Het lied in de middeleeuwen
(1972)–G. Kalff– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 639]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII. Liederenboeken.In dit hoofdstuk zal ik de bronnen bespreken, waaruit reeds zoo dikwijls geput werd, de liederboeken. Ik zal mij daarbij echter niet stellen op het standpunt van den bibliograaf, maar liefst zulke zaken mededeelen, welke men in eene toekomstige bibliografie der liederboeken waarschijnlijk niet zal vinden. Tevens zullen in dit hoofdstuk sommige onderwerpen besproken worden, welke ik in vorige hoofdstukken slechts even kon aanroeren; zoo zal het, hoop ik bijdragen tot beter verstand der oude liederen in het algemeenGa naar voetnoot1). De oudste liederboeken zijn natuurlijk geschreven. Zij bevatten stukken, welke door den dichter of de dichteres eigenhandig werden opgeschreven of het zijn liederverzamelingen, welke iemand voor eigen genoegen had aangelegd, door liederen van dezen en genen af te schrijven. Zoo bestaat er een handschrift met liederen van zuster HadewychGa naar voetnoot2) en bezat Hoffman von Fallersleben twee handschriften met geestelijke liederen, welke hij grootendeels in het Xe Deel der Horae Belgicae afdrukte. Zeker hebben ook de sprekers hunne verzamelingen gehad, waaruit zij bij hunne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 640]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voordrachten eene keuze konden doen. Mogelijk bevonden zich onder die sproken, notabelen en exempelen ook wel eens eenige liederen; men zou dat ten minste opmaken uit de twee H.s.s., die waarschijnlijk aan sprekers hebben toebehoord en waarover ik vroeger sprakGa naar voetnoot1). Dat ook de volksdichters en volkszangers liederverzamelingen hebben gehad is voor de 15e eeuw zeker onwaarschijnlijk; ik vermoed dat zij het grootste deel van hun répertoire van buiten zullen hebben gekend, al is het natuurlijk niet onmogelijk, dat sommigen onder hen kleine geschreven liederverzamelingen gehad hebben. Ik kan in dezen echter niets beslissends zeggenGa naar voetnoot2). Dat men gedichten, ook liederen, voor eigen genoegen afschreef, komt reeds in de 15e eeuw voor. Van het eerste vinden wij een merkwaardig voorbeeld in de werken van den bekenden rederijker Anthonis de RoovereGa naar voetnoot3). In de voorrede daarvan deelt de uitgever ons mede, dat hij de stukken verzameld heeft ‘so in paertie ut zyn eygene (de R.'s) oude hantscriften ghecopieert, als ooc ut sekere hantboeck wylent ghescreven by eenen notabelen Poorter der voorsz. stede van Brugghe, dye metten selven Roovere seer familiaer was, ende dickwils frequenterende, bydyen vele van zyne wercken om utscryven van hem gheleent creech.’ Die vriend en bewonderaar van den ‘Vlaemsch Doctoor ende geestich Poëte’ hield dus blijkbaar een boek aan, waarin hij gedichten afschreef, welke hem bevielen. Op het afschrijven van liederen hebben verder eenige merkwaardige regels betrekking, welke ik hier zal mededeelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 641]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In een allegorisch gedicht, dat ik reeds meer dan eens besprak, vinden wij een geheel gezelschap bezig met het overpeinzen en verklaren van een onbegrijpelijk lied. Men komt ten laatste overeen, dat elk er een afschrift van zal nemen om zich dan af te zonderen en in de eenzaamheid gemakkelijker de verklaring te vinden. Heer Melancolie heeft het lied in handen en nu lezen wij: Melancolie soude elcken geven
Coppie van datter was ghescreven,
Doe so screef daer elc copieGa naar voetnoot1).
Men zal hierbij echter in aanmerking moeten nemen, dat de vermoedelijke schrijver van dit gedicht Jan van Hulst zelf van adel en gewoon was onder de hoogere standen te verkeeren; ook is het gezelschap, waarin het bovenstaande voorvalt, blijkbaar van adel of ten minste van hoogen stand. Algemeen behoeft dit gebruik alleen hierom dus niet geweest te zijn. Een merkwaardig geschreven liederboek berust ter Leidsche bibliotheekGa naar voetnoot2). Het is in de 15e eeuw op papier geschreven, bevat voornamelijk geestelijke liederen met muzieknoten en heeft toebehoord aan eene vrouw of een jong meisje. Op fol. 64 vo. immers lezen wij: dit hoert toe marigen remen diet vint
die brent hoer tus om gods wyl.
Sommige dier liederen vond ik ook in de door Hoffmann v. F. uitgegevene 15e eeuwsche H.s.s. terug, andere niet. Was Marigen Remen de dichteres dezer liederen of hebben wij hier te denken aan eene verzameling in den trant van de verzencahiers der tegenwoordige jonge meisjes? Het afschrijven van liederen blijft steeds de gewoonte, zooals wij straks zullen zien en tot in 16e en 17e eeuw blijven de geschreven liederen eene bron voor de kennis der liederpoëzie. In de 16e eeuw vinden wij echter reeds gedrukte liederboeken en over de samenstelling en inrichting daarvan wil ik het een en ander mededeelen, dat den toekomsti- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 642]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen onderzoeker onzer liederen misschien van nut kan zijn. Het voorafgaande is slechts eene kleine inleiding daartoe. Reeds in het eerste tiental jaren der 16e eeuw vinden wij een gedrukt liederboek. In het jaar 1508 nl. kwam te Antwerpen een ‘suverlyc boecxken’ uit met ‘scone leysen ende veel scone gheestelike liedekensGa naar voetnoot1).’ Er moeten in de eerste helft der 16e eeuw echter ook reeds verschillende wereldlijke liederboeken zijn geweest. Zoo weten wij, dat Margaretha van Oostenrijk (†1530) drie liederboeken met muzieknoten bezat, waarin echter slechts een enkel Nederlandsch lied voorkomt. Verder kwam in 1544 het Antwerpsche Liederboek uit en andere verzamelingen moeten daaraan zijn voorafgegaan, gelijk men kan opmaken uit den titel. Wij lezen daar nl. ‘Item hier syn noch toeghedaen Meer dan veertichderhande nyeuwe, liedekens die in gheen ander liedekens-boecken en staen.’ Door eene gelukkige vondst bleef ons ook nog een ander wereldlijk liederboek (met muziek) bewaard; ik sprak daarover reeds meermalen als het ‘Kamper Liederboek’ en zal het nu eenigszins uitvoeriger besprekenGa naar voetnoot2). Op het Kamper archief ontdekte de archivaris (Mr. J. Nanninga Uitterdijk) 35 vellen druks van acht zijden langwerpig klein 8o. formaat. Men had deze vellen op elkander geplakt en er zoo doende een kartonnen band van gemaakt. Door eene uiterst zorgvuldige behandeling wist de heer U. de vellen weer ongeschonden van elkander te scheiden en bemerkte toen, dat zij deel uitmaakten van een wereldlijk liederboek met muziek. Deze verzameling is stellig vóór 1542 gedrukt, gelijk uit de stadsrekeningen blijkt, maar naar alle waarschijnlijkheid is zij ouder. Ik stel haar ongeveer tusschen 1520-1530. Het liederboek is lang niet volledig, zooals blijkt uit de mededeeling van den heer U. ‘Van deze vellen dra- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 643]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen zeventien de signatuur tot Giij; drie de signatuur tot Jiij; twee de signatuur tot Liij en twee de signatuur tot Miij.’ Allerwaarschijnlijkst waren het dus vellen misdruk, die men op de boven beschreven wijze gebruikte of ten minste zal er zulk een overvloed van zijn geweest, dat men ze als van weinig waarde beschouwde. Maar dat toont dan tevens aan, hoezeer dergelijke liederboeken in trek moeten zijn geweest. Dat in deze verzameling van elk lied slechts de eerste strofe staat afgedrukt, vermeldde ik reeds vroeger; in de zoogenaamde ‘musyckboecken’ komt dat dikwijls voor. Ook de inhoudstafel van het boek bleef gelukkig bewaard en ik kan ongeveer een twaalftal van de hier vermelde liederen ook elders (en dan dikwijls volledig) aanwijzen. Het kan zijn nut hebben deze inhoudstafel hier mede te deelen met de verwijzing naar de plaatsen, waar sommige liederen elders voorkomen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 644]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overigens is dit liederboek met zorg uitgevoerd en was blijkbaar alleen voor de gegoede standen bestemd. Belangrijker nog is het reeds zoo dikwijls vermelde Antwerp-Liederboek, dat tot nog toe den grondslag vormt der onderzoekingen aangaande onze oude liederen; het verdient dus wel eene afzonderlijke bespreking. De titel luidt aldus: ‘Een schoon liedekens. Boeck inden welcken ghy in vinden sult. Veelderhande liedekens Oude ende nyeuwe Om droefheyt ende melancolie te verdryven. Item hier syn noch toeghedaen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 645]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meer dan veertichderhande nyeuwe liedekens die in gheen ander liedekensboecken en staen. Hier achter aen vervolgende. Dese liedekens boecken vintmen te coope Tantwerpen onder onser liever Vrouwen toren tot Jan Roulans’. Op het eerste blad lezen wij: ‘Totten vrolycken Sangher saluyt. Ghi sult weten, dat in dit boecxken vergadert zyn tot uwen solase, veelderhande amoreuse liedekens, oude ende nieuwe, ende sommighe nieuwe die noeyt in printen zyn gheweest. Ende op dat ghi lichtelic vinden soudt tgene dat ghi begeert te singen so zyn dese liedekens gestelt, na dordinancie van den A.B.C. So dat alle die liedekens dye met een A. beginnen, staen voren, die met een B. beginnen, daer na, die met een C. beginnen, daernaer. Ende also voort vervolgende. Vaert wel’. Aan het einde van het boek leest men nog: ‘Gheprent Tantwerpen. By mi Jan Roulans. Int jaer MCCCCCXLIIII’. Deze verzameling bevat 221 liederen van allerlei aard: romancen, minneliederen, liederen aan huiselijk en maatschappelijk leven ontleend, geestelijke en historische liederen. Zooals op het titelblad vermeld staat, zijn dit ‘oude’ en nieuwe liederen en bovendien nog veertig andere, die nooit gedrukt waren. In een vorig hoofdstuk heb ik er reeds op gewezen, dat de oude liederen waarschijnlijk meerendeels tot de 15e, sommige zelfs tot de 14e eeuw behoorden; de nieuwe zullen wel uit de eerste helft der 16e eeuw afkomstig zijn. Dikwijls staat dat boven het lied aangegeven: het heet daar of ‘een oudt’ of ‘een nyeu (ook wel “amoreus”) liedeken’. Ook draagt het lied wel eens een titel als: ‘Van vrou van Lutsenborch’, ‘vant Vriesken’, ‘van heer Danielken’, ‘van myn here van Malleghem’, ‘vanden ouden Hillebrandt’, ‘van fier Margrietken’, ‘vanden ruyter uyt Bosschayen’ enz. De historische liederen dragen eveneens meestal een opschrift. Bij de liederen is geene muziek gevoegd. Slechts drie malen trof ik eene aanwijzing voor den zang aan: boven no. 34 leest men: ‘ende den eersten reghel singhet altoos tweewerf’ en boven no. 56 en no. 118 ‘op die selve wyse’; blijkbaar is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 646]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarmede bedoeld: op dezelfde wijze als het voorgaande lied. Ik maak hieruit op, dat vele liederen uit het A.L. zeer bekend moeten zijn geweest, want gewoonlijk wordt de wijze van een lied op de eene of andere manier aangegeven, zooals wij straks zullen zien. De samenstelling van dit liederboek getuigt juist niet van groote zorg. De tekst is soms slordig, de interpunctie evenzeer, op vele plaatsen kan men eerst na eene emendatie tot het rechte verstand van een regel komen en niet altijd is het mogelijk den waren zin te vinden. Driemaal is een lied opgenomen, dat reeds eens in het liederboek voorkomt: wij vinden no. 119 nog eens terug onder no. 203, no. 172 nog eens onder no. 202 en no. 36 onder no. 212. Wellicht zal men vragen, hoe een uitgever te werk ging bij het samenstellen van zulk een liederboek en ik wil trachten die vraag te beantwoorden. Van het Antwerpsche Liederboek zelf kan ik het niet bepaald aanwijzen, maar wij kunnen het toch bij benadering te weten komen uit het voorbericht van een ander hoogst zeldzaam liedboek. Ik meen, dat men bij het eene vrij wel op dezelfde wijze zal gehandeld hebben als bij het andere. De door mij bedoelde verzameling draagt den volgenden titel: ‘Een devoot ende profitelyck boecxken. inhoudende veel ghestelycke liedekens ende leysenen, diemen tot deser tyt toe heeft connen ghevinden in prente oft in ghescrifte: ut diwersche steden ende plaetsen bi een vergadert ende bi malcanderen ghevoecht. Ende elck liedeken heeft sinen bisonderen toon, wise , oft voys op noten ghestelt ghelyc die Tafel hier navolghende breed ut wyst ende verclaert. Gheprint in die triumphelike coopstadt van Antwerpen op die Lombaerden veste tegen die gulden hant over. By mi Symon Cock’. Het boekje telt 141 bladen (langwerpig klein 8o formaat), waarvan de 4 eerste ontbreken. Het werd gedrukt in 1539. De uitdrukking: ‘in prente oft in ghescrifte’ wijst aan ten eerste, dat men hier evenals bij het A.L. uit vroegere verzamelingen zal hebben overgenomen, maar ten tweede, dat ook geschrevene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 647]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liederen hier werden afgedrukt. Hoe kwam de uitgever daaraan? Langs verschillende wegen, denk ik. Gedeeltelijk zal hij ze verkregen hebben door bemiddeling van vrienden of kennissen, die met hem deel uitmaakten eener zelfde Rederijkerskamer. Dat was o.a. het geval met een liederboek uit den aanvang der 17e eeuw ‘de Nieuwe Lusthof’ genaamd. Achter de daar gedrukte liederen en er een geheel mede uitmakende bevindt zich een veertiental andere, onder den titel ‘Bruylofts Bancket’, dat vervaardigd werd door den dichter Vlack. Vóór die liederen is eene ‘balade’ geplaatst, waarin Vlack zich richt tot den uitgever H.(ans) M.(athysz.) en ons tevens duidelijk maakt, waaraan de volgende liederen hun ontstaan te danken hebben. Ik laat het voor ons belangrijke deel dier ‘balade’ hier volgen: Mathyszoon Hans mijn vriend, 'k en kond u niet afslaen
't Verzouck aen my ghedaen, dies zend' door u begheren
Eens Liedren tien en vier, wilt dees uyt jonst ontfaen
Ghelyck die t'uwaarts gaen om vriendschap doen vermeeren.
Iets quaedts zy niemandt leren, hierdoor werd ick becoort
Dees vry te zenden voort; zyn zy slecht van practycken,
Stelts' achter in den bouck, dat niemandt zich verstoort,
Die meerder eers behoort; het minst moet 't eerste wycken.
(Daarop volgen eenige regels van minder beteekenis en de dichter gaat dan aldus verder:) Doch vriendt met deze bede: zoo ghy in druck die brenght,
Vercort doch noch verlenght myn silben, volght oock in 't spellen
Op dat ghy 't zoet gezangh met discoort niet vermenght,
Gheen faulten dan ghehenght of vriendt het zoude my quellen.
Men vindt veel fraey ghesellen om Rhym uitgeven bloo
Omdat veel bot of sno misdrucken 't wel gheschreven
enz.
Blijkbaar had dus de uitgever zijnen vriend Vlack verzocht hem eenige liederen toe te zenden, om daardoor aan zijne lieder-verzameling den gewenschten omvang te kunnen geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 648]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de 17e eeuw was dat nog evenzoo; de ‘opdracht’ toch van een liederboek uit dien tijd wordt door den uitgever besloten met de volgende bede: ‘Versoecke de Liefhebbers, soo sy noch eenige rare en nieuwe voysen by haer hebbe berustende, my deselvighe ter handt te stellen, om in het Tweede Deel te gebruycken’Ga naar voetnoot1). Andere Liederen heeft de uitgever van het ‘devoot ende profitelyck boecxken’ zich weer op andere wijze verschaft, gelijk hij ons in den uiterst belangrijken proloog mededeelt. Wij lezen daar: ‘welcke redenen met veel anderen (die te lanck syn te verhalen) mi beroert hebben om met grote neersticheyt te doen soecken bi gheestelike en weerlike personen in diveersche cloesteren, steden, ende landen, alle gheestelike liedekens ende leysenen diemen tot deser tyt toe heeft connen ghevinden ende ooc doen dichten so vele alst op dese tyt mogelyc is gheweest’. Waarschijnlijk heeft hij zich dus in betrekking gesteld met kloosters en geestelijke gestichten en zal op die wijze de vruchten hebben verkregen van menig uur van stille overpeinzing in de kloostercel. En hoe moeten wij het ‘doen dichten’ opvatten? Ik meen, dat de uitgever hier voornamelijk het oog heeft op besteld werk en dat de makers dezer liederen meerendeels Rederijkers zullen zijn geweest, bij wie men gedichten bestellen kon, zooals wij dat vroeger hebben gezien. Het slot van sommige dier liederen bevestigt mij in die opvatting. Zoo lezen wij b.v. Bi hem die scryft Borse sonder ghelt
Was dese leysen ghestelt.
Als Joris Hellen dese leysen stelde
Ter eeren Maria, was (hi?) qualick bi gelde.
enz.
