De Potter en andere leiders van den opstand worden verwenscht. Echte volksliedjes, ook door het dialect waarin zij zijn geschreven, vertoonen zij op meer dan een plaats iets van den volkshumor, ook van de ruwheid, die vele onzer oudere historische liederen kenmerken; Pierlala, typische Vlaamsche figuur, nakomeling dier ‘zotten’, die zoo onbevreesd de waarheid spraken en voor den Vlaamschen volksaard waakten, duikt hier weer op uit zijn kist.
Echter, gevoelens als die van Lebrocquy waren onder het Belgische volk schaarsch; de meerderheid des volks en de Regeering waren aanvankelijk vijandig gezind tegenover het Nederlandsch en zijne voorstanders; Willems ondervond het, die van Antwerpen - waar hij ontvanger was geworden - verplaatst werd naar het afgelegen Eekloo; Prudens van Duyse achtte het geraden uittewijken naar het Noorden. Langzamerhand gaan de voorstanders van het Nederlandsch inzien, dat het gevaar van verfransching nu eerst recht dreigt; voorloopig beroofd van den steun, dien het Noorden hun bood, moeten zij gaan vertrouwen op eigen kracht; eerst nu neemt de ‘Vlaamsche Beweging’ een aanvang.
Had Lebrocquy Pierlala doen verrijzen, Willems grijpt als bij instinct naar den ouden Reinaert: in 1834 zond hij een nieuwe bewerking van dat oud-nationaal gedenkstuk in het licht met een voorrede, die ‘een rechtstreeksche aanklacht’ was ‘tegen het stelsel der Regeering om land en volk te verfranschen’. In datzelfde jaar zetten Blommaert en Serrure het Vlaamsch tijdschrift Nederduitsche Letteroefeningen op touw en laat Maria Doolaeghe (1803-'84) haar geestdriftigen oproep Aen de Belgische Dichters weerklinken. In 1836 worden te Brussel, Leuven, Gent, Antwerpen maatschappijen opgericht, die brandpunten van Vlaamsche letteren en wetenschap zullen worden; het genootschap der ‘Vlaamsche Bibliophilen’ te Gent