Geschied-Schryver Moses niet alleen zegt, naa 't voleinde Werk der Scheppinge Gen. 1. 31. En GOD zag al wat Hy gemaakt hadde, en ziet het was zeer goed, דאמ בוט/ bonum valde, i.e. Optimum; maar Salomo, de Wyse Spreuk-Schryver, zal ook, naa dat het Verderf in de Wereld gebragt was, zeggen: De Heere heeft alles gemaakt, om zyn zelfs wille, ןהנעמל ad responsionem Sui, om te beantwoorden aan zyne Eyndens, ja ook den Godloosen tot den Dagh des Kwaats, Spr. XVI. 4.
Wat Oogmerk konde die alleen wyse God nu anders in deesen allen hebben, als een ieder bysonder Schepzel tot een seker, by Hem vastgestelt en bepaalt Eynde, op zynen gezetten Tyd, in zyne afgeschetste Plaats, voort te brengen, tot Dienst van den redelyken Mensch, dien Hy naa zynen Beelde, ter Verkryginge van zyne Gelykenisse geschaapen, en Hem eene Hulpe, uit zynen Vlecsche en Beenen, naa zyne Waardig- en Voortreffelyk-heid gegeven hadde, waaruit Hy, als uit eenen Bloede het gantsche Menschelyke Geslachte, van Tyd tot Tyd, voortbrengen wilde, bescheyden hebbende de Plaatse van ieders Wooninge, om in de Wereld zynes Aardryks, op 't breede Schouwtooneel
| |
[Folio ***3r]
[fol. ***3r]
| |
zyner Wereld vol Wonderen, eenen ieder zyne Rolle te laaten Speelen en daarnaa zyn Deel te geven; Om dus zyne Deugden en Volmaaktheden alle openbaar en luysteryk te maaken.
Onder deese Deugden nu zyn de twee Hooftdeugden, zyne Alwetenheid en Almagt, welke als twe vaste Pilaaren, de gantsche Godheid onderschraagen, waarop alles wat van God gezegt, en uit de Natuur bewesen, en in de Schriftuur 'aangepresen word, drait en nogthans onwankelbaar vast blyft staan: Want
1. Door zyne Alwetenheid, heeft Hy niet alleen, als de Allerwysste, volkomene Kennisse van alles wat inwendig in Hem is, zyn Wesen en Werksaamheden, maar ook naar buyten, van alle zyne Werken, die Hy alle met Wysheid gemaakt heeft, en daarom ook door zyne Rechtvaardigheid, door haare bysondere Oorsaaken en Werktuygen, naa haare Stoffe en Gesteldheid, tot die Eyndens, in alle haare hoedaanighedens en Vermogens, die Hy daarin gelegt heeft, zal brengen, dat zy alle beantwoorden aan zyn Bestek en Voorneemen.
2. Door zyne Almagt, aan welke niets wederstaan kan, word alles wat Hy Sich, ook met het allergeringste Schepzel voorgestelt heeft, tot het bepaalde Eynde ongestoort, ongehindert, en onveranderlyk gebragt. Zo dat 'er by Hem geen Schaduwe van Omkeeringe is, noch iets by Geval, maar alles, naa Zynen bepaalden wysen Raad, en bestaanbaaren wille, tot zyner Eere, door zyne Magt, geleyt, gevoert, en afgehandelt, word.
Waarheden welke zo klaar uit het zuyveré Reden- Licht ende de godlyke Bronwel der Wysheid, de H. Schriftuur voortvloeyen, dat deese twee in alles zo t' zaamen Stemmen, en zo klaar van sich schynen, datse met malkanderen vereenigt zynde, ook den aller hardnekkigsten, moeten overtuygen, wanneer Hy Sich maar wilt nederzetten, om die beyde regelmaatig te gebruyken; zo niet, zal Hy eerder het Aanwezen van God en Sich zelfs moeten verloochenen, als deese gesonde Grondbeginselen in twyfel trekken kunnen.
Wanneer nu een ieder Mensch op sich zelfs, en zyne Wegen naukeurig agt geevt, en langs deese Trappen tot den Alwerenden en Almagtigen opklimt, en dit Zaamenstel van 't Geheelal met een zuyver Ooge beschouwt, fal Hy wel ras gewaar worden, dat nogh Hy by Sich zelfs,
| |
[Folio ***3v]
[fol. ***3v]
| |
als een Deel daar van, nogh veel min dat kostlyke Zaamenstel in zyn. Geheel, bestaande uit Hemel en Aarde, Zon, Maan en Sterren, met alle haare Vesten, en Omwentelingen, Zeen, en Rivieren Boomen, Kruyden en Vrugten, Vogelen, Visschen en Dieren, in die onbegrypelykeOrdre, sonder zulke euwige Wysheid en Almagt, een oogenblik bestaan konnen, gevolglyk in allen Omstanden daarvan afhangen.
