De monumenten in de voormalige baronie van Breda
(1973)–Jan Kalf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |||||||
Oosterhout.Literatuur. g.c.a. juten, Kerkelijk Oosterhout, Bergen op Zoom, [1910].Ga naar margenoot+ | |||||||
Dorst.Naam. Zie: van der aa, blz. 156.Ga naar margenoot+ | |||||||
De Roomsch-Katholieke kerk van den H. Marculphus.Ga naar margenoot+Geschiedenis. Volgens van goor (blz. 362) is te Dorst eene kapel gesticht doorGa naar margenoot+ ‘N. van Dorst, kanonick van Utrecht, die by zynen uytersten wil aan dezelve veele goederen bewees’. Deze kapel, waarin beneficies waren gevestigd ter eere van de H. Drievuldigheid en de H. Maagd, wordt het eerst vermeld in 1560. In 1609 waren er in de kapel drie altaren. Zij had toen een torentje met ééne klok. Bij de kerkvisitatie van 1635 werd zij ‘allervuilst’ genoemd. Na den vrede van Munster is zij in bezit genomen door de Hervormden, die er eens per jaar deden prediken door den predikant van Oosterhout (juten, a.w., blz. 67 v.). Beschrijving. De kerk is een onbelangrijke baksteenbouw in waterstaatsssijl.Ga naar margenoot+ Boven den ingang in haren westtoren staat het chronogram: DEO VIVO EX MUNIFICENTIA REGIS CORUSCO. De kerk bezit een Godslamp, kroon en kandelaars van rood en geel koper, alles van omstreeks 1830. In den toren hangen twee klokken:Ga naar margenoot+ 1. Klok van 0,565 M. middellijn, met het opschrift: M. VAN KAKERKEN PASTOOR IN DORST. PETIT ET FRITSEN ME FUDERUNT. 1838. 2. Klok van 0,46 M. middellijn met het opschrift: H. WAGEMAKERS THESAURIER. PETIT ET FRITSEN ME FUNDERUNT. 1838. | |||||||
Den Hout.Verdwenen gebouwen.1. KAPEL VAN DEN H. ANTONIUS. Van deze in 1336 vermelde kapel blijkt inGa naar margenoot+ 1609, dat zij toen verwoest was. In 1781 is er eene Roomsch-Katholieke kerk te Den Hout gebouwd, die in 1836 met eene Rijkssubsidie van f 5500. - is vergroot en in 1877 vervangen door een nieuwe, gewijd aan den H. Cornelius (juten, a.w., blz. 73 v.) | |||||||
[pagina 262]
| |||||||
zielen, daer wy toe ghegheven hebben ende bewysen dat gesate, daer dat gasthuise op staet, van voer der capellen tot after der straten met alre tymmeringhe toebehoerende’. Het gasthuis bezat verschillende renten voor uitdeelingen aan de armen en om bedden gereed te hebben voor zeven reizigers. In 1609 blijkt, dat dit gasthuis toen was ingevallen (juten, a.w., blz. 73 v.). | |||||||
Oosterhout.Ga naar margenoot+ Naam. Zie: juten, a.w., blz. 5. | |||||||
Kerkelijke gebouwen.Ga naar margenoot+ 1. DE ROOMSCH-KATHOLIEKE KERK, gewijd aan den H. Joannes den Dooper, is met haren toren eigendom der Roomsch-Katholieke parochie van dien naam. Ga naar margenoot+ Geschiedenis. Eene parochiekerk te Oosterhout wordt in 1277 het eerst vermeld (juten, a.w., blz. 5). Het begevingsrecht der kerk behoorde aan de ridders van St. Jan, die na de opheffing der orde van de Tempeliers hare rechten en bezittingen hadden verkregen, welke zij echter verloren na de inneming van Breda door Prins Maurits in 1590 (t.a.p., blz. 8). In 1400 waren er in deze kerk twee altaren, en o.a. in 1455 en 1499 werden er nieuwe gesticht, zoodat er omstreeks 1500 een negental altaren schijnt te zijn geweest, waaraan acht priesters waren verbonden, die, zonder een kapittel te vormen, bijzondere inkomsten genoten voor het gezamenlijk zingen der getijden op Zon- en feestdagen. Een in de kerk gevestigde broederschap van het H. Sacrament, komt voor in 1472 (t.a.p., blz. 13 vv.). | |||||||
[pagina 263]
| |||||||
Afb. 234. Toren der R.K. kerk te Oosterhout, uit het zuiden.