Ook de uitgever van het Antwerpsche Liederboek zal zich wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 649]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eens tot die dichters van beroep gewend hebben, hetzij om hen liederen te bestellen, hetzij om te koopen wat zij nog hadden. Ook dáár toch vindt men verschillende liederen, aan het slot waarvan de dichter zinspeelt op zijne geldverlegenheid. Men vergelijke b.v. no. 52, 66, 80, 95. Zoo (no. 52) Die dit liedeken heeft gestelt,
Van Mechelen is hi gheboren,
In sinen buydel en hout hi gheen ghelt
en (no. 95.) Die dit liedeken dichte,
Is dicwils sonder ghelt,
Dat doet hem een zyn nichte,
Die hem te voren telt.
De romancen en andere door volkszangers en -dichters vervaardigde liederen zal Jan Roulants wel van losse blaadjes hebben overgenomen, voor zoover hij ze niet reeds in andere liederboeken kon vinden. Want dat men reeds in de eerste helft der 16e eeuw die liederen op losse blaadjes drukte, gelijk tegenwoordig nog, geloof ik wel te mogen aannemen. In Duitschland treft men die ‘fliegende Blätter’ in den aanvang der 16e eeuw reeds big menigte aanGa naar voetnoot1) en men zal ze dus bij ons (waar de drukkunst toch zeker niet minder ontwikkeld was) in de eerste helft dier eeuw ook wel gekend hebben. Deze uitspraak is geene bloote gissing, maar berust gedeeltelijk op het feit, dat dergelijke op losse blaadjes gedrukte liederen in 1567 reeds bij duizenden voorkwamen. Zulk eene ontwikkeling moet toch haren tijd hebben gehad. Het feit, waarover ik spreek, blijkt ons uit een merkwaardig proces, waarvan de reeds genoemde archivaris van Kampen, de heer Nanninga Uitterdijk ons de geschiedenis heeft medegedeeldGa naar voetnoot2). Op het Kamper Archief zijn nl. drie Geuzen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 650]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liedjes in hunnen oorspronkelijken toestand voorhanden; zij zijn met de Oudhollandsche letter gedrukt op langwerpige strooken papier, welke blijkbaar afgeknipt zijn en hebben gediend als bewijsstukken bij het proces van den liedjesventer Cornelis Pietersz. Ik laat hier het merkwaardigste deel van dat onderzoek volgen. ‘Cornelis Pietersz. hem verclarende olt te zyn omtrent 17 Jaren seght, dat hy is geboren binnen der steede van Haerlem vanden voorsz. Pieter Cornelissen en Jantje Jans Dt. olders beyde noch in leven zynd, en nu wonend binnen der steede Boelswert, en dat hy ook hetselve ambacht heeft ghedaen in diversche plaetse als binnen Staveren, toe Boelswert, by eenen Hendrik van Zwolle, ontrent seeven weecken binnen Harlingen by Oeyen Inthoff, ontrent ses weecke noch binnen Workum by eenen Ysbrantz., ontrent een halff jaer, noch toe Coudum by eenen Frerick genoempt zonder zyn toenaeme toe weten, ontrent vyff weecken end verclaert dat hy nyet meer dan ses of seeven weecken hem heeft begeeven om liedekens te singen end te vercopen gelyck hy oock gedaen heeft oover twee jaeren omtrent vier weken. Gevraecht off hy oock oyt is gevanghen geweest, ofte vuyt eenige plaetze verbannen seyt neen, dan dat hy over twee jaeren singende enich liedeken voor die doyer van den Grietman toe Balcke hem wort bevolen te swygen en nyet meer te singen. Gevraecht van wien hy dese lydekens hadde verkregen, antwoort dat hy drie sorteringe van lydekens gedrukt binnen Campen by den soene van Pieter Wernaerts hadde gecoft van twee personen binnen Boelswert van den welcken deene is genoempt Saecke en weet een anderen nyet te noemen voer twintich str. waervan hy die thien str. hadde verdient end die andere thien strs. waeren hem gegeven van synen vaeder, ende nadien hy hadde die voirsz. Liedekens vercoft, heeft hy om het overgewonnen gelt laeten drucken binnen Steenwyck by eenen Harmen genoempt nyet wetend zynen toenaeme drie sorteringe van liedekens waermede hy is gevangen tot duysent exemplairen ofte stucken voor een carolus g. dwelck hy hier binnen dese | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 651]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landen heeft verkoft end' openbaerlicken overall in steden en dorpen gesongen’. Men ziet, hoe belangrijk dit verhaal is. Hierdoor kunnen wij ons eene vrij duidelijke voorstelling vormen van de wijze, waarop volksliederen verspreid werden en van de betrekking tusschen liedjesdrukkers en liedjesventers. De geschiedenis van dit proces zal echter nog in belangrijkheid winnen, indien men mag aannemen, dat de hier vermelde toestanden in hoofdzaak nog onveranderd zijn gebleven. En dat ze werkelijk niet veranderd zijn, durf ik met vrij groote zekerheid beweren. Om mij een denkbeeld te kunnen vormen van den tegenwoordigen toestand in dezen, heb ik kennis gemaakt met twee der voornaamste drukkers en uitgevers van volksliederboeken enz. alhier. Meer dan eens heb ik hen om inlichtingen gevraagd en aan hunne bereidwilligheid te danken, wat ik hier kan mededeelen. De een, die voornamelijk liederboekjes uitgaf, vertelde mij, dat hij die verkocht aan kleine kooplui in Leiden, den Haag en ook wel in de oostelijke provinciën. In de meeste plaatsen waren personen, bij wie men op die wijze (uit de tweede hand) liederen kon bekomen. Ook verkocht hij zeer veel verzamelingen en enkele liedjes aan orgeldraaiers, die hem op hunne beurt weer nieuwe liederen aanbrachten. Zij hadden die hier en daar opgedaan of soms zelf vervaardigd en verzochten hem dan van dat lied eenige exemplaren op losse vellen te drukken voor hunne rekening. Dit is dus geheel dezelfde toestand als in het proces van den venter der GeuzenliedjesGa naar voetnoot1). Nog merkwaardiger waren de mededeelingen van den anderen drukker. Hij drukte geene liederboekjes, maar alleen op losse halve vellen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 652]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en hij verkocht die weer aan de orgeldraaiers, die er heinde en ver mede rondreisden. In het voorjaar, als de kermissen in de verschillende steden aanvingen, trokken de liedjesventers uit en liepen de steden en het platte land met hunnen voorraad af. Dikwijls kregen zij gebrek en schreven hem dan om nieuwe bezendingen. Hij liet mij zijn boek zien, waarin de verschillende posten bij v. Gend en Loos (hij zond die liederen tegen rembours) waren opgeteekend. Ik vermeld daaruit de plaatsen: Koevorden, Oldenzaal, Almelo, Nymegen, Grave, Utrecht, Roosendael enz. De liedjeszangers en venters (dat zijn zij tegelijk) trokken dus het geheele land door en niet alleen ons land, maar ook Vlaamsch België werd bezocht. Hij verzond veel liederen naar Antwerpen en op zijne beurt ontving hij ook wel Vlaamsche liederen van de orgeldraaiers, die ze daar opgevangen hadden. Te Haarlem sprak ik ook een drukker en uitgever van dergelijke volksliederen. Hij drukte gewoonlijk op losse vellen, maar had toch ook een paar liederboekjes uitgegeven. Ook elders in ons land zullen, meen ik, diezelfde toestanden bestaan. Indien men in aanmerking neemt, hoe conservatief het volk op deze punten is, dan geloof ik dus te mogen vaststellen, dat - zoolang er liederen gedrukt zijn - volksdichters en volkszangers de middelaars zijn geweest tusschen de uitgevers en het volk zelf. Zij toch, die, uit het volk voortgekomen, steeds in onmiddellijke aanraking bleven met het volk, waren het best op de hoogte van den volkssmaaak en met hen konden uitgevers en drukkers dikwijls te rade gaan; deze laatsten stonden trouwens gewoonlijk ook niet zoo ver van het volk af, evenmin als tegenwoordig. In onzen tijd treden uitgevers en drukkers van liederen wel eens als dichter op; dikwijls veranderen en beschaven zij de liederen, welke hen gebracht worden. Ik vermoed, dat dit ook in vroegeren tijd wel het geval zal zijn geweest. Uit vroegere liederboeken, uit opzettelijk daartoe vervaardigde liederen in Hs. en uit liederen op losse blaadjes gedrukt - zal dus een liederboek als het Antwerpsche samengesteld zijn. Voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 653]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