Dit nu heeft Plaats in de Natuur, maar niet min in de Genade waarvan de Natuur maar een enkele Schilderye, en eene Voorbeeldige Schetze is.
Het is dan Hoog-Eerwaarde Mannen, zeer wel naategaan, dat die goede God, door zyne Wysheid, dit Wereld-Gebouw gemaakt heeft, om'er Menschen op te plaatzen, aan den eenen de Rolle van eenen Koning, Vorst, Prince, Staat, en Overigheid, Persoon, Opzienders, Wachters, Herders, Leeraars, aan de andere die van Onderdaanen, Bouwluyden, Akkerluyden, Wyngardeniers, en allerley andere in de menschelyke Zaamenlevinge noodige Kunsten en Handwerken aan te vertrouwen, om ook andere, die maar als bloote Toeschouwers, Lediggangers, en Stomme Personasien mede te voeden, gestelt heeft; ja den Armen en den Ryken zo gemaakt heeft, datze beyde den anderen ontmoeten, en alle de een om den anderen gemaakt te zyn, vast moeten Stellen. Ja dat ook de aller aanzienlykste Monarch, doch maar zeer ongelukkig zoude zyn, wanneer men ziet op die veelerley gevaaren waaraan Hy blood gestelt is, was Hy niet dan voor eenen Tyd geschaapen.
Ziet men op de Geschiedenissen van alle Volkeren, en vergelyk de Godsdiensten, en Regeerings Formen van zo veelerley verscheydene Natien, men zal onder de veelvuldige Ongelykhedens, doch die Gelykheid, vinden, dat hoe nader zy met malkanderen overeenkomen zo veel te vaster zynze ook met malkanderen vereenigt en verbonden, en draagen de een voor den anderen Zorg.
Dit had Outstyds, dit heeft nu plaats.
Outstyds: om nu niet op te klimmen tot de eerste Tyden.
Voor den Sondvloed, wanneer Sich de zoonen Gods met de Oochteren der Menschen vermengden, was 't een Oorzaak, dat 't God be- | |
[Folio ***4r]
[fol. ***4r]
| |
rouwde den Mensch gemaakt te hebben, en Hy lietze alle door den Vloet des Waters in haare Sonden smooren, Sich alleen Noach met zyn Huysgezin Verkiezende, die Hy als eenen anderen Vader van eene nieuwe Wereld gebruyken wilde, en daartoe een nieuw Verbond met hem opregtede.
Na den Sondvloed, wanneer God, uit de Zoonen van Noach het gantsche Menschlyke Geslacht herstelde, heeft Hy egrer uit dezelve, zo het schynd, (om niets te zeggen van de Nakomelingen van Nimrod, van de Stigters van Babel, van Bel, Ninus, Ssmiramis, en anderen, als Joktan &c. uit de Wereldsché Geschiedenissen bekend,) Phaleg, den Zoone van Heber, en uit desselfs Geslacht alleen Abraham Verkooren, om met dien een vaster en bestendiger. Verbond te maaken, en het behaagde Hem alle andere Volkeren, zo van Land als van Godsdienst te laaten van elkanderen vervreemden en afgezondert leven, dat Hy ook niet wilde, dat Zyne Gunstgenooten met hun eenig Verbond zouden ingaan, ten zy zy, die tot hun overkwaamen, door 't Verbond der Besnydenisse in Hunne Huysgesinnen ingelyft, en dus ook Deelgenooten van hunnen Godsdienst wierden.
