Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 4
(1909)–G. Kalff– Auteursrecht onbekend
[pagina 79]
| |
Dichters en Tooneelschrijvers.Het voorafgaand overzicht in vogelvlucht was noodig om, onder de veelheid van personen en werken in het letterkundig Amsterdam van dezen tijd, eenige voorname feiten in het oog te blijven houden. Eenige dezer dichters en tooneelschrijvers, die wij vluchtig hebben leeren kennen, moeten wij nu in hun leven en werk van naderbij beschouwen. De drie Zuidnederlanders: Heyns, Kolm en De Koningh leden van 't Wit Lavendel, laten zich zonder veel moeite vereenigen tot een groep, die wij mogen plaatsen tegenover de Noordnederlanders Coster, Rodenburg, Breero, Hooft en de dochters van Roemer Visscher. Dirck Pietersz. Pers mogen wij bij deze Amsterdammers voegen, al zijn wij niet zeker omtrent zijn afkomst; evenals Starter, al was hij van geboorte een Engelschman. Vondel, meer dan een der overige Zuidnederlanders, schakel tusschen Noord- en Zuid-Nederland, heeft recht op een eigen plaats. De hier getrokken scheidingslijn tusschen Zuid en Noord is niet van louter geographischen aard: het literair conservatisme immers, waarvan wij in den aanvang van dit hoofdstuk melding maakten, vertoont zich in de werken der Zuidnederlandsche letterkundigen sterker dan in die der Noordnederlandsche, bij wie de geest der nieuwere tijden tot voller ontplooiing komt. Het is waar, dat op Rederijkers-samenkomsten van de jaren 1613 en 1617 ook door de Eglantier nog ouderwetsch werk geleverd wordt: tooneelstukken, in den trant der oude zinne- | |
[pagina 80]
| |
spelen; refereinen ‘op 't blasoen’ in een versmaat, die slechts lijkt op den alexandrijnGa naar eind1). Maar Breero, Hooft, Coster, Vondel maken zich toch, de een sneller dan de ander, van het oude los en wenden zich tot het nieuwe. In de werken der drie Zuidnederlanders komt het nieuwe ook wel voor, doch er zoo mede vermengd, dat wij het met recht als overgangs-werk mogen betitelenGa naar eind2). |
|