velen moet eene verzameling als deze echter te duur zijn geweest en zij zullen zich hebben beholpen op eene andere wijze. Het was nl. reeds in de 16e en ook nog in de 17e en 18e eeuw gewoonte, liederen, welke men gaarne wilde bezitten, over te schrijven op onbeschreven bladen achter een gedrukt liederboek. Verschillende dergelijke verzamelingen heb ik onder de oogen gehad. De merkwaardigste daarvan is een Souterliedekensboek berijmd door Willem van Zuylen van Nyeveld, gedrukt in 1540 te Antwerpen bij Symon Cock en nu berustende ter Leidsche bibliotheekGa naar voetnoot1). Achter de gedrukte liederen bevinden zich nl. ‘26 geestelijke en wereldlijke liederen, meerendeels van dezelfde hand, vrij duidelijk geschreven.’ Die liederen komen deels in het Antwerpsche, deels in het ‘Devoot ende Profitelyck’ liederboek voor, deels treft men ze hier voor het eerst aan. Er bestaan meer dergelijke half gedrukte, half geschreven liederverzamelingen. Ik vermeld o.a. ‘de Bloemhof der Nederlantsche Jeught’ (1630) waarachter 38 bladen wit papier gevoegd zijn en daarvan zijn er 24 beschreven; onder deze laatste vindt men b.v. ook; den Rommelpot van 't hanekotGa naar voetnoot2). Dan nog een exemplaar van ‘Venus Minnegift’ (ao. 1668?), waarachter 34 onbeschreven bladen papier gevoegd zijn, de ‘Rymdigten en Gezangen door A.v.S.’ (1705) en ‘de koddige Olipodrigo’ (17e eeuw)Ga naar voetnoot3). Zoo ook een exemplaar van Breeroo's Groot LiedboekGa naar voetnoot4) en zeker zijn er nog meer. Waarschijnlijk werden die bladen papier door den bezitter van een liederboek daarin gehecht tot eigen gebruik. Voor de kennis onzer lyrische poëzie in het algemeen en ook voor die der liederen zijn mede niet onbelangrijk de zoogenaamde ‘alba amicorum.’ Dit waren boeken, waarin iemands vrienden en bekenden eigenhandig iets schreven of teekenden en die men dus het best bij de tegen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 654]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woordige poëzie-boeken onzer jonge meisjes kan vergelijkenGa naar voetnoot1). Die boeken komen reeds in de laatste helft der 16e eeuw voor en waren soms van prachtige banden voorzien. Zoo zag ik er een, dat toebehoord had aan: Elizabeth Buycken van Amstelredam (ao. 1587) en tot motto had: ‘Ainsy Dieu Plaist.’ Het boek bevatte Fransche liederen, ook Nederlandsche in den trant der renaissance-minneliederen, sonnetten, naamverzen, waterverfteekeningen (Hero en Leander) wapenschilden, rebussen, eene ‘t'samenspreeckinghe van een jongman ende Cupido, godt der minnen,’ brieven van Helena aan Paris en omgekeerdGa naar voetnoot2). Ook ter Koninklijke Bibliotheek bevinden er zich eenige, o.a. een van ‘Elisabeth Reid in een rood fluweelen met zilver opgemaakten band; op de eene zijde staat haar naam met het jaartal 1617, op de andere de spreuk: ‘Naest God de Eer.’ Dit album bestaat uit de ‘Emblemata AmatoriaGa naar voetnoot3),’ Gedruct te Amsterdam by Willem Janszoon in de Vergulde Wyser. 1611 en eenige sonnetten, liederen, enz.; daarachter bevinden zich een aantal geschreven minneliederen eveneens in den trant van dien der Rederijkers uit het Antwerpsche Liederboek. Uit beide ‘alba’ blijkt kennis van het Spaansch. Eene andere verzameling behoorde toe aan H. van Beaumont (motto: M.R.E.D. of ‘met raedt en daet’) en bevat eveneens vele minneliederen in den boven aangeduiden trant; zij zijn geschreven tusschen 1593-1606. Deze verzameling behoort echter niet geheel tot dezelfde rubriek als de twee vorigeGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 655]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Keeren wij nu tot de gedrukte liederboeken terug. Behalve het Antwerpsche moeten er in de eerste helft der 16e eeuw tal van wereldlijke liederboeken geweest zijn. Wij zagen reeds, dat de titel van het A.L. van ‘ander liedekens-boecken’ sprak en zeker moeten aan eene zoo groote verzameling vele kleinere ten grondslag hebben gelegen. Maar bovendien kennen wij immers de aanvangsregels van een groot aantal 15e en 16e eeuwsche liederen, welke verloren zijn gegaan en die in het A.L. niet te vinden zijn. Andere, die ongetwijfeld tot de 15e of 16e eeuw behooren, vonden wij eerst in liederboeken der 17e en 18e eeuw. Weder andere gingen geheel verloren, maar dat zij bestaan moeten hebben, blijkt uit die geestelijke liederen, die ontwijfelbaar ontstaan zijn door omwerking van wereldlijke; vooral in het ‘Dev. ende Prof. boecxken’ treft men er veel aan. En m.i. zijn er nog veel meer geweest, want ik geloof, dat zeer vele liederen verloren zijn gegaan, waarvan ook geen spoor meer overgebleven is. Al deze liederen moeten grootendeels in liederboekjes verzameld zijn geweest. Maar de Spaansche censuur en de tand des tijds hebben ze, naar ik geloof, vernietigd. Reeds onder Karel V werden de boekdrukkers onder streng toezicht gesteld. Vooral na den slag bij Mühlberg (1547) moesten zij dat ondervinden. Ieder van hen moest zweren niets tegen de Katholieke kerk te zullen drukken. Wat men onder dit laatste verstond, zou spoedig duidelijk worden uit den ‘Index Librorum prohibitorum,’ die in 1564 op bevel van den paus het licht zag. Deze Index werd in 1569 op last van Alva door eene vergadering van bisschoppen uitgebreid en nu werden ook verschillende tot de volksliteratuur behoorende werken er op geplaatst. Daaronder zien wij b.v. het volksboek van Reinaert de Vos, Uilenspiegel en Virgilius; verder vele geestelijke liederen maar ook wereldlijke ‘Liedtboecxkens, Gedruckt by Jan van Ghele, anno 1548’ en ‘sommighe Duytsche liedekens.’ Angstige drukkers en uitgevers zullen zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 656]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toen zeker gehaast hebben - niet alleen om niets van dien aard te drukken, maar ook om zich te ontdoen van alles, waardoor zij in gevaar konden gebracht wordenGa naar voetnoot1). Hoe scherp de censuur was, kan o.a. blijken uit eene 16e eeuwsche verzameling van refreinen en liederen. Wij lezen daar op de laatste bladzijde: ‘Dese refereynen ende Liedekens zyn gheuisiteert ende gheapprobeert by besundere Prochiaens der plaetsen daer de selve Refereynen ende Liedekens ghecomponeert zyn: Ende bouendien noch elck R. ende L. besunder ghev. ende gheappr. by den Eerw. Heeren ende Meesteren Laurentium Metsium, plebaen van Sinte Goedelen Kercke binnen de princelycke stadt van Bruessele int Jaer 1563Ga naar voetnoot2).’ Ik geloof dan ook wel, dat Hoffmann v. F. gelijk heeft, als hij zegt: ‘und so sind denn wol damals die meisten Erzeugnisse der volksthümlichen Poesie und Laune vertilgt worden.’ Zoo wordt het ook verklaarbaar, waarom wij van het Antwerpsche Liederboek slechts één exemplaar bezitten, van het Kamper liedboek slechts eenige losse vellen, die als door een wonder bewaard bleven en van de vele anderen, welke ongetwijfeld bestaan hebben b.v. van die, welke volgens den Index in 1548 uitkwamen, in 't geheel niets. Maar ook de tijd moet ontzaggelijk veel liederboeken vernietigd hebben. Dikwijls waren ze, gelijk de tegenwoordige liederboekjes nog, slechts van een zwakken band voorzien, door het veelvuldige gebruik versleten ze spoedig, vielen uiteen en verdwenen dan spoorloos. Die zwakke banden moeten dan ook de oorzaak geweest zijn, waardoor men zoo dikwijls 17e en 18e eeuwsche liederboekjes aantreft, die bij tweeën of drieën in één band gebonden zijn; blijkbaar wilde de bezitter ze voor vernietiging bewaren. Hoe verbazend veel er verloren moet zijn gegaan, zal nog beter kunnen blijken, indien wij de bibliographie voor ons hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 657]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar uit eenige staaltjes moge men zich reeds nu daarvan een denkbeeld vormen. Voor zoover ik kan nagaan, zijn er op dit oogenblik 4 à 500 verschillende liederboeken over, die in ongeschonden toestand voor ons bewaard zijn gebleven. Vele daarvan zijn unica, van andere bestaan, mijns wetens, niet meer dan 2, 3 of 4 exemplaren en toch beleefden de meeste een voor ons land ongehoord aantal drukken. Dat een liederboek tot vijf, zes, zeven en tienmaal herdrukt werd is niet zeldzaam. Van het Haerlemsch Oud Liedboek moeten minstens 27 drukken bestaan hebbenGa naar voetnoot1), van een ander liedboek getiteld ‘de Delfsche Helicon’ berust ter Koninklijke bibliotheek de 44e en op die te Gent de 49e druk. Van die twee liederboeken moeten dus ten minste eenige duizenden exemplaren voorhanden zijn geweest en toch bestaan er, voor zoover ik weet, in Nederland en België slechts 2 exemplaren van het H.O.LGa naar voetnoot2) en eveneens slechts twee van den Delfschen Helicon. Moge er al hier en daar nog een enkel exemplaar schuilen, dat mij verborgen bleef, wat beteekent dat tegenover de duizenden, die verloren gingen? En deze beide liederboeken zagen in de 17e eeuw het licht, de censuur had reeds lang opgehouden en al die exemplaren moeten dus door den tijd verloren zijn gegaan. Wat voor de 17e en 18e eeuw geldt, moet in mindere mate ook voor de 16e gelden; immers het verslijten door veelvuldig gebruik zal in die eeuwen vrij wel gelijken tred hebben gehouden. En die meening zal licht ingang vinden bij hem, die het oog richt op onzen tijd en ook daar denzelfden toestand waarneemt. Wie zich daarvan wil overtuigen, leze de woorden van ‘onzen bibliograaf by uitnemendheid’ Frederik MullerGa naar voetnoot3). Sprekende over de moeilijkheden, waarmede hij te worstelen had bij de samenstelling zijner ‘Nederlandsche Geschiedenis in platen’ zegt hij o.a. ‘Men voege nu hierbij het al zeldzamer worden van boeken, vlugschriften en platen, vooral uit de jaren 1815-70, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 658]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de ware vernielingsmanie, die thans bij velen heerscht om boeken maar tot scheurpapier te maken (er bestaat zelfs een Genootschap met dat doel!), zoodat tallooze boeken, in de laatste 30 of 40 jaren gedrukt, spoorloos verdwenen zijn, voor zooverre ze niet reeds door het allertreurigste papier, waarop ze gedrukt waren, uiteengevallen en vernietigd zijn.’ Ik meen dus te mogen aannemen, dat er in de eerste helft der 16e eeuw vrij wat meer wereldlijke liederboeken zijn geweest, dan de weinige, die wij nu nog over hebben en dat het spoorloos verdwijnen van die alle verklaard moet worden uit de twee bovengenoemde omstandigheden. Wij komen nu tot de latere liederboeken. Het spreekt van zelf, dat ik mij hier niet kan houden binnen de grenzen der 16e eeuw. Gaandeweg heeft de lezer zelf kunnen opmerken, hoe dikwijls de wereldlijke en geestelijke liederboeken der volgende eeuwen ons van nut waren. Ze zijn dit òf doordat ze oude liederen bevatten, die niet in 16e eeuwsche verzamelingen voorkomen òf door het vermelden der wijzen en aanvangsregels van oude liederen òf door andere bijzonderheden. In de laatste helft der 16e eeuw treft men bijna zonder uitzondering geestelijke of politieke liederen aan, gedicht onder de velerlei indrukken van den ontzag-wekkenden strijd tegen Spanje. De vele liederboeken uit die jaren bevatten dan dan ook bijna alleen zulke liederen. Men treft derhalve in dezen tijd verschillende uitgaven van ‘Geuzenliedboeken’ aan, verder ‘Souterliedekensboeken’ en verscheidene andere onder den titel van ‘Veelderhande Liedekens ghemaect ut den Ouden ende Nieuwen Testamente,’ ‘Het Offer des Heeren’ enzGa naar voetnoot1). Dikwijls zijn de wijzen, welke in deze 16e eeuwsche liederboeken staan aangegeven, ons van nut geweest bij het bepalen van den ouderdom der liederen. Maar vooral ook is het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 659]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor hem, die het muzikale gedeelte van ons onderwerp wil onderzoeken, van groot belang die aanwijzingen omtrent de melodie goed te verstaan. En dit is niet altijd gemakkelijk: ik zal daarom trachten de voornaamstc dier uitdrukkingen te vermelden en te verklaren. Zooals ik reeds aantoonde zijn dergelijke aanwijzingen over den zang in het A.L. uiterst schaarsch. In liederboeken met muziek als het Kampensche, staat dikwijls alleen de muziek boven het lied; maar dit is toch niet altijd het geval. Niet ieder toch was in staat de noten te lezen en alleen daarop afgaande het lied te zingen. Velen hadden natuurlijk in het geheel geene kennis van muziek en voor diegenen werd de aanvangsregel van een bekend lied boven het nieuwe geplaatst om hen op die wijze duidelijk te maken, hoe zij het moesten zingen. Vandaar vindt men dikwijls behalve de muziek, ook nog den aanvangsregel van een ander lied als aanwijzing voor den zang. In het ‘Devoot ende Profitelyck Boecxken’ vinden wij eene zeer merkwaardige plaats, die hierop betrekking heeft. Sprekende over de inhoudstafel zegt de uitgever: ‘In dese navolghende tafel salmen vinden sonder arbeyt aldie liedekens ende leysenen. Ten eersten staet elck liedeken metten noten ghecomponeert ende die sommighe hebben twee toonen op noten. Daerna volghen al de liedekens die op dien seluen toon oft voys gaen, tot dat nyeu ghetal ...... Ende want veel lieden gheenen sanc en connen, noch de noten niet en kennen, so is daerbi gheset het beghin van den weerliken liedekens, die ghemeyn ende best bekent syn, die op dien seluen toon oft voys gaen. Ende alsmen die weerlike liedekens bi die noten niet en vint staende, dan weet dat het gheestelyc liedeken beghint ghelyc eenich weerlic liedeken dat wel bekent is. Noch syn daer sommighe, daer men die noten op gheset heeft, ende die en hebben gheen weerlicke voysen daer si op gaen.’ De meest gebruikelijke wijze om aan te geven, hoe een lied gezongen moest worden bestond echter zoowel in de 16e als in de volgende eeuwen alleen in het plaatsen van den aanvangsregel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 660]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een bekend lied boven een ander lied. Hierbij vallen nog verschillende dingen op te merken. Ten eerste moet men wel in 't oog houden, dat eene zelfde wijze soms met de aanvangsregels van verschillende liederen wordt aangeduid. Zoo lees ik boven verschillende liederen in een 16e eeuwsch geestelijk liedboekGa naar voetnoot1) de aanduiding: ‘nae de wyse: Broeders en susters en vreest doch niet’ en dit lied zelf gaat weer op de wijze: ‘Ick heb gedraghen wel seven Jaer.’ In een ander uit den aanvang der 17e eeuwGa naar voetnoot2) staat boven een ‘Scheyd-Liedeken’ ‘op die wijse: Adams natuer of Jacob verwan;’ en een eind verderGa naar voetnoot3) lees ik een lied dat aanvangt Adams natuer
Ons allen aengheboren
enz.