Naadat nu God dat Volk dat Hy Sich ten Erve uitverkooren hadde, van alle andere Volkeren, die ook Kinderen Adams waren, afscheydede, heeft hy niet alleen de Landpaalen gestelt naa 't Getal der Kinderen Israels, welke het Snoer Zyner Erffenisse waren, maar heeft ook wel uirdrukkelyk door Zynen Knecht Moses belast, datzy Sich niet met eenig ander Volk vermengen zouden: om dat de HEERE beslooten hadde de Heydenen in hunne Wegen te laaten wandelen. Wat nu was 'er grooter gehaat en meer geschuwt by God en zyn Volk, als de Godsdienst van andere Volkeren, welke nootzaakelyk God de Hand van hun trekkende, door de enge Paalen van ons vernuft te kort schietende tot Afgodery vervielen. Waardoor wierden anders de Oordelen en Oorlogen gebooren, als door dien Haat? En hoe heeft God de Afvallige onder Israel harder gestraft, als wanneer door Vreemde Wyven ook vreemde Goden, Astaroth, Dagon, Remphan en den Baal, naahoereerden. Ja wat baarde anders den doodlyken Haat tusschen Juda en Israel, als de Veranderinge van den Godsdienst, naar 't afvallen van de Thien Stammen van 't Huys van Juda, naderhand de Samaritanen
| |
[Folio ***4v]
[fol. ***4v]
| |
genoemt. Dit wiste zelfs die Staatkundige Jeroboam als een Middel te gebruyken, om Israel van Juda afkkerig te maaken.
Onder het Nieuwe Testament, welk is de Tyd der Minne, de volheid des Tyds, waarin alles wederom tot een moet vergadert worden in Christus, beyde dat in den Hemel, en dat op der Aarde is. Dit is die Groote Blydschap welke de Boodschappende Engel in de Bethlehemitische Velden den Herderen by de Geboorte van Christus betuvgde, dat allen Volken wezen zoude. Het is derhalven ook dat de Saaligmaaker naa zyne Opstandinge aan zyne Apostelen en Discipelen Last gav, om heenen te gaan, alle Volken te onderwysen, dezelve te doopen in den Naame des Vaders, des Zoons en des Heyligen Geestes, en hun te leeren onderhouden alles wat Hy hun geboden hadde, en beloovende by hun te zullen blyven alle Dagen tot aan de Voll-eyndinge der Wereld. Hy heeft zyne Apostelen ook met zynen Geest uitgerust zynde, vergezelt en overal ondersteunt zo lang als Zy zyn henen gegaan in zyne Mogentheden, en hebben dat Euangelium, die blyde Bootschap verkondigt, onder veele Versmaatheden, Vervolginge, jaa eyndelyk den Doodt; Maar daar die Verkondiginge ophout, daar moet ook zyn Geest geweken zyn.
Wy leven thans in eene Euwe, daar wy niet alleen zien, dat nogh de Jooden en Duysenden van Heydensche Volkeren van Christus vervreemt zyn, onaangezien de schoone Gelegenheden, die Wy daartoe gehadt Hebben, en nogh hebben, om aan derselver Bekeeringe te arbeiden, en hun wederom tot Christus te brengen. Men wilt wanneer men handgrypelyke Sonden tegen God en Godsdienst pleegt, daarover niet hart aangesprooken zyn: men roept het is te hart, te bars, sonder op de swaarte van de Zaak agt te geven. En men handelt die gene die buyten zyn, op 't aller wreet- en hart-ste, en verwydert hun dus meer en meer van ons, daar wyse moesten lokken, jaa door Vriendelyke Noodigingen dwingen om in te komen, op dat des Heeren Huys vol werde. Wat doch is daar van de Oorzaake? geene andere als Gods toelaatende Wille; om door die zo veelerley Verdeelthedens, die onder de Christenen in 't algemeen, en onder ieder Secte wederom in 't byzonder Eylaas! gevonden worden, de opregten en waare ongeveynsde te ondekken, het Kaf van Stroo, en de Tarwe van 't On- | |
[Folio ****1r]
[fol. ****1r]
| |
kruyd af te zonderen, ten Tyde des Oogstes. En wat doch is de Oorsaak daarvan anders? als de Heersch- en Regeer-sugt der Menschen, ieder een wilt het naa zynen zin, naa zyne Meeninge hebben, en de verschillentheid van Meeninge baart den Haat en de Oneenigheden en Verwerringe die 'er onder de Christenen zyn, en die 't beste voor die Tyd Spreeken kan, schynd gelyk te hebben. Ja het gaat doorgaans zo als Salomo segt: die 't eerste in zyne Rechtszaake is, schynd gelyk te hebben, maar zyne Naaste komt en onderzoekt Hem. Is dit niet klaar gebleeken in de Zaaken van zo veele Rechtsbankken, zo in, als buyten, de Kerk, welke, nu eerst van agteren van de laatere Naakomelingen moeten erkend werden tegen alle Regten geschiedt te zyn. Ja ik meene Grond te heben zelfs in de Zaake van onsen Zaaligmaaker te mogen stellen, dat Cajaphas, Pilatus, en de gantsche Joodsche Raad zullen gemeent hebben, met Christus, naa den Eysch van hunne Wetten, tot behoud van hun Volk, wel gehandelt te hebben. Hier heenen leyt my Petrus Hand II. 17, 18. Ik zal nu van zo veele Concilien, en Synodens niet Spreeken, om geene oude Wonden op te krabben. De Zaak van Ds. Van der Os, is daar van een nieuw Bewys, dat een van beyde Waar moet zyn, of dat de Vyf H.H. Prof. van Leyden kwalyk geadviseert, en twee daarvan, Johannes van den Honert, en Schultens kwalyk geprotegeert, of de Synodus kwaalyk geageert, en geconcludeert hebben. Het laatste word van alle onsydigen vastgestelt: om dat men begint door de veele der Stemmen, als door eene domme Kragt, en niet door Regt en Reden te werken.
