Middelnederlandsche epische fragmenten
(1968)–G. Kalff– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
VIII.
| |
[pagina 160]
| |
fragment vertaald is naar de oudste bewerking der genoemde Chanson de Geste, welke teruggevonden is in eene Noorsche bewerking der Karelsage, de ‘Karlamagnus-Saga’. Wij lezen in zijne toelichting op de ‘Ch. des Sax.’ o.a.: ‘L'ancien Poème Français, qui nous a été conservé par la K.S., eat ainsi résumé dans la première branche de la compilation islandaise: ‘Pendant que Charlemagne revient d'Italie en France, Roland et Olivier vont avec mille hommes assiéger la ville de NoblesGa naar voetnoot1) où le roi Fouré était préparé à soutenir un siège de vingt ans. Charles eat à peine rentré à Aix qu'il reçoit de Saxe la nouvelle que le roi Vitakind a pris et brûlé Mutersberg et mutilé l'évéque. Il s'avance avec son armée vers la Saxe; mais il est arrêté au passage du Rhin; il n'y a ni pont, ni bateau, ni gué. Il rassemble des matériaux pour un pont, mais le travail va très-lentement: Charles regrette que Roland ne soit pas là; le pont serait vite fait et Vitakind tué. Il envoie des messages à Roland et à Olivier; ceux-ci se mettent à l'oeuvre, et en six mois le pont est construit. Roland et Olivier s'emparent de Veskhlara et prennent le gouverneur de la ville. Puis on s'empare de la ville de Tremoigne, dont les murs tombent comme par miracle; le roi Vitakind est tué. Beuves sans barbe est chargé de surveiller le pays.’Ga naar voetnoot2) Bovendien is een ander deel der Noorsche compilatie aan eene bewerking derzelfde stof gewijd. ‘Ce n'est d'ailleurs’ zegt Gautier ‘qu'un développement de ces quelques lignes de la première branche, dont nous venons de citer la traduction.’ Daarop laat hij eene inhoudsopgave van dat deel der K.S. volgen. Gautier meent, dat ons fragment tot deze oudste bewerking der Ch. des S. teruggebracht moet worden, omdat hier gelijk daar Roland en Olivier de hoofdrol spelen.Ga naar voetnoot3) Het is zeer wel mogelijk, dat dit zoo is; maar ik moet toch opmerken, dat ons fragment sterk schijnt af te wijken van de bewerking der Karlamagnus-Saga. De hoofdstad van Wittekind heet hier Sassine (vs. 78) en Rolands broeder Baudouin, die in de Ch. des Sax. van Jean Bodel met Sibille, Wittekinds gemalin, de hoofdrol speelt, draagt hier den naam: Fransoys (vs. 59, 64). Wittekind zelf bevindt zich met zijn zoon Gwineman in de stad Bacham, terwijl zijn broeder Fledric, een reus, het bevel voert over het door de Franschen belegerde Sassine; deze wordt echter door de Franschen gedood (vs. 89, 155, 171-172). | |
[pagina 161]
| |
Noch in het 1ste, noch in het 5de deel der Karlamagnus-saga (ik spreek over de inhoudsopgave bij Gautier) vind ik deze namen of deze omstandigheden terug. Dáár wordt noch van de steden Sassine en Bacham, noch van een Fransois of Fledric gesproken. Ook is in ons fragment de beroemde Olifant reeds in Rolands bezit (vs. 48): Roelant was al een bloet
Ende blies den Olyfant.
In het eerste gedeelte der Karlamagnus-Saga wordt van den hoorn geene melding gemaakt; wel in de uitbreiding daarvan (het 5de deel), maar eerst geheel aan het eind van het verhaal in een gevecht, waaraan ook Wittekind deelneemt en waarin hij door Baudouin wordt overwonnen en gevangen genomen. Deze omstandigheden passen dus geenszins bij de Mnl. bewerking. Desniettemin blijft het zeer wel mogelijk, dat de bewerker der Karl. Saga en die van het Mnl. gedicht naar hetzelfde voorbeeld gewerkt hebben of naar gedichten, die uit eene bron voortkwamen. De Mnl. vertaling schijnt vrij goed bewerkt, maar kan toch geene aanspraak maken op bijzondere verdienste. Ons fragment verplaatst ons in de volgende omstandigheden: Het Fransche leger, waarbij Roland en zijn broeder Fransoys, Olivier, Escous, Olleus, Reynout en vele andere ridders zich bevinden, heeft het beleg geslagen voor de stad Sassine, waar de reus Fledric, Gwidekijn's broeder, het bevel voert. Een nachtelijk gevecht (vs. 39-41) heeft plaats, waarin Fledric sneuvelt; in dat gevecht verplaatst ons de aanvang van het fragment. De schrijfwijze ‘sclouch’ voor sloech, die wij op meer dan eene plaats in dit fragment aantreffen (vs. 27, 58, 82) vindt men ook in het Limburgsch gekleurde fragment van het Roelantslied, waarvan een hs. te Looz gevonden werd. Vele voorbeelden van die schrijfwijze zijn te vinden in het te Wissen gevonden hs. van Maerlant's Hist. van TroyenGa naar voetnoot1). Hoe hem gelieten die hoge moede;
Payne waren sender hoede:
Si waendent hebben gewonnen al;
Maer alsi horden dat gescal,
5[regelnummer]
Hadden si wonder, wat ware;
Si riepen met stemmen clare:
| |
[pagina 162]
| |
‘Zassen, Sassen ende Sassine,
Slaet doet dese Kerstine
Tharen verdriete, tharen vernoye.
