Het Drama.
Bij eene beschouwing van het drama als uiting der gemeenschap en van het aandeel der voorname auteurs in die uiting, openbaart zich een groot verschil tusschen de eerste helft der 17de eeuw en het tijdvak van 1770-1813.
Toen was het drama een der voornaamste letterkundige genre's, zoo niet het voornaamste; nu vindt de volksgemeenschap, bij toenemende differentiatie, in het drama niet Ianger het voorname middel tot uiting; de lyriek en het episch of andersoortig proza staan op den voorgrond. Het aandeel der voorname auteurs in de ontwikkeling van het drama was toen belangrijk: het overzicht en de karakteristiek der werken van Heynsz., Kolm, De Koningh, Rodenburg, Coster, Breero, Starter, Hooft en Vondel - om slechts deze te noemen - maakte ons reeds bekend met ‘de voornaamste dramatische invloeden en genres, stoffen en vormen’ (V, 69); nu zien wij van al de hier behandelde auteurs slechts Feith, Styl, Bilderdijk, Kinker, Helmers en Tollens, voor het tooneel werken, en van hoe weinig beteekenis is dan nog, behalve bij Kinker, hun dramatisch werk vergeleken bij hun overig letterkundig werk.
De invloeden, die wij omstreeks het midden der 18de eeuw in de ontwikkeling van het drama te onzent werkzaam zagen, doen zich nog gelden. Het klassieke drama wordt vooral door Bilderdijk vertegenwoordigd; het nieuw-klassieke door hem, Feith, Styl, Helmers en Tollens; daarnaast handhaaft zich de invloed van het Engelsche drama, terwijl die van het Duitsche steeds sterker wordt. Mede onder den invloed der wassende democratie verliest het ouderwetsch nieuw-klassiek treurspel grond; de tooneelschrijver Pieter Pypers verhaalt ons in het voorbericht van zijn, uit het Fransch vertaald,