Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 6
(1910)–G. Kalff– Auteursrecht onbekendPaape en Van Woensel.Gerrit Paape, in 1752 te Delft geboren uit den lageren stand en opgeleid voor teekenaar in een plateelbakkerij, was een volbloed-patriot. Als zoodanig leeren wij hem kennen uit het bundeltje Vaderlandsche Gedichten, dat hij in 1784 uitgaf en dat de gewone opgeschroefde uitingen van vrijheidszucht bevat. In 1787 wijkt hij uit, wordt broodschrijver en brengt in betrekkelijk korten tijd - na 1798 hooren wij niets meer van hem - een groot aantal werken voort. Klassieke treurspelen in proza en 4 (5) bedrijven als Agis of de Republiek Sparta (1788) en Sphrodias en Olynthia of Het Vaderland en de Liefde (1788) hielden uit de verte eenig verband met de patriotsche beweging. Rechtstreeks uit die beweging voortgekomen waren een zestal staatkundige gedialogizeerde pamfletten, die hij in 1787 onder den naam Vaderlandsche blyspelen uitgaf (De Vaderlander, De Partyzugt enz.); een drietal blijspelen van het jaar 1789: De ondergang van de Republiek Abdera, Democritus of de gebannen Filosoof en De Boggels; de beide eerste ontleend aan den, door hem vertaalden, | |
[pagina 285]
| |
roman van Wieland De Abderiten; een trits Republikeinsche Klugtspelen van het jaar 1796: De Slymgasten, De Stille in den Lande en De Municipaal; Jozephus of de Zegepraal des Bijgeloofs en der Aristocratie, dat te Duinkerken het licht zag, een pleidooi tegen bijgeloof en aristocratie vóór volksverlichting en vrijheid. Aan de buitenlandsche staatkunde ontleende hij zijn treurspel in drie bedrijven Het Congres der Oostersche Koningen of de Zegepraal van het Despotismus (1792); een felle aanval op de vorsten van Europa, die een congres houden om ‘wysgeerte en Vrijheid den doodsteek toe te brengen’ en met behulp van het, door de hofpartij opgehitst, grauw triomfeeren over hunne tegenstanders. Behalve deze staatkundige werken schreef Paape een aantal andere, die met de politiek weinig of niets uitstaande hebben; een paar auto-biografische romans: De Hollandsche Wysgeer in Braband (1788) en Mijne vrolijke Wijsgeerte in mijne ballingschap (1792); verhalende bijbelsche gedichten, in navolging van Gessner vervaardigd, als Simson (3e druk 1791) en Jacob (2e druk 1791); een blijspel in vijf bedrijven ‘het hoogduitsch vrij gevolgd’ onder den titel Twee Horologien en geen geld in de zak (1792); een ‘tooneelspel’ De Wijsgeer (1792) in vijf bedrijven en in proza. Paape's staatkundige geschriften zijn niet zonder belang voor wie de patriotten in hun wezen wil leeren kennen; een zijner romans (De Hollandsche Wysgeer) bevat aardige gegevens voor de kennis der zeden en gewoonten in het toenmalig Braband; de letterkundige waarde van zijn werk is gering, al valt de dialoog in zijn tooneelwerk hier en daar te prijzen.
Vrij wat hooger dan Paape staat de iets oudere Pieter van Woensel (1747-1808). Zijn meerdere geestesbeschaving had hij ten deele zeker te danken aan het lot, dat hem in een | |
[pagina 286]
| |
meer gegoeden en hooger ontwikkelden kring plaatste dan den Delftschen werkmanszoon te beurt viel. Te Haarlem uit Remonstrantsche ouders geboren, studeerde hij te Leiden in de medicijnen en promoveerde er reeds in 1770. Dan krijgt hij gelegenheid om buitenslands - maar onder gunstiger omstandigheden dan Paape - levens-ervaring en menschenkennis op te doen, zijn oordeel te scherpen, zijn blik te verruimen. Na zijn promotie trekt hij met Van Kinsbergen naar Rusland; voorspoediger dan Swildens, vindt hij er werk: hij krijgt een aanstelling aan de kadettenschool te St.-Petersburg. Op een reis door de landen aan de Zwarte Zee leert hij Rusland en het Russische volk beter kennen. Na zijn terugkeer vestigt hij zich als dokter bij de marine te Amsterdam. Aan dat verblijf in den vreemde gedurende de beste jaren zijner ontwikkeling zal men ten deele de frischheid van geest en de onbevangenheid van blik moeten toeschrijven, welke Van Woensel als auteur kenmerken. Die eigenschappen openbaart hij vooral in het tijdschrift De Lantaarn, dat hij in 1792 onder den schuilnaam ‘Amurath-Effendi, Hekim-Bachi’ begon uittegeven en tot 1801 voortzette. In zijn kracht zien wij hem vooral na 1795, toen de oude Republiek bezweken en een nieuwe orde van zaken tot stand was gekomen; daarom zullen wij eerst in de tweede helft van dit deel uitvoeriger over hem spreken. Wat hij als auteur vermag, toont hij echter ook reeds vóór 1795 hier en daar; zoo b.v. in zijn scherpe en vermakelijke polemiek tegen een schrijver der Monthly Review, die hem voor een ‘aap van Sterne’ had uitgemaakt. Wie, als Van Woensel, menschenkennis paarde aan bezadigdheid, gezond verstand aan onbevangenheid van oordeel, en daarbij zulk een vaardige pen bezat, kon nog goede diensten bewijzen aan de algemeene zaak. Dat hij zulks inderdaad gedaan heeft, zullen wij in het vervolg van dit deel zienGa naar eind14). |
|