Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 3
(1907)–G. Kalff– Auteursrecht onbekend
[pagina 299]
| |
Het Individu in de Letterkunde.Hervorming en Vrijheidsoorlog.Zoowel de Hervorming als de vrijheids-oorlog hebben in hooge mate bijgedragen tot de ontwikkeling der persoonlijkheid en der zelfkennis onder de bewoners dezer landen. De persoonlijkheid van een aanhanger der Roomsch-Katholieke kerk ging op in de gemeente waartoe hij behoorde; bij de belijders der nieuwe leer telde elk man en elke vrouw mede. Hoe duidelijk blijkt de invloed der Hervorming op den aanwas van het belang der persoonlijkheid uit den rijkdom van namen in de Hervormde stichtelijke lyriek tegenover de namen-schaarschte in die der Roomsch-Katholieken. Alleen reeds in het Liederboek van Lenaert Klock telt men in 435 liederen 398 namen van personen en gemeentenGa naar eind1). De Hervorming dwong tot inspanning der eigen kracht in het toetsen van een overgeleverde leer aan den bijbel als het Woord Gods, in het zoeken naar een nieuwen grondslag voor een eigen overtuiging in geloof en godsdienst. Die overtuiging, door vervolging en lijden beproefd, werd dierbaarder naarmate zij meer inspanning had gekost, werd scherper en kantiger in het schuren en botsen tegen de overtuigingen van verwante doch verschillende secten. Straks zou die overtuiging hun kracht geven om pal te staan tegen vijanden die niet alleen hunne vrijheid van geloof, maar ook hunne politieke vrijheid kwamen bedreigen. Die strijd voor zulke ideale goederen der mensch- | |
[pagina 300]
| |
heid als geloof en vrijheid gaf aan een deel dezer volken eene wijding die het tot dusverre niet gekend had. Ja, ook de middeleeuwen hadden hen zien optrekken ten strijde voor het geloof: de kruistochten waren een grootsch verschijnsel geweest. Doch naast zuivere toewijding en geloofsliefde ziet men daar den loondienst die aandreef tot het verwerven van aflaat, den lust naar avonturen en de roemzucht van den adel. Daar werd men niet bedreigd door machtige geestelijke en wereldlijke Overheden, doch trad aanvallend op tegen een vijand, tegen wien men zich opgewassen gevoelde, dien men minachtte. Hier paarde zich aan den strijd voor het geloof, de strijd voor de vrijheid; hier gold het ‘pro aris et focis’. Aan de Kruistochten hebben een groot aantal bewoners dezer landen deelgenomen, doch dat aantal moet verdeeld worden over een drietal eeuwen. Hier werden binnen het bestek eener halve eeuw bijna alle ingezetenen der volkrijke zeventien gewesten - de eenen meer, de anderen minder; de eenen vroeger, de anderen later - betrokken in een grootsche worsteling, die over de meesten hunner een verdriet en een leed bracht, rampen en ellenden, waarbij vergeleken de ongemakken, ontberingen en verdrietelijkheden der kruisvaarders gering schijnen. Nooit te voren is er in deze landen zooveel geleden als toen. Doch dat leed, gedragen en doorstaan, werd tot winst voor de ontwikkeling der persoonlijkheid. Niet alleen werd het karakter erdoor gelouterd en gestaald, maar ook de zelfkennis verhoogd; want ‘niemand kent zich zelf, zoolang geen leed hem treft’. Onder den geweldigen drang der omstandigheden werd alles wat in de menschen school, er als met forsche hand uitgedreven, uitgeperst, het goede zoowel als het kwade. De onderdrukking prikkelde tot verzet; verontwaardiging en toorn gaven krachten en deden daden bestaan, waartoe men vroeger niet in staat | |
[pagina 301]
| |
zou zijn geweest. ‘Alzoo’, zegt Hooft terecht, ‘werd d'ingeboore manhaftigheit en kry(g)saart der landtzaaten die onder de beezigheeden der koopmanschappe verstikt lagh, door de verbolgenheit opgewekt’Ga naar eind2). Daarnaast echter deden verbittering, haat en wrok zich gelden; al het booze kwam naar boven in deze ‘troebelen’ ook der gemoederen. Dat alles geldt vooral van de voorstanders der nieuwe leer en der opstandspartij. Doch ook de aanhangers van het oude geloof kregen hun deel in het leed en de rampen dezer tijden. Gaandeweg moesten zij aanzien en gedoogen, dat hun geloof verdrongen werd uit de hooge plaats die het zoo lang had ingenomen, verdrongen uit de kerken en kathedralen die het zich had gesticht; dat zij zelven als minderwaardigen werden beschouwd in een land, waar zij tot dusver gelijke rechten hadden gehad met de overige ingezetenen. Ook aan de Roomsch-Katholieken echter kwam de Hervorming ten goede door de Tegen-Hervorming die zij uitlokte, die aan de belijders van het oude geloof met een strenger kerkelijke tucht beter leeraars zou brengen, die hun zedelijk en godsdienstig gemoedsleven zou reinigen en opbouwen. |