10[regelnummer]
Maer doe si horden ‘Monyoie!’
Roepen, dat dochenGa naar voetnoot1) qualec gaen:
Si saghen haer liede slaen
Beide weder ende vort.
Roelant wrochte grote mort;
15[regelnummer]
Fransoys, El'e,Ga naar voetnoot2) Olyvier
Ende hare ghezellen fier,
Escous, Olleus ende Reynout
Ende Gwyd waren vrom ende stont;
Inghelram ende Constantijn
20[regelnummer]
Sauri entie broeder sijn,
Gheraerts kindere van Vyane.
Beide van steken ende van slane
Wasser harde groot gheluut.
Men liet den Sassenaren uut,
25[regelnummer]
Zwaven, Brussuwoene, Zweden,
Bloet ende zweet ut haren leden,
Men sclouchen af arm ende bene,
Entie lede alghemene.
Si riepen, die ridders fier:
30[regelnummer]
‘Nu keytive, ghi blivet hier;
Uwe ghesellen sijn al doet,
Ende Fledric die rese groet;
EenGa naar voetnoot3) en esser niet ontgaen,
Ende met u werdet oec ghedaen,
35[regelnummer]
U weren baet u niet!’
Sassen hadden groot verdriet
Daer inder Fransoyse tale;
Si saghen vellen in den dale
Haer ghezellen biden lichte;
40[regelnummer]
Alzo lange durde tghevichte,
Dat wert scoen dach,
Ende tlicht, hordic ghewach,
Worpmen onder voet.
| |
[pagina 163]
| |
Roelant was al een bloet,
45[regelnummer]
Die op VolativeGa naar voetnoot1) sat;
Hi rechten tier stat
Op beide sijn stegebant
Ende blies den Olyfant
Met enen groten adem ruut,
50[regelnummer]
Dat men horen mochte tluut
Een mile over tstede.
Sijn ghezellen verblider mede,
Ende Sassen worden uten kere;
Want si saghen minderen sere
55[regelnummer]
Metten oghen haer ghesellen.
Hoe si hem ter were stellen,
Het was dinc, die niet besloot.
Roelant sclouger so vele doot,
Fransoys sijn broeder ende Olyvier,
60[regelnummer]
Ende haer ghezellen fier,
Dattet ongheloefelic waer.
Die Sassen vloen hier ende daer
Ende riepen: ‘Roelandijn,
Olyvier entie broeder sijn
65[regelnummer]
Sijn duvels uter hellen;
Si verslaen 'al ons ghezellen.’
Doe vloen Sassen met alder cracht,
Tot si quamen optie gracht,
Daer die hare laghen versmort;
70[regelnummer]
Doe riepensi: ‘Mamet, deser mortGa naar voetnoot2)
Moet u afdinken ende ontfermen!’
In dat suchten, in dat kermen
So vloen die felle Sassenaren.
Die grachte so effen waren
75[regelnummer]
Mits den doden, diere in laghen,
Datsi die perde al overslaghen,
Ende reden met hare pine
Toter stede van Sassine;
Ja in de zelve diere waren;Ga naar voetnoot3)
80[regelnummer]
Maer Fransoyse na hem varen
So vromelike, ter waerhede,
Datsise sclougen onder de stede,
| |
[pagina 164]
| |
Ende jaeghden int fosseit.
Dese grote jammerheit
85[regelnummer]
Hebben vernomen die van binnen,
Daer si stoeden tharen tinnen.
Dander riepen: ‘Laet in, laet in!
Wij hebben behaelt cranc ghewin.
Fledric ons here es doet
90[regelnummer]
Met quader verradenesse groet:
Valsch ende fel sijn die kerstine.’
Doe liepen die van Sassine
Tharen porten haestelike
Ende ontdadense ghemenelike,
95[regelnummer]
Ende scoten bedichte
Wtwaert scerpe scichte,
Dat die Fransoyse moesten keren,
Als die duchtenGa naar voetnoot1) dat verseren
Van den schieten,Ga naar voetnoot2) van den lode.