Men zegt dat Muhammed om die Oneenigheden te slissen en weg te neemen, tenen Godsdienst gesmeed heeft, die uit het Jooden-Heydenen Christen-dom saamen geweeven is, om daardoor, zyn Ryk sterk te maaken, en hun te verbieden, onderlings over Geloovs zaaken te spreeken.
Het is zeker een zeer listig en bedrieglyk, ja zelfs een godloos Stuk eenen Godsdienst te versinnen, naar den Smaak der Menschen, om daardoor Aanhang, Sterkte en Magt te krygen. Wy moeten zulks ten uitensten zo in Muhammed, als ook in den Paus van Romen, welke zyne, in Gods Woord niet gegronde, Geloovs Artikelen, en bygeloovige Plegtighedens, ook meest alle uit 't Jooden- en Heyden-dom overgenoomen heeft, verfoeyen. Egter is dat zeker de eenigste Oorsaak, dat deese
| |
[Folio ****1v]
[fol. ****1v]
| |
twee zo lang in de Wereld Stand grypen en zo vast aan malkanderem kleven, en zo vuurig voor malkanderen stryden, datze gestelt zyn, onder een Hooft, en gehouden zyn aan eene Leere, zo als dat aan Uwe Hoog-Eerwaarde bekend is.
Het zy verre van my dat ik door deese Voorbereidselen, aan den eenen of anderen eenig Voordeel zoude willen aanbrengen, of toestemminge geven, maar dit will ik alleen aan 't Oordeel van UH. Eerwaardens overlaaten, of nier de wederom brenginge van alles tot den eenigen Herder Jesus Christus, hierin bestaan zal, (Ik Spreeke met Paulus Ephes. IV. 2, 3 4.) dat wy met alle Ootmoedigheid en Sachtmoedigheid met Lankmoedigheid, malkanderen verdragende, ons moeten beneerstigen te behouden de Eenigheid des Geestes, door den Band des Vredes: Want een Lichaam is het, en eene Geest, gelykerwys wy ook geroepen zyn tot eene Hoope onser Beroepinge. Een Heere, een Geloove, eene Doop, een God en Vader van alle, en door alle en in ons allen, en elk een van ons is de Genade gegeven na de mate der Gave van Christus. En naar Philip. III. 15. Zo veele dan als wy volmaakt zyn, laat ons dit gevoelen, en indien gy iets anders gevoelt, ook dat zal u God openbaaren. Laat ons doch zien, hoe zagtzinnig en Eenvoudig dat de Apostelen de Oneenighedens, die 'er in de eerste Kerke gerezen waren, hebben beslist uit Hand. XV. Och of ook ik met Paulus zeggen mogte: Ik wil dat gy weet, Broeders, dat het gene aan my geschied is, meer tot Bevorderinge des Euangeliums gekomen is, alzo dat myne Banden in Christus openbaar geworden zyn in 't gantsche Richthuis en allen anderen, en dat het meerder Deel der Broederen in den Heere door myne Banden vertrouwen gekreegen hebbende, overvloediger het woord onbevreest durven spreeken. Sommige prediken ook wel Christus door Nyt en Twist, maar Sommige ook door Goedwilligheid. De eene verkondigt wel Christus uit twistinge, met suyverlyk, meenende myne Banden Verdrukkinge toe te brengen; Doch deese mt Liefde, dewyle zy weten datik tot Verantwoordinge des Euangeliums gestelt ben.
