lijdt schade in zijne onbevangenheid. Doch de kunst, ook de literaire, trekt voordeel uit de kennismaking met een hooger opvatting van schoonheid, een fijner smaak, een meer ontwikkeld gevoel voor nuance, schakeering en overgang. Het oog gaat zich openen voor de eenheid in veelheid, voor de evenredigheid der deelen, voor die wijze zelfbeheersching in den kunstenaar die leidt tot zelfbeperking. Het middeleeuwsche: ‘mate is goet t'allen spele’, tot dusver slechts in ethischen zin gebezigd, zal ook in esthetischen zin geldigheid verkrijgen.
Ten slotte, die literatuur was het werk van het Zuiden en van het Noorden, doch meer van het Zuiden dan van het Noorden. Nog was het Zuiden de meerdere in staatkundige en maatschappelijke beteekenis, in rijkdom, algemeene beschaving en kunst. De teekenen der tijden doen ook hier een overgang voorzien. Vlaanderen heeft zich als Bourgondische provincie niet kunnen handhaven op de vroegere hoogte. Yperen en Brugge gaan in de vijftiende eeuw langzaam dalen. Holland maakt zich gereed Vlaanderen te overvleugelen. De belangrijke beweging der moderne devotie gaat uit van Deventer en verbreidt zich vooral over het Noorden en Oosten dezer landen, al doet zij haar invloed ook elders gelden. Erasmus is een Noordnederlander. Noordnederlanders zijn ook humanisten als Van Dorp, Geldenhauer, Montanus, Agricola, Gansfoort en anderen. Zeker, het Zuiden laat zich niet onbetuigd, de eenige universiteit dezer landen is te Leuven gevestigd, maar hier mag het Noorden zich toch ten minste op denzelfden rang plaatsen als het Zuiden.
Zoo gingen deze volken een toekomst tegen die de worsteling zou brengen van het oude met het nieuwe leven. Hoe die worsteling zich in de literatuur afspiegelt, zal een volgend boek ons doen zien.