Blijkbaar het bedoelde lied. Dit is nu weer gesteld op eene andere zeer bekende wijze, nl. ‘Edel karsou.’ Dergelijke gevallen zijn niet zeldzaam en hangen, dunkt mij, samen met de meerdere of mindere populariteit, die een lied genoot. Ik stel mij de zaak nl. zóó voor: Naarmate een lied in den smaak viel, werden zijne aanvangswoorden gebruikt om eene wijze aan te geven. Dichtte men dus een lied op zekere reeds bekende wijze en viel het in den smaak, dan werden soms de aanvangswoorden van het nieuwe lied gebruikt om in het vervolg die wijze aan te duiden. Tevens merk ik nog aan, dat de boven vermelde wijze: ‘Ick heb gedraghen wel seven Jaer’ de aanvangswoorden bevat van ‘een oudt liedeken’ uit het Antwerpsche Liederboek (no. 90). Op dit feit mogen vooral de musici acht slaan. De melodieën onzer oude liederen toch zijn meerendeels onbekend; in het A.L. komt slechts eene enkele aanwijzing voor, waaruit men de wijze van een lied zou kunnen opmaken, maar misschien is het moge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 661]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk langs dezen weg tot de ontdekking van eenige melodieën te komen. Eene andere opmerking van denzelfden aard is deze: Lang niet altijd worden de aanvangswoorden van een lied gebruikt om eene wijs aan te geven. Niet zelden neemt men daarvoor een anderen regel en vrij dikwijls het refrein van een lied. Zoo lees ik op fol. 25 van het ‘Dev. ende Prof. B.’ een lied op de wijze: ‘Sy ginghen alle drie bervoets’, een regel uit een lied voorkomende in het A.L. no. 80 en aanvangende met de woorden: ‘Het ghinghen drie ghespeelkens goet’. In het zoo even vermelde 16e eeuwsch geestelijk liederboek (1562) staat op fol. 199 een lied ‘Nae de wyse: Man van eeren weest ghegroet’ en deze regel maakt het refrein uit van A.L. no. 208. In een 17e eeuwsch liederboekGa naar voetnoot1) wordt de wijs van een lied aangegeven met de woorden: ‘Waren 't al myn vrienden’, blijkbaar de aanvangsregel der tweede strofe van ‘Het daghet inden Oosten’. Zeer vele liederen werden gezongen op de wijze: ‘van snel rebel’ en ‘Hansken sneed het coren was lanck’. De eerste woorden vormen een telkens terugkeerenden regel in het vroeger behandelde lied: ‘Ick voer al over de zee’Ga naar voetnoot2); de tweede regel heeft deel uitgemaakt van een lied, dat in het Nederlandsch moet bestaan hebben en waarschijnlijk vertaald werd naar een Nederduitsch liedGa naar voetnoot3). Ook wordt niet zelden de titel van een lied genoemd om de wijze aan te geven, b.v. ‘van den ouden Hillebrandt’. Dikwijls staan boven één lied verschillende wijzen aangegeven. Zoo lees ik op fol. 18 van het ‘Dev. ende Prof. B.’: ‘Dit navolghende lied gaet op die wise: Och had ick enen ghetrouwen bode, oft op: myn here van Valckesteyn oft op dese noten’. De vraag is nu echter: waren dit verschillende melodieën of was de aanvang der twee wereldlijke liederen slechts opgegeven om hen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 662]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die de noten niet konden lezen, de wijs duidelijk te maken? Ik kan daarop geen stellig antwoord geven en laat dat over aan de musici. In de 16e eeuw, zoowel als in de latere eeuwen keert dit verschijnsel echter onophoudelijk terug. Zeer dikwijls staan twee of drie verschillende aanvangsregels boven een lied om de melodie aan te duiden. Ik noem slechts een enkel voorbeeld uit van Mander's ‘Gulden Harpe’ waar een lied voorkomt, dat gezongen kan worden op: Wilhelmus van Nassouwen
oft
Saligh is hy bedeghen
Oft
Nachtegael int
Zelfs vier en vijf verschillende aanvangsregels werden boven een lied geplaatst. Zoo lees ik in een 17e eeuwsch liedboek een lied, dat gesteld is op deze vier wijzen: Gheluck vrede en 't leven
of
Wilhelmus van Nassouwe
of
Van de schoon Hollantse Bruyt
of
De 6e Psalm.Ga naar voetnoot1)
En in een ander deze vijf: Wilhelmus van Nassouwen
of
Vanden 130en Psalm
of
Dat viel een Hemels douwe
(A.L. no. 74.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 663]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het eerstgenoemde liederboek komt op bl. 62 een lied voor, dat op vier wijzen gezongen kan worden. Die vier wijzen zijn opgenoemd in een afzonderlijk liedje, dat ook weer op zijne eigene wijze gesteld is. Een beurtzang zal dikwijls wel op twee verschillende wijzen gezongen zijn. In hetzelfde liederboek vindt men b.v. op bl. 45 een lied ‘ghestelt op tweederleye wyse of stemmen; het eerste ende des Bruydegoms veers op de wyse: Nu leef ick in 't verdriet. Het tweede ende de Bruydt haer veers, op de wyse: Eylaes ick moet beweenen’. Elders lezen wij boven een lied deze aanwijzing: ‘Een Liedeken om met tween te singhen’ terwijl uit het lied blijkt, dat het eene zamenspraak isGa naar voetnoot2. Eens vond ik zelfs deze aanwijzing: ‘Canon met drien te singhen, Op de wyse: Geenen vreucht, verheught’Ga naar voetnoot3). Soms werd in het midden van een lied de wijze veranderd. Dat is echter alleen het geval bij liederen van grooten omvang. Waarschijnlijk was dit een voorzorgsmaatregel van onze wel vrome, maar ook vroede voorouders om onder het zingen van sommige hunner ellenlange, schriftuurlijke liederen niet in slaap te vallen. Vele van die liederen werden dan ook bij gedeelten gezongen en zij hebben daarom dikwijls twee, soms drie ‘Pausen’. Na eene ‘pauze’ werd de wijs gewoonlijk veranderd. Zoo lees ik in het bovengenoemde liederboek op bl. 121 in een lied van Esther: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 664]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pause.
Verandering van spys doet dickwils eten.
Op de wyse:
Der Philistynen stam quam.
Daarna wordt het lied weder voortgezet. In hetzelfde liederboek (het ‘Nieu Medenblicker’) vinden wij op bl. 168 in een lied van Jozef: Verandering van spys doet,
Verandering van wys doet,
Op 't gheklanck: komt alle me die vaere wil.
Dit lied bevat trouwens niet minder dan 85 strofen van 8 regels! Nog zijn er verschillende andere aanwijzingen voor den zang, die dikwijls boven een lied geplaatst worden. De meest gebruikelijke daarvan is zeker wel: ‘Op de wyze: alst beghint’. Men treft deze reeds eenige malen aan in het 15e eeuwsche liederboek van Maria Remen; ook in het ‘Devoot ende Prof. B.’ lees ik b.v. op fol. 33: ‘Dit is die wise, ghelyc alst beghint’, maar daarop volgt dan de muziek. In de overige liederboeken tot op onzen tijd toe komt het tallooze malen voorGa naar voetnoot1). Waarschijnlijk werd deze aanwijzing geplaatst boven liederen, welker wijze algemeen bekend was. Zoo werd b.v. een liedje van StarterGa naar voetnoot2) gezongen op de in die dagen bekende wijze: ‘Questa dolce serena’ en datzelfde lied werd later ook in het ‘Groot Hoorns .... Liedboeck’ (I, 219) opgenomen onder de aanwijzing: ‘alst beghint’. Blijkbaar was ook dit lied van den bevalligen Frieschen dichter zeer spoedig bekend geworden, gelijk zoovele zijner overige liederen en kende elk de wijs, waarop het gezongen werd. Toch kan de door mij aangegeven verklaring dezer aanwijzing niet onvoorwaardelijk worden aangenomen, ten minste niet voor elk tijdperk. In van Effen's Spectator toch komt eene plaats | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 665]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor, die ons tot voorzichtigheid noopt. Ik haalde een deel daarvan reeds in het vorige hoofdstuk aan. Sprekende over de aanvallen der brooddichters op die uitgevers, welke ook als liederdichters optraden, zegt hij: ‘Vooreerst houden ze staande, dat het tegens de regulen van de kunst stryd meest alle die liederen te stellen op den toon van: “o Holland schoon, gy leeft in vree”, dewyl die nare en droevige deun zo een jammerlyke stof nog erbarmelyker maakt........ Dat het veel nutter is zo een zielroerend voorwerp wat te vervrolyken door 't bekende wysje van Wilhelmus van Nassouwen of met er boven aan te zetten: stemme als het begind, den koper de keur te geven van het naar zyn zinlykheid te zingen’Ga naar voetnoot1). Ook op dit punt is echter de medewerking der musici noodig, indien men tot eene beslissing wil komen. Vrij dikwijls leest men boven een lied: ‘Op een aangename Voys’, ‘op een nieuwe voys’, ‘op een aardige voys’; een enkele maal, zooals b.v. in het Groot Hoornsch Liederboek boven het ‘Onze Vader’: ‘Eyghen zanghwyze’. Werd ook bij deze uitdrukkingen verondersteld, dat de wijze algemeen bekend was? Van de laatste mag dat zeker wel worden aangenomen, maar ook van de drie eerste? Soms liet men het vinden der wijs over aan de zangers zelf. Eenige merkwaardige regels uit den proloog van het Dev. ende Prof. B. luiden nl.: ‘Na die liedekens ..... volghen veel deuote Leysenen op haer noten, ende daerna int eynde des boecx sommighe liedekens ende leysenen sonder noten, want men den toon niet en heeft connen ghevinden, omdat si uter memorien van vele menschen syn, die daertoe versocht syn, daer ghi een voys op dichten moecht na u deuocie’. En in de tabel lezen wij nog: ‘Hiernae ..... volghen veel schone leysene, in latine ende in duytsche, met haren noten ende toonen ende sommighe sonder noten, ende oock sommighe gheestelycke liedekens sonder noten, maer de ghemeyne wisen daermense op sin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 666]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ghet/ staen daer boven gheteekent, oft ghi moechtse singen na u beliefte ende devocie’. Na deze (zooals ik hoop, niet geheel nuttelooze) uitweiding gaan wij verder. In de 17e eeuw regent het liederboeken - en van allerlei slag. Er waren geestelijke liedboekjes, die stichtelijke namen droegen als: Geestelyk Bloemhof of Kruidhof, Sion's Wynberg, de Bloempot, de liefelyke Paradijsvogel enz. Wereldlijke voor de gegoede standen met dergelijke namen als: Schoonhoofs Lustprieelken, Geldersche Playsier-hof, Bloemhof der Nederlandsche Jeugd, Amsterdamsch Minnebeekje, Olipodrigo, Haarlemsche Duinvreugd, Haarlemsche Lente-, Mei-, Zomer- en Winterbloempjes. Ook liederboeken voor het volk als: Het Vlaardingsch Vissers Liedboek, het Maassluische Hoekertje, de Verliefde of Klagende Minnaar enz. enz.; ik noem slechts eenige namen uit de menigte. Verreweg de meeste dier liederboeken bevatten slechts liederen. In sommige als b.v. in ‘den Bloemhof van de Nederlantsche Jeught’ worden zij afgewisseld door sonnetten en andere langere of kortere gedichten. De meeste liederboeken werden verschillende malen herdrukt. En deze herdrukken zijn geene bloote overdrukken, maar gewoonlijk werden eenige liederen toegevoegd, andere weggelaten, en moest het oude voor het nieuwe wijken. Onder de merkwaardigste liedboeken der 17e eeuw behooren, behalve het H.O.L., dat ik in een volgend hoofdstuk behandel, ook de zoogenaamde Mopsjes of Hoornsche Liedboekjes. Deze waren bijzonder in trek, vooral in Noord-Holland. Zij zouden hunnen naam te danken hebben aan dien van den herder Mopsus, die meermalen voorkomt in de herderspoëzie dier dagen, waarmee ook de liedboeken der 17e eeuw vervuld zijn. Deze afleiding werd gegeven door iemand, die in 1846 een stukje schreef over deze liedboeken, waaruit ik hier het een en ander zal mededeelen. Het tijdschrift toch, waarin hij het plaatste, kent menigeen nog slechts bij naam en wie heeft het ter hand? Wij lezen dan o.a.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 667]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de laatste helft der 17e en de eerste helft der vorige eeuw waren de Mopsjes of liedeboekjes in Noord-Holland algemeen in gebruik en had bijna iedere stad haar eigen Liedeboek. Dat van Hoorn zoude het eerste geweest zijn, door Beukelman uitgegeven. Hij en zijn zoon Reinier Beukelman hadden privilegie van de Ed. Gr. Mog. Heeren Staten van Holland en West-Vriesland. Niet alle drukken hebben dit privilegie. Dit waren de enkele Mopsjes; later voegde men die van verschillende steden bijeen en dus ontstonden de zoogenaamde dubbele Mopsjes. Van deze vooral bestaat een groot aantal drukken bij verschillende boekverkoopers uitgegeven ...... De eerste uitgave is moeyelijk te bepalen, naardien zij meestal zonder jaartal voorkomen. De titel van het waarschijnlijk eerste dubbele Mopsje is: 't Groot Hoorns Liedboeckje. Deze laatste druk is vermeerderd met het Alckmaerder en Enkhuyzer Liedtboeck te Hoorn, by Stoffel Kottingh, te Enckhuyzen by Meynaert Mul en te Alckmaer by Simon Hoelwerf. Later voegde men het Edammer en Purmerender Liedeboek hierbij; twee deelen in een band, in zeer klein formaat. ...................... De Mopsjes waren meestal in fraaije bandjes gebonden. Wij zagen die met fraai bewerkt zilver en schildpad (alhier krette-bandjes genoemd, van caret) evenzoo als de spiegels, die met krette lijsten, waaronder de kleederschuyer met krette- of zilverblad hing, in die dagen tot de weelde behoorden. Weinige Mopsjes hadden een gouden slootje; gemeenlijk waren zij echter in groen of zwart fluweel, in geborduurde of Fransche bandjes gebonden en met een of twee zilveren slootjes of krabbetjes voorzien. De gemeene waren in groen perkament ingenaaid. Op aanzienlijke partijen of bruiloftsfeesten werden zij meermalen op zilveren schenkbladen den gasten aangeboden’Ga naar voetnoot1). En nog in de eerste helft dezer eeuw was dat in Noord-Holland de gewoonte, gelijk ik vernam uit den mond van een Amster- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 668]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
damsch hoogleeraarGa naar voetnoot1), die het meermalen zelf had bijgewoond. Dat v.O. de laatste helft der 17e eeuw stelt als den tijd, waarop deze liederboekjes ‘algemeen in gebruik’ waren, is waarschijnlijk wel juist; maar men moet daarbij in het oog houden, dat ze dus reeds in de eerste helft gedrukt werden en toen bekend raakten. Er zijn dan ook reeds drukken van 1630 en 1638 bekendGa naar voetnoot2). Tegenwoordig bestempelt men dikwijls alle dergelijke 17e eeuwsche liederboekjes met den naam van ‘Mopsjes’, maar ik betwijfel of men daartoe recht heeft. Ik meen, dat die naam zich tot de Noord-Hollandsche beperkte; moge men al soms een ander liederboek zoo genoemd hebben, algemeen was die naam zeker niet. In lateren tijd spreekt men ook dikwijls van ‘Jufferboekjes’Ga naar voetnoot3). Onder dezen naam werden echter niet alleen liederboekjes begrepen, gelijk wij uit eene mededeeling van Jac. Scheltema kunnen opmakenGa naar voetnoot4). ‘De boekverkoopers’ zegt hij, ‘moeten in dien tijd voordeel hebben gevonden door de uitgaaf van zulke verzamelingen van minnedichten en gezangen, welke met den naam van Jufferboekjes zijn bekend gebleven. De beste en meest geliefde, met name: Flora of boomgaard van liefelyke bloemen van Daniël Heinsius, de minne- en zinnebeelden en gezangen van Hooft, de maagdepligten en maagdeklagten van Cats, de minnekunst van Heemskerck en dergelijke, worden alzoo in duodecimo of lang octavo voor de jongelingschap uitgegeven en met kostbare bandjes voorzien aan de juffers geschonken en gewoonlijk door deze in de ebbenhouten of baleinen emmertjes, de ridicules (l. réticules) van dien tijd naar de gezelschappen medegenomen’. Onder dergelijke boekjes zullen ook wel liederboekjes geweest zijn en misschien soms geschrevene. De uitwendige gelijkheid dezer boekjes kan aanleiding hebben gegeven ze nu eens zus dan zoo te noemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 669]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sommige wereldlijke liederboeken zijn voorzien van gravures en daar zijn er, welke zeer fraai mogen genoemd worden. Uit die, waarmede Chrispyn de Passe den ‘Nieuwen Jeucht-Spieghel’ versierde, blijkt ten duidelijkste, dat de jongelieden dier dagen bijna nooit zonder liedeboek in elkanders gezelschap waren. In de Danszaal, in de Muziekschool, op de wandeling, op buitenpartijtjes en luidruchtige Doelenfeestjes, overal ziet men ze. Dat men zulke boekjes werkelijk bij zich droeg, blijkt ook nog uit de voorrede van eene 17e eeuwsche verzamelingGa naar voetnoot1). De uitgever (of misschien de verzamelaar) zegt tot de ‘soete diertjes’ o.a., dat hij het formaat opzettelijk zoo klein gemaakt heeft, ‘achtende hetselve het bequaemst ende het ghevoeghlyckst te wesen om in de sack hier en daer mede te draghen, als ghy lieden soete byeenkomsten ende vergaderinghen houdt......... Voorts tot dese kleynigheydt (nl. van het formaat) hebben my bewoghen eensdeels alsje zit en besteedt u heyligh Avondt hierin ende eerje van U ouderen mocht verrascht worden, datse dan het gheluck van die geen diese gemaect heeft, mogen ghenieten, namentlyck wanneerse onder het schortekleedt te schuyl ghesteken sullen worden’. Nog meer wordt men van die onmisbaarheid der liederboekjes overtuigd, indien men er de stukken onzer 17e eeuwsche genreschilders nog eens op aanziet. Zoo schilderden Terburch, Metsu en Netscher gaarne die fijne en bevallige muziekpartijtjes, waar gewoonlijk eene dame uit een liederboek (een enkele maal van een los blad) zit te zingen, terwijl een of meer jonge mannen haar begeleiden met een muziekinstrument. Dusart, Molenaer en A.v. Ostade daarentegen schonken ons menig vroolijk boeren-feest, waar eene welgedane boerin met een los blad in de hand een lied zingt en sommigen medezingen begeleid door den doedel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 670]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zakspeler. Jan Steen's dartel penseel vermeidt zich in vroolijke, huiselijke feestjes, waar levenslustige grootvaders en grootmoeders met hunne kinderen uit een liederboek of van een blad zingen, terwijl de kleinkinderen doedelzak of dwarsfluit bespelen. En ook Jordaens, de onvervalschte Vlaming heeft ons eene dergelijke voorstelling gegeven van het: ‘soo d'ouden songen, soo pypen de jonghen’ in de heerlijke schilderij, die deel uitmaakt van de Arembergsche verzameling. Zelfs op de door Cornelis Cornelisz. (v. Haarlem) geschilderde Bruiloft van Peleus en Thetis ontbreken de liederboeken niet. Twee daarvan in langwerpig formaat, perkamenten band en met linten vastgestrikt liggen op den grond en wat verder zingt een troepje nimfen uit een liederboek. Ook in de 18e eeuw treffen wij de liederboeken nog bij menigte aan. Ook nu hebben de gegoede standen hunne wereldlijke liederen, die verzameld zijn in bundels als: Thirsis Minnewit, Apollo's St.