Deese Woorden hebbe ik te Stephens waard tot myne Intrede gebruykt, gelyk aan Mynen Bevestiger, en die Hem verzelden, nietalleen, maar door de Boekzaal van 't Jaar 1737, den Maant July aan allen bekend is. Ik hadde gehoopt, dat men zoude gemerkt hebben, dat het Gods Hand en Vinger was, die my in Suriname zo manmoedig
| |
[Folio ****2r]
[fol. ****2r]
| |
heeft doen spreeken tegen diegene, welke ons verhinderden, om tot de Heydenen het Woord te spreeken, op dat zy alle hunne zonden vervullen zouden, na dat ik zulks klaar voor de E. Classis van AMSTELDAM, en daar van op vrye Voeten gestelt zynde, in 's Gravenhaage, in Leyden, in den Briel, en op meer andere Plaatsen, ja wel voornaamelyk voor de Synodus van Zuyd-Holland, Sittende in den Jaare 1735 te Schiedam, daarnaa te Deventer, in 's Hartogenbosch, door byzondere daartoe uitgesogte, en op die Omstandigheden onser Tyden toegepaste Stoffen, hadde aangetoont, en daarop verder mynen geheelen Arbeid aanleyde, om te doen zien, dat het voor ons nu de Tyd is. Daar zyn 'er nogh eenige die zulks erkennen, om met Magt aan dat voortreffelyke, zo Nutt- als Noodige Werk der Bekeering te moeten arbeiden. Hier zie ik op Phil I. 17. boven aangehaalt: Doch dese uyt liefde, dewyle sy weten dat ik tot Verantwoordinge des Euangeliums gezet ben. Ik mag 'er dan ook wel het volgende 18 vers byvoegen, Wat dan? Nochtans wort Christus op allerley wyse, het zy onder een Deksel, het zy in der Waarheit verkondigt, ende daar in verblyde ik my ja ik sal my ook verblyden. Maar wanneer ik zag, dat deese myne Arbeid overal vrugteloos was, en dat de Stille in den Lande met my begonnen daarover te zugten, dat ik in Plaats van Loon, door allerley vergezogte Vonden Schuldig gemaakt wierde, aan 't gene dat nooit in myn Harte was opgeklommen, en dat ik onaangezien van de klaare Vertooninge myner Onschuld, egter moest in 't Ongelyk gestelt worden, ging ik heenen, en zogt myne Ziele in Lydzaamheid te bezitten; byzonder wanneer ik zag dat men mynen Briev, Ao. 1744 den II Augustus aan de Synodus van Gelderland en de Graafschap Zutphen gerejecteert hadde, om dat men meende daarin Dingen gevonden te hebben, die van niemand daarin gezien worden, en de Classis van Nimmegen laudeert over 't geene daar zy geenen Lov over verdient. Maar eylaas! wanneer ik voornam niet meer in des Heeren Naam te spreeken, is de Heere ook eene Tyd lang van my geweeken, en heeft my overgegeven in 't Seeve van den Satan, die my als Tarwe heeft zoeken te ziften; maar de HEERE, die goedertierene Saaligmaaker, heeft voor my gebeden, en wilt, dat ik ook myne Broederen bekeeren en versterken zal. Ik nu kennende den Schrik des Heeren, hebbende ondervonden wat het is, te swygen van 't goede, ter- | |
[Folio ****2v]
[fol. ****2v]
| |
wyl de Godloose nogh tegen over my is, met den Digter uit den XXXIX Psalm, dat myne Smerte verswaart wierde, en myn Harte heet wierde in myn binnenste, een Vuur brandende in myne Overdenkinge, doen sprak ik met myne Tonge. En wat sprak ik? Het geene Jeremias eens zeyde: Cap. XX. 7. Heere gy hebt my overreedt, en ik ben overredet geworden, gy zyt my te Sterk geweest, en hekt overmogt; Ik ben den gantschen Dagh tot een belacchen, een ieder van hen bespottet my: want Sint dat ik spreeke, roep ik uit, ik roepe Gewelt en Verstooringe: om dat my des Heeren Woord den gantschen Dagh tot Smaat en tot Schimp is.
