| |
Patriotten en Prinsgezinden in de lyriek en het drama.
Liefde tot het vaderland, genegenheid voor en afkeer van het Huis van Oranje, de nieuwe gevoelens van menschenwaarde en menschenrechten, in verband met de denkbeelden over de verhouding tusschen volk en vorst, hebben wij in verschillende kracht en schakeering kunnen waarnemen bij Berkhey en Betje Wolff, Van Alphen en Feith, Bilderdijk en Styl, Burman, Van Santen en Van Kooten, Bellamy en Helmers. Wij zullen deze gevoelens nog eens in oogenschouw nemen, vóórdat Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, belichaamd in een Fransch legercorps en scharen van uitgeweken Patriotten, de Republiek binnenrukten en een staatsvorm uit den weg ruimden, waaruit het leven reeds was geweken.
| |
I.
Wat er, behalve het werk der hiervoor behandelde dichters, aan lyriek van dezen aard is voortgebracht, heeft weinig te beteekenen. In volksliedboekjes als Amsterdamsche Kermis-Vreugd, De Amerikaansche Koopman, Het Springende Haasje, vinden wij hier en daar een liedje ‘Op de heuglyke herstelling van den HoogWelgeb. Gestr. Heer J.D. van de Capellen tot de Pol’ (ao 1782) of ‘Een aardige klugt.... daar een
| |
| |
Pruisische Husaar in de kraam kwam van een jonge Zoon’ (ao 1788), een herinnering aan de vrouwelijke dragonder uit het ‘konstkabinet’ (V, 436) en aan de moeder van den befaamden Campo Weyerman (V, 453). De Bataviesche Liederen voor de vrye Nederlanders en de Vaderlandsche Liederen, die in 1785 het licht zagen, behelzen in hoofdzaak rijmelaarswerk: tot lof van den ‘onwaardeerbren Heldenstoet’ te Amsterdam; een ‘Lofzang voor de helden van dezen tijd’; een danklied aan ‘De Donatrices der Vaendels’; een lied ‘Aan de Wapenen’ met dezen aanhef:
Lust der braven! - schrik dier vuigen,
In wier hart de moordzucht brandt.
Bellamy, dat zien wij wel, was niet de eenige Tyrtaeus dier dagen. Het blijkt ons op nieuw uit een gedicht van zekeren J. 't Hooft Jz. ‘aen Leydens Schuttery by derzelver afvuuring op het exercitie-veld der burgerye uitgesprooken’ (1784).
Van het aandeel der vrouwen in de Patriotsche beweging, spreekt een stukje uit een bundel Bataafsche Volks-liedjens, die geopend wordt door een ‘Vrijheids-lied, wijs: allons enfans de la patrie, Marsch der Marseillaanen’ en waarin men ook een lied aantreft onder den titel ‘De Nederlandsche Minnaar’; het meisje van dezen minnaar wordt ons aldus geschetst:
Mijn Mietje is ook een Vaderlander,
Ze is patriotsch met heel haar hart,
'k Nam anders waarlijk nog een ander,
Al koste 't mij dan ook wat smart;
Geen vrouw kan mij behaagen,
In huis heerschzuchtig is.
| |
| |
Slechts één lied uit dezen tijd heeft er het leven afgebracht: nog altijd blijft in Hier komt Pauwel Jones aan onder ons volk de heugenis bewaard van den Amerikaanschen kaperkapitein, die in 1779 aan boord van een veroverd Engelsch schip de haven van Texel binnenliep; op het luchtig-dansend rhythme van dat aardig liedje stapt de stoutmoedige Yankee nog onder ons rond.
| |
II.
Meerder in omvang, doch niet in letterkundige waarde, is het dramatisch werk. Liefde tot de vrijheid bracht stukken voort als Berkhey's Claudius Civilis (1764) in vijf bedrijven en alexandrijnen en een treurspel van Willem Haverkorn den Jongen onder denzelfden titel (1779). De slotverzen van dat laatste stuk:
Schroomt nooit om alles voor de Vrijheid op te zetten.