100[regelnummer]
Al waest, dat sijt daden node
Datsi Payne varen lieten,
Si ontsaghen so dat scieten,
(Dat die Fransoyse moesten keren,
Als die duchten dat verseren)Ga naar voetnoot3)
Datsi keerden tharen ghetelde.
Si hadden versleghen opten velde
105[regelnummer]
Der Payne met hare cracht,
Met die waren in de gracht,
Wel .XXXV. dusant.
Doe seide die grave Roelant:
‘Here El'e, dit was goet raet;
110[regelnummer]
Die Sassen waren wel verquaet;Ga naar voetnoot4)
Nochtan hadt eerleker ghezijn,
Waren si vor den zwerde stalijn
Bleven, so dander daden.Ga naar voetnoot5)
| |
[pagina 165]
| |
Here Roelant, bi uwer ghenaden,
115[regelnummer]
Hadden die te live ghebleven,
Ende si te scerne niet waren ghedreven,
Si hadden ons beraden stoot,Ga naar voetnoot1)
Ende meneghen man gheslaghen doot
Ende lichte van den velde verdreven.
120[regelnummer]
Si hadden mi liever verloren dleven,
Dant stonde ter aventure!’
‘So doen si mi teser ure,’
Sprac Fransoys ende Olyvier.
Aldus reden die princhier
125[regelnummer]
Tharen ghetelde, si vercont,Ga naar voetnoot2)
Daer menech doet lach ende ghewont;
Si hadden, hout u daer an,
Verloren .XV. man,
Onder koken ende knechten,
130[regelnummer]
Diet ghetelde daer berechten.
Oec daden de heren doen
Ter erden de dode baroen,
Die hem lieden horden toe;
Die dode Sassenaren doe
135[regelnummer]
DatsiGa naar voetnoot3) sleipen, gheloeft das,
In de gracht, daer soe ijdel was,
En dadense slechten ter verde.
Doe werperGa naar voetnoot4) op die erde,
Die de duvels in der nacht
140[regelnummer]
Geworpen hadden uter gracht:
Daer mede bleven si ghedect.
Die heren sijn afgetrect
Doe in hare pawelioene,
145[regelnummer]
Ende ghinghen eten ten ghetelde.
Si lieten werdenGa naar voetnoot6) opten velde,
Die se hoeden jeghen de stat.
Die heren hadden niet dat
| |
[pagina 166]
| |
GhevoechGa naar voetnoot1) van alderhande spise.
150[regelnummer]
Nu willic u de ghise
Vertrecken van die van der stede:
Daer was grote jammerhede
Ghedreven onder tfolc ghemene,
Beide groot ende clene,
155[regelnummer]
Om haren here Fledric;
Daer was ghetrocken menech stic
Van mantels ende van clederen mede.
Die meeste rouwe was int stede,
Daer noyt eer af was ghehort:
160[regelnummer]
Tfolc liep al, sonder acort,
Handen slaende, treckende haer,
Ende dreven die meeste mesbaer,
Dat ye liede ter werelt dreven
Om ooms, om kinder ende om neven
165[regelnummer]
Ende meest om haren here.
Si vloecten Roelant sere
Ende sine ghesellen al;
Si riepen: ‘Dit ongheval,
Lacen! dat hier es ghesciet,
170[regelnummer]
Ne weet ons here niet,
De edele coninc Gwidekijn,
Dat dedel broeder sijn
Vermort es ende sijn lieden.
Wie salt dorren hem bedieden?
175[regelnummer]
Wie sal wesen soe coene,
Weder ZasseGa naar voetnoot2)) oft Brusuwoene?
Wende, Zwave, wi sal hi sijn,
Die den coninc Gwidekijn
Seggen sal die lede mare?’
180[regelnummer]
Doe vraeghden si elc andren dare,
Oft si wouden varen uut
Ende nemen den tribuut
Van hare overgroter scade.
Doe vonden si tharen rade,
185[regelnummer]
Datsi niet ut wouden varen:
Het waren alte felle baren,
Roelant ende Olyvier,
| |
[pagina 167]
| |
Fransoys ende die onghier,
Die voert die zwerte wapine,
190[regelnummer]
Die metter tovernien sine
Al omme wrachte watti can.
Die ghemeine raet dus nam,
Dat si binnen souden bliven;
Nochtan hadden si der keytive
195[regelnummer]
Wel .XLM. binnen der mure.
Gwidekijn lach tier ure
Ende sijn sone Gwineman
In de stede van Bacham.
199[regelnummer]
Dat Fledric ware doot,
|
|