Dies zeyde ik, Ik zal zyner niet gedenkken, en niet spreeken in Synen Naame, maar het wierde in myn Harte als een brandende Vuur besloten in myne Beenderen, en ik vermoeyde my om te verdragen. Ik kwam hoe langs hoe meer in Verwarringe dóór verscheydene Ontmoetingen, waardoor ik de Ontvastigheid van de Vrundschap deeser Wereld bemerkte. Ik kwam tot den Val, en daar ingewikkelt en in 't uiterste Gevaar gebragt zynde, lichaamlyk en geestlyk, bezweek ik Schier. Ik ging heenen, en weer, en kon nergens Ruste voor myne Ziele vinden, tot dat ik in Engeland kwam, daar ik als met der Hand geleyt wierde, om te zien en te hooren 't gene, daar myne Ziele naa verlangde. Ik hoorde daar uit den Mond van den OPPERSTEN KERKVOOGD, den Aarts-Bisschop van Canterbury, wat eene schoone Wyse de Engelsche Kerke hout in 't bekeeren der Heydenen in vreemde Gewesten, en wat goeden Voortgang de Maatschappye, door wylen den Grootmagtigen Koning William den III gestigt, maakt. Ik las, en herlas die Voortreffelyke Leerreden ten dien Eynde Jaarlyks in hunne Byeenkomste gedaan, en vond dezelve zo wel overeenkomstig met myne Gevoelens, dat ik my langer niet konde onthouden, om dezelve over te zetten, en te maaken datze aan de Kerke van Neerland gezonden, en voorgedraagen mogten worden.
Hiertoe wiste ik geenen bekwaameren Weg, als zelfs, hoewel myne Bezigheden en Kostwinninge my dat niet altewel toe liet, te gaan en te zoeken, hoe ik daartoe de bequaamste Gelegenheid zoude vinden.
Ik hebbe eyndelyk, naa zeer veele Moeyte gedaan te hebben, die Gelegenheyd gevonden; en neeme derhalven de Vryheid, die my; zo ik hoop, van Uw Hoog-Eerwaardens, als een Broeder en Leeraar in die
| |
[Folio ****3r]
[fol. ****3r]
| |
buyten Gewesten aangestelt, en in die Vryheid, die my wegens myn Amt, als Predikant van Suriname toe komt, en door de E. Classis van Amsteldam gelaaten is; zal vergunt worden, om niet gansch ootmoedige Schreden te naderen, en voor Uw Hoog-Eerwaardens te leggen, drie van die Voortreffelyke Leerreden enz. Op het Titelblad genoemt.
Ik hebbe 't hooge geluk gehad om met Syne Genade, den Aarts-Bisschop van Canterbury, hoewel kort, over dit Stuk te spreeken: Maar de Bisschop van Oxford, die myn sonderbaar Patroon is, heeft my eerst de Leerreden van den Bisschop van St. Davids, nu Durham, gegeven: om dat daar agter een bysonder Uittrekzel is van den Voortgang, van de zeer voortreffelyke Poogingen der Societeit, maar nadehand, ook de Zyne, op myn sonderbaar Versoek, om dezelve over te Zetten, en als een Voorbeeld van de Schoone Ordre die de Kerke van Engeland daarin houd, en het goed Gevolg datzy daar van ziet, aan de Kerk van Nederland te vertoonen, om 't zelve in hunne Volkplantingen naa te volgen.
Heeft het nu God door zyne Wysheid behaagt, zo veelerley Zoorten van Godsdiensten en Regerings-Formen in de Wereld toe te laaten, en die tot zekere Eyndens te bestuuren, het is onse Plicht, dat wy den Onsen, dien wy aanmerken voor den zuyversten en besten, niet alleen t' Huys, tegen alle groove Dwaalingen en Ketteryen, manlyk verweeren, verdeedigen, beschutten en beschermen, maar ook naar buyten, zo veel mogelyk is, hoe langs hoe meer verspreiden en uitbreiden, om de Grenspaalen van 't Koningryke der Hemelen, meer en meer uit te zetten; waar ons daartoe bekwaame Gelegenheid gegeven word. De Verpligtinge die daartoe op onse Scheuderen gelegt zyn, zullen immers van niemand uwer Hoog-Eerwaardens ontkend worden, zo als die nader en klader in deese drie Leerreden voorgedraagen worden.
Nu kan 'er immers geene bekwaamer Gelegenheid gebooren worden voor ons, als in zulke Landen, daar wy als met des Heeren Hand ingeleyt zyn, ende eene zeer groote Meenigte wegens Onkunde, zeer arm en weerloos Volk, in een van allerley Goederen Ryk en overvloeyende Land vinden. Een Volk dat tot alles bekwaam is, waartoe wy hun maar Aanleydinge en Onderwys geven.