Het wenschelykste aardsch geluk is de onafhanglykheid -
uiting der vrijheidsliefde van den dichter en van dien tijd, bevatten tevens de algemeene strekking van het stuk. Verwant met deze beide is het treurspel van den tooneelspeler Simon Rivier: Bato. Eerste Patriot. Vader der Batavieren en balling voor de Vrijheid (1786), een omwerking van Hooft's tragedie in patriotschen geest. Dezelfde Rivier vervaardigde een ‘Eeuwspel’ ter gelegenheid van De Tweede Jubel der Unie van Utrecht (1780) en warmde Besteben's Vlissinge Geus nog eens op (1783).
Een triomf der vrijheid: de afschaffing der slavernij, werd gevierd in De verlossing der Slaven door de Franschen (1794) met het motto:
Men kenne dan den slaaf, den prooi der dwinglandij,
Die van de Franschen hoorde: omhels ons! gij zijt vrij!
| |
| |
een tamelijk opgeschroefd en overigens middelmatig stuk, waarin tooneelen van de vrijlating losjes zijn verbonden met ‘passagiën van hervinding, schaaking, opstand en minnarijen, die het stuk ‘op den duur belangrijk’ moesten houden.
Den algemeenen toestand des lands raken: een stuk in vier bedrijven en in proza, getiteld De weldenkende en vry-sprekende Rentenier (1779), waarin ‘het tegenwoordig beloop der Geldnegotiën waarlyk een groot nadeel voor ons huisgezin’ wordt genoemd; De Hoog of de Westindische Geldhandel (1780), eveneens in vier bedrijven en in proza; Het Nieuwe Nederlandsche Kolfspel (1782) en De Herstelde Fabrikant (1782), die betrekking hebben op de ontwikkeling der binnenlandsche nijverheid.
In den strijd en de kuiperijen tegen den hertog van Wolfenbuttel worden wij verplaatst door een aantal schimpstukjes, die eer pamfletten in dramatischen vorm moeten heeten. Jurjen Lankbein of de Mof Commis, een tooneelspel in proza en in vier bedrijven, heeft nog iets van een drama; het gaat hevig te keer tegen Duitschers, die zich hier te lande vestigen en, na tot aanzien te zijn gekomen, op alles schelden. Echter weet de auteur onderscheid te maken tusschen goede en slechte Duitschers. In den afloop van het stuk: de mof ontzet van zijn ambt, zullen wij een wensch van den auteur moeten zien ten opzichte van den hertog. Van denzelfden aard zijn: De door Patricius verlichte Vaderlanders of het Ryk der Moffen uit (1779), Jaloursen Joseph of aankomst van Dikke Louis, De Mof Meesterknegt (1781), De Aristocraten (1785), De Hertog van Wolfenbuttel (waarin verscheidene prinsgezinden o.a. Ridder van Kumpel, W. van Bilderdijk en Elia Luzac voorkomen); Het Politicq en Staatkundig Marionetten-Spel in de tent de Oranje-boom enz.
| |
| |
Andere stukken hebben betrekking op de gebeurtenissen van 1786 en '87, zooals De Vryburger (1786), De Zegepraal van Utrechts Burgers of de vaderlandsche Held (1787), De dolle Dapperheid (1787). Vooral het eerste stuk is geschikt ons een denkbeeld te geven van de opgeschroefde geestdrift der Patriotten. Wij maken hier kennis met een edel vaderlandslievend jongeling, die zich van zijne ouders en zijn geliefde Kaatje losscheurt om te gaan strijden tegen ‘de verdelgers van 's volks rechten.... die door hunne slaaven Hattem trachten te onder te brengen’. Hoe hij gestemd is, blijkt voldoende waar wij hem tot zijn Kaatje hooren zeggen: ‘Voelt gij het bloed niet kooken? Ziet gij niet, hoe mijne oogen branden? Neen! deeze kop.... deeze kop moet met eer gewaagd enz.’ De opdracht van dit stukje aan de leden der Vrijkorpsen aanvangend:
strookt met den geest van het geheel.