-Nicolaas-, Kermis-, Vastenavond- en Nieuwejaars-gift, het Hernhutsche Nachtegaeltje, de vroolijke Zanggodin enz. Evenzoo zijn er nog geestelijke liederboeken, die namen dragen als: Zedezangen en Stichtelijke Liederen, Geestelijke Nachtegaal, Kruisgezangen, Geestelijke Goudschaale. En ook het volk heeft zijne liederboeken als: ‘de Amsterdamsche Harlekyn en de Haagsche Scharmoes, het Vermakelyk Haagsche Bosch, de Hond in den Pot, de Amsterdamsche Pakhuisvreugd, de Nieuwe vermakelijke Snuifdoos en zoovele anderen. Dat de ‘jufferboekjes’ nog in zwang waren zou ik opmaken uit een liedboek van die dagenGa naar voetnoot1), waar wij een minnaar o.a. tot zijne Dulcinea hooren zeggen: Uytgelesen Margarietje,
Als ick noch van dese weeck
Eensjes in uw boeckje keeck,
Daer op elcken bladt een Liedtje
(En op somm'ge twee of drie)
Staet, volghd' ick de Deuntjes, die
enz.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 671]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En elders zegt eene vrouw tot haren man: Wy waren vrolyk, gy lykt treurig:
Wy zongen met ons vyfjes maat,
Uit 't Nachtegaeltje, daer we uit leeren;
Zoo moet een vrouw, zoo moet een Vrouw zich diverteeren.Ga naar voetnoot1)
En op een stuk van den geestigen Cornelis Troost (in het Mauritshuis) zien wij eene bevallige jonge vrouw met een liederboek onder een boom zitten; een Cupido fluistert haar eenige woorden in het oor. Wat hij haar zegt, staat vrij duidelijk in het openliggende boek te lezen; het is de waarschuwing: Maar wagt u zoet meisje
Voor 't eerste snoepreisje.Ga naar voetnoot2)
Een ander 18e eeuwsch schilder Melchior Brassauw schildert ons den verloren zoon in een gezelschap van een paar schoone vriendinnen, die luit en violoncel bespelen, terwijl een liedboek op tafel ligt. Zeker zijn er wel meer 18e eeuwsche stukken, waarop liederboeken voorkomen, maar ik betwijfel toch, of ze zoo talrijk zijn als in de 17e eeuw. Indien ik mij niet vergis, dan is ook het aantal geestelijke liederboeken in de 18e eeuw kleiner dan in de 17e en neemt het aantal volksliedboeken zeer toe. Vooral in de laatste helft der 18e eeuw zagen eene menigte volksliedboekjes, op grof papier gedrukt en in een grauw papieren omslag het licht en toonen ons daardoor reeds welken weg de liederboeken zullen opgaan. Want hoe is het in de 19e eeuw? In den aanvang daarvan had men onder de beschaafde standen nog wel liederboeken, maar toch slechts weinige. De oude waren vergeten en de enkele nieuwe, die er voor in de plaats waren getreden, werden dikwijls meer vervaardigd met het doel de vreemde liederen te verdringen, dan omdat zij in eene be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 672]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoefte moesten voorzien. Zoo zegt Scheltema sprekende over de oude liedboekjesGa naar voetnoot1): ‘Het verdient opmerking, dat de meeste van deze liederboekjes thans (het stuk is van 1831) vergeten zijn en dat nu in de gezelschappen van jongelieden, waar Hollandsche liederen gezongen worden en men alzoo niet geheel verfranscht is, vooral in de landprovinciën, bij voorkeur gezangen genomen worden uit de ‘Oeconomische Liedjes van Elizabeth Wolff en Agatha Deken’, uit de ‘Volksliedjes der Maatschappij’ (t.N.v. 't A.) en het ‘Haerlemmer Spreeuwtje’ van Democriet en in de laatste jaren na het herstel des vaderlands de volksliederen van Tollens, Spandaw en anderen’. Scheltema betreurt het verder, dat de jongelui der 19e eeuw ‘van het genoegen om het goede uit de Jufferboekjes te kennen verstoken zijn’ en hij voegt er bij: ‘Ik heb mij weleer beijverd om in dit gemis eenigszins te helpen voorzien en derhalven in den jare 1821 een ‘jufferboekje’ uitgegeven met den titel: Jacob Cats aan Neerlands Jufferschap’. Hij had alles weggelaten ‘wat aan wijze en voorzigtige moeders mishagen konde’ en zich met de hoop gevleid ‘dat de jonge Heeren hetzelve liever dan vreemde, kostbare Almanakken aan de beminde zouden hebben geschonken’. Maar die verwachting werd niet vervuld, want het boekje werd ‘nergens behalve by de Dordsche jufferschap naar wenschen ontvangen’. Hoe loffelijk de poging van Scheltema ook mocht zijn - die slechte ontvangst was toch een teeken des tijds. Op nieuw bleek hieruit, dat de liederboeken niet meer aan de behoeften van den tijd konden voldoen en onmogelijk zulk eene groote rol in het huiselijk leven konden spelen als in vroegere eeuwen. En in onze dagen blijkt dat nog veel duidelijker. Het beschaafde deel van ons volk of zelfs de gegoede standen kennen bijna geene bepaalde liederboeken meer. Het is waar, er zijn nog enkele bundels ‘Gezelschapsliederen’ waarbij soms ook ‘eenige toasten’ gevoegd zijn en waaronder er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 673]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn, die een 17en druk beleven, maar die bundels blijven toch slechts tot een klein deel der burgerstanden beperkt en wat is het aantal en het aanzien dier liederboeken bij dat van vroegeren tijd? En toch is die oude toestand nog bij een deel van ons volk bewaard gebleven; bij de lagere en laagste standen worden de liederboeken nog steeds in eere gehouden. Daarheen wende men dus het oog om zich den toestand van voorheen ten minste eenigszins te kunnen voorstellen. Nog altijd is er bij het volk trek naar die kleine boekjes, gewoonlijk in een lichtblauw, soms groen papieren bandje, op grof papier maar met duidelijke letter gedrukt, waarin hunne geliefkoosde liederen verzameld zijn en die elk zich voor ƒ0.10 à ƒ0.15 kan aanschaffen. De voornaamste uitgever dezer bundelsGa naar voetnoot1) deelde mij mede, dat hij van elk zijner liederboekjes jaarlijks eenige honderden verkocht. Bij de meest gewilde als b.v.: ‘de Overtoomsche Marktschipper’ (in 3 deelen, die afzonderlijk te verkrijgen zijn) klom dat getal ongeveer tot 800 exemplaren 's jaars, bij andere als ‘de Zingende Kruier’, ‘het zingende Nachtegaaltje’, ‘de vroolijke Schoorsteenveger’, ‘de lustige Jager’ e.a. bedroeg het aantal exemplaren gewoonlijk 400 à 600. Dat die boekjes in trek zijn, blijkt bovendien voldoende, als men ziet, dat van sommige een 6e en 7e, van andere een 12e en 16e druk verscheen. Deze uitgever bezit ongeveer een dozijn van zulke boekjes en hij alleen verkoopt er dus jaarlijks eenige duizenden. Rekent men nu daarbij, wat nog door anderen wordt verkocht, dan behoeft men niet te vragen of deze boekjes invloed oefenen en of hun inhoud en hunne verspreiding van belang zijn voor de ontwikkeling van het volk. Want evenals in vroegeren tijd zwerven die boekjes overal heen; niet alleen naar de verste uithoeken van ons land en België, maar overal waar door het volk Nederlandsch gesproken wordt. Een paar voorbeelden, één uit het verleden en één uit het heden mogen dat staven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 674]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toen (nu misschien twee jaren geleden) de op Nova Zembla gevondene voorwerpen hier te Amsterdam tentoongesteld waren, ontdekte ik daaronder plotseling een ‘suverlyc boecxken’ bevattende de vrome, fraaie liederen van Tonis Harmansz. van Warvershoef. Niet zonder aandoening en eerbied beschouwde ik het kleine, verschoten en verschrompelde boekje, dat wel had kunnen wegschuilen in de vuist van zoo menig stout matroos, dat de arme schepelingen zoo dikwijls een oogenblik zal getroost hebben in den bangen strijd om het bestaan en dat hier nu lag als een welsprekend getuigenis van de vroomheid en geestkracht onzer voorvaderen. En zou dit het eenige liederboek zijn, dat ooit in vroegeren of lateren tijd naar verre kusten werd medegevoerd? Ik denk het niet en vermoed, dat ze ook nu nog wel op onze schepen zullen worden aangetroffen. En zwierven zij in vroegeren tijd naar de Noordpool, in onze dagen komt nog dikwijls eene moeder uit de volksklasse een pakje liederboekjes koopen voor haren zoon, die in de gelederen van het Indische leger dientGa naar voetnoot1). Mogelijk wordt ook zij gedreven door den wensch, dat deze liederen dienen mogen ‘om droefheyt ende melancolie te verdryven’, zooals ook reeds op het titelblad van het Antwerpsche Liederboek te lezen staat. |
|