Ik merkke het onder alle myne Byzonderheden mede als een van de
| |
[Folio ****3v]
[fol. ****3v]
| |
allerbyzonderste aan, dat ik juyst nu in deesen netten Tyd, met deese Leerreden uit Engeland ben overgekomen, zonder dat ik daar van een eenig Woord wiste, als te Bremen uit de Courant las, dat zyn Wel-Edele Gestrenge de Heer J.J. Mauricius uit Suriname, door valsche Beschuldiginge bekladt, op ontboden zynde, zo dapper en Manlyk zyne Verantwoordinge gedaan hadde. Het is zeer aanmerkelyk, dat Myn Oom Jacob Blancheteste, (en door Sich zelfs, en door Henr. Blancheteste, in zyn Leven Predikant in de Walsche Gemeente t' amsteldam, mynes Overgrootvaders Broeder, wiens Naam zelfs in de Kerkelyke Geschiedenissen van artois met Lov vermelt staat,) een byzonder goed Vriend van den Vader van zyn Wel-Edele Gestrenge geweest is, wanneer zyn E. van Aken, uit het Pausdom uitgegaan, naar Amsteldam, aan hem van verscheydene Vrienden uit Aken, en Mastricht gerecommendeert zynde, kwam, en daar deesen zynen Zoone gebooren, met Grondbeginzelen van Deugd en Godvrugt wel onderleyd, met een byzonder Onderregt van een Vader aan zynen Zoon, naar de Academie gezonden, daar zyn Wel-Edele Proeven gegeven heeft van die Deugden, die in Hem zyn, waardoor 't zyn Wel-Ed., ook niet heeft gemist, om door zyne goede Bekwaamheden, getrouwen Dienst te konnen doen in Steden en Coloniens, aan, in, en van, 't Land.
Ik zoude hier een zeer Ruym Veld hebben, om breed uit te weiden in den Welverdienden Lov, zo wel van den Vader, als Zoon, wilde ik my bedienen van 't gene Myn Zaalige Oom; een zeer geloov waardig Man, Koopman in Amsteldam, Ouderling en Regent van 't Walsche Weeshuys; my zeer dikwils daar van verhaalt heeft, en zyn Wel-Edele Gestr. erkend in eenen zyner Brieven aan my, dat deese genoemde Oom, een seer goedt Vriend van zynen Vader saaliger geweest is; zo ik niet moest hier den Loop myner Penne stuyten: om dat ik weet, dat zyn Wel-Ed. Gestrenge, nergens minder op gestelt is, als om zynen Lov uit te trompetten. De doorwrogte Poëtische Stukjens, die zyn Wel-Edele Gestrenge in 't Licht heeft gegeven, toonen wat doorknede Harssenen en zeer Fynen Geest dat Hy heeft, en zyne door den Druk gemeen gemaakte Stukken, hebben zyne Onschuld en het Ongelyk dat men zyn Wel-Ed. heeft tragten aan te doen, genoeg aan den Dagh gegeven.
| |
[Folio ****4r]
[fol. ****4r]
| |
Dit ondertusschen kan ik niet voorby, dit moet ik zeggen; dat 't my klaar blykt, uit het Bericht dat zyn Wel-Edele Gestrenge gegeven heeft, op de A. Memoire van de E. Classis van Amsteldam, aan de Edele Agtb. HH. van de Geoctroj. Societeit van Suriname, dat 't klaar is, dat zyn Wel-Edele Gestr. voor 't Werk der Bekeeringe is, terwyl zyn Wel-Edele Gestr. daar zelfs, alreets in den Beginne zyner lovlyke Regeering, Middelen toe voorgeslaagen heeft. Dus hadden de Heeren van de Societeit, en alle die gene, den welken iets aan den Welstand dier Colonie gelegen is, deesen Man, daartoe moeten op nieuws verzoeken, en op allerley Wyse aanzetten, om doch wederom naa die Colonie te gaan, en het Werk op dien Voet voort te zetten, Hem met meer en kragtiger Hulpmiddelen ondersteunende. Edoch dit niet geschied zynde, wat Hoedaanigheden en Bekwaamheden die Man ook heeft, die op zyn Wel-Ed. Gest. Plaats gezonden is, zo durf ik egter, zonder het allerminste daaraan te kort te doen, regt uit zeggen; dat het niet wel te denkken is, dat Hy in de drie eerste Jaaren, die Kennisse van 't Land, en desselfs Inwoonders, naa haare verscheydene en verschillende Geboortens, kan krygen, die zyn Wel-Edele Gestr. uit zyne Stukken, toont rontom te kennen. Dus moet ik vast stellen, dat de Heeren van die Societeit waarlyk niet wel begrypen, of van den een, of anderen, daarin kwaalyk onderrigt zynde, niet wel zien, dat deese Colonie nooit in dien gewenschten Staat kan komen, daarze ligt in te brengen was, indien men den Godsdienst, op dien Voet daar invoerde, als de Kerke van Engeland doet, en ik agter deeze Drie Leerreden meene klaar getoont te hebben, dat men ook in Suriname, ende Berbices, als zeer naa by malkanderen liggende, zoude kunnen doen. Dat kan nooit geschieden, zo lang Moses en Aäron niet als Broeders Saamen den Tabernakel des Heeren en bouwen en onderhouden. Deese van binnen den Dienst waarneemende, en die van buyten, als Heyrouwten, daar voor Waakende. Daar men zulks in zyne Leerreden niet voorstellen mag, zal men vergeefs het Werk beginnen.