Even fel en bombastisch, doch grover en kwaadaardiger zijn dramatische pamfletten tegen den Stadhouder als: De Bloed-Raad of de gevloekte Zaamensweering op 't Loo door Harmodius Friso (P. Vreede) (1786), Willem en Willemijntje.... of de mislukte reis naar de Republiek der Keezen (1787), Willem de vyfde of de wraakgierige (1786).
Wansmakelijke en persoonlijke uitingen van partijdrift zijn eveneens: Het vroolyke Ochtendgezelschap en Den ouderwetschen Nederlandschen Patriot ontmaskert, De mislukte Begrafenis van den ouderwetschen Nederlandschen Patriot (1782), die tegen R.M. van Goens zijn gericht; Jan Zwynenburg en Kees de Windbuyl, waarin geschimpt wordt op de patriotten.
| |
| |
Een paar andere stukjes: Jonkheer Dirk de Braave, waarin Van der Capellen wordt verheerlijkt als de redder der boeren en Gevaerts en Gyzelaar (1786) staan uit letterkundig oogpunt even laag als de voorgaande; doch geven in zóóver eenige verademing dat er niet in geschimpt en gescholden wordt.
Uít de engte dezer personaliteiten komen wij in iets ruimer veld met eenige stukken, die ‘blyspel’, ‘toneelspel’, ‘staatspel’, ‘zinnespel’ of ‘treurspel’ worden genoemd en betrekking hebben op de verhouding der Republiek tot het buitenland, een enkele maal op een gewichtig feit in het buitenland.
Van dien aard zijn b.v. De Neutraliteit of George aan den band (1781) een gelegenheids-stukje op de gebeurtenissen van 1781 en De Twist der Mogendheden of de Nydige Keiser in zyne onrechtvaerdigheden tegengegaen.... door Harmodius Friso; stukken ontleend aan den vrijheids-oorlog der Amerikanen tegen de Engelschen als: De Noord-Amerikaan in Holland (door Nassau La Lecq, 1778), Het Engelsche en Americaansche Kaartspel en De Geplaagde Hollander beide van J.A. Schasz (P. 't Hoen). De Gefnuikte Heerschzucht (1782) putte zijne stof uit den strijd tusschen de Engelschgezinde partij hier te lande en hare tegenstanders en werd vereerd met een lofdicht van Zelandus. Eindelijk maken wij nog gewag van twee stukken, getiteld De Dood van Lodewyk XVI, beide in drie bedrijven en in proza. Zijn die stukken vertoond, dan zal een ervan zeker diepen indruk gemaakt hebben; immers men kreeg er de gansche terechtstelling in te zien met soldaten, volksmenigte, beul enz.; in het andere wordt dat alles slechts beschreven.
Slechts weinig dramatische of andere literaire werken van dezen aard getuigen van een bezadigder geest, die ook in de partij waartoe hij zich aangetrokken gevoelde, het goed van
| |
| |
het kwaad wist te scheiden. Een dier werken is Feith's De Patriotten (1785) in vijf bedrijven en in proza. Feith noemt zijn stuk ‘tooneelspel’, doch het heeft meer van een politiek vertoog in den vorm van een tooneelspel, dienend om het beeld van den patriot, die zijn vaderland waarlijk lief heeft, te stellen tegenover dat van den patriot die zich zelven zoekt.
Bezadigd is ook een der twee eenige schrijvers uit deze schare, die op den voorgrond verdienen te komen. Over het werk van die beide politieke auteurs moge hier ten slotte nog een en ander volgen.
|
|