in 1666 in zijn boek Philosophia S. Scripturae Interpres een wijsgeerig rationalisme predikte: de uitlegging van den bijbel, beweerde hij, moest in overeenstemming zijn met de verlichte rede; daar God, die Schrift en Rede beide aan den mensch gaf, niet wil dat zij met elkander zullen strijden; de ware wijsbegeerte moest ons eenig richtsnoer ten leven zijn; niet de H. Geest, maar de ware wijsbegeerte alleen, was volgens hem in staat, ons de juiste verklaring te schenken van de tallooze raadselen der Schrift. Over de lotgevallen en den invloed van dat boek moeten wij hier zwijgen. Vermelding echter verdient, dat wij dezen dokter met een ander vriend van Spinoza, den Med. Dr. Johannes Bouwmeester vinden onder de stichters van het in 1669 opgericht dichtgenootschap Nil Volentibus Arduum, dat zoowel in deze en andere zijner stichters als in zijn eerbied voor de wetten en regels der poëzie een sterk verstandelijk element toont.
Sommige auteurs kantten zich van den aanvang af tegen dit Genootschap; anderen begonnen met lid te zijn, doch verlieten het later en namen een vijandelijke houding tegenover hun vroegere vrienden aan; weer anderen stonden buiten deze twisten, doch het verstandelijk element is ook in hunne poëzie overwegend. Navolging der auteurs van het eerste geslacht, vooral van Hooft en Vondel, is bij velen hunner zichtbaar; de meesten lijden aan de deftigheid en de ‘Parnastaal’ die wij vooral met Vollenhove haar intrede zagen doen.
Die deftigheid lokte als terugslag de parodie uit; de lust tot parodiëeren van het verhevene of slechts hoogdravende, reeds vroeger aanwezig, wordt nu sterk. Naarmate men zich eenerzijds beijvert, de poëzie opteschroeven, schept men er anderzijds behagen in, haar neêr of zelfs in de modder te trekken.