Ik zoude Hoog- en Wel-Eer-waarde Mannen, Vaders, en Broeders, noch veele meer Argumenten weeten by te brengen, zo uit de Redenen, als uit Gods Woord, als 'er reets aangehaalt zyn, en in deese volgende
| |
[Folio ****4v]
[fol. ****4v]
| |
Blaaden aan U Hoog-Eerw. voorgestelt, te vinden zyn, indien ik niet veronderstelde, dat Uwe Hoog-Eerw. met my alle het Stuk eenig zynde, niet meer verlangden, als maar Hand- en Deur-openinge te mogen hebben.
Die zult Gy H.E. zeer gemakkelyk nu kunnen verwerven, indien Gy met den Wel-Edele Gestr. Heer Gouverneur Mauricius, en my, hun maar de Goud- en Silver-mynen weet aan te wysen, en den Sleutel om dezelve te openen in de Hand geevt, welke is geen ander Middel, als door den Vrede met de Indianen en de weggeloopene Negers, en daardoor dan kund verzekeren, dat De Oost- en West-Indische Maatschappyen, in alle die Jaaren, dat zy gebloeyt hebben, zo veel Voordeel aan de Nederlanden niet hebben aangebragt, met allen haaren Koophandel, als in thien of twintig Jaaren Tyd zoude aangebragt worden met dit heylzaam Werk der Bekeeringe; wanneer 't op een verstandige en voorzigtige Wyse aangelegt wierde.
Ik voor my, zegge noch eens, nu drie-en-vyftig Jaaren gepasseert zynde en zeer veele Saaken in de Wereld ondervonden hebbende, gelyk ik meermaalen gezegt hebbe, in 't beste van myne Jaaren, en in den Bloey van alle myne Zaaken, dat ik geen Amt in de Wereld zo honorabel, noch profitabel, kenne, en geen Gevaar zo groot, dat my zoude te rugh houden; om niet hierin mynen Dienst te willen smelten, zelfs onder de allerruwste Volkeren, en Wegloopers, mits ik alleen zo lang Tyd hadde, om hunne Spraake te leeren, en dus met Hunluyden te kunnen spreeken, en Hulp, om 't Werk, naa Neerlands-Kerkwetten, te mogen voortzetten, zelfs zonder Tractement, als ik maar Dekzel en Voedzel hebbe, ben ik te vreden.
Mag ik dan Hoog-Eerwaarde Mannen dit Werk noch eens op 't Harte van U allen binden, en Uwe Wel-Eerwaardens maar alleen met die weinig Woorden van uwen Post erinneren, welke CHRISTUS tot zyne Discipelen zegt, wanneer Hy de Laster-Taal der Phariseen bestraft, ende de hooggrootheid hunner Zonde aangetoont hadde, en daarin derzelver onvergeeslykheid verweert, zegt Hy tusschen beyden: MATTH. XII. 30. Wie met my niet is, die is tegen my: en wie met my niet vergadert, die verstrooit.
IK HEBBE 'T GEZEGT.
JOH. WILHELM KALS.
Wanneer ik alles in Ordre had, om 't naa Leuwaarden te zenden, vind ik, zonder dat ik weet, hoeze op myne Tafel, en dat boven op myne Boeken, komt, liggen, de Leerreden van Professor RAAB, over MATTH VII. 21. Waar en Valsch Christendom, gedaan op Paaschdag te Cleve, agter Middags 1714. en gedrukt in 't zelve Jaar te Duisburg waarin zyn Hoog-E. mer Reden vraagt: op bl. 60. ‘Wat hebben wy voor Regt in den West-Indigen de Slaaven op te vangen, of zulke van andere gevangen, te kopen, en den Spanjaarden wederom te verkoopen, van welken, als ook van den onsen, in den Colonien die arme Menschen, op eene onmenslyke Wyse aangehouden werden, en by haar wegloopen, met de allergrouwzaamste Doodsstraffe van haar leven berooft.
|
|