herstelling na dit ‘afbranden’, ‘gemaect met gebonden werck off doorgaende balken ende nu omtrent acht jaren geleden oversoldert geworden’ (sassen, Tijdschrift, II, kol. 149 v.), zoodat dus de oorspronkelijke gemetselde gewelven toen door een vlakke zoldering zijn vervangen. In 1639 werd de kerk inwendig belangrijk verfraaid door het aanbrengen van opschriften boven de portalen aan noord-, zuid- en westzijde, de plaatsing van een preekstoel en van verschillende altaren, voor welke laatste twee schilderijen schijnen te zijn geleverd door den Antwerpschen schilder Thomas Willebrorts Bosschaert: St. Ambrosius en St. Anna (juten, a.w., blz. 30 en 99 v.). | |||||||
[pagina 264]
| |||||||
aan den toren (Jaarverslag van het St-Bernulphusgilde, 1890, blz. 53), die in 1891 geheel is gerestaureerd onder leiding van den architect van Langelaar. De kerk zelf werd in 1880-1882 door denzelfden bouwmeester, volgens ontwerpen van Dr. P.J.H. Cuypers, hersteld en vergroot. Aan noord- en zuidzijde van het oorspronkelijk driebeukig schip werden toen zijbeuken aangebouwd, en aan den zuidkant tegen het transept een portaal en traptoren, en tegen het choor een sacristie. In 1892 werd aan den noordkant, ten oosten van het transept, eene kapel opgetrokken. Bij gelegenheid van het eeuwfeest van de reconcialitie der kerk schonk de burgerlijke gemeente aan de kerkelijke den toren. Ga naar margenoot+ Ligging. De kerk, vroeger omgeven door een kerkhof, ligt vrij, aan de Markt, geörienteerd met eene afwijking naar het zuiden van 25,5°. Ga naar margenoot+ Beschrijving. Plattegrond (plaat XXXI). De kerk, die haren tegenwoordigenAfb. 235. De R.K. kerk te Oosterhout, uit het zuidoosten, omstreeks 1730, naar eene teekening van C. Pronk.
aanleg verkreeg bij de uitbreidingen in 1880 en 1892, bestond oorspronkelijk uit eenen vierkantenwesttoren, een driebeukigschipmet dwarspand, en een choor, geflankeerd door zijkapellen, met eene sacristie aan den zuidkant. Ga naar margenoot+ De toren, binnenwerks 6,80 M. in het vierkant, is op de vier hoeken versterkt met overhoeksche beeren. Tegen den zuidwestelijken beer is aan den zuidkant een achtzijdige traptoren met gemetselde spiltrap aangebouwd. Een 4,30 M. breede, spitsbogig gedekte opening inGa naar margenoot+ zijnen oostwand verbindt den toren aan het middenschip. Het schip bestaat uit drie beuken en telt zeven ongeveer 4,90 M. diepe traveeën, gescheiden door zuilen van 0,95 M. middellijn. Het middenschip heeft, uit het hart der zuilen gemeten, eeneGa naar margenoot+ breedte van 9,75 M.; de zijbeuken zijn ruim 4 M. breed. Het dwarspand, aan beide zijden met één gewelfvak buiten de zijbeuken reikend, en aan zijne beide gevels met overhoeksche beeren versterkt, is 7,75 M. diep en 27,30 M. breed. Het is door bogenGa naar margenoot+ in verbinding met het priesterchoor, dat bestaat uit drie, met drie zijden van eenen achthoek gesloten traveeën, waarvan de twee westelijke geopend zijn op rechthoekig gesloten zijkapellen, in het verlengde der zijbeuken. Het choor is diep: 15,10 M. | |||||||
[pagina t.o. 265]
| |||||||
Plaat XXXI.Plattegrond der Roomsch-Katholieke kerk te Oosterhout.
| |||||||
[pagina 265]
| |||||||
en breed 8,60 M. In het verlengde der zuidelijke kapel ligt eene in twee gewelfvakken verdeelde sacristie, diep 2,60 M., breed 3,40 M. De binnenmuursche lengte der geheele kerk (zonder den toren) bedraagt 57,05 M., hare breedte, in het schip, 17,75 M. Behalve den toegang door den toren, had de kerk ingangen in de beide transeptgevels, waarvan die aan den noordkant thans is dichtgemetseld. Uitwendig. De toren (afb. 234) is opgetrokken van helder-roode baksteenGa naar margenoot+ in staand verband (formaat: 0,22-23 × 0,11 × 0,05-0,055 M.; 10 lagen: 0,65 M.), met banden van zandsteen, welk materiaal ook is gebezigd voor de borstwering van de omgang, de waterlijsten, de dagkanten, montants en traceeringen vanAfb. 236. De R.K. kerk te Oosterhout, uit het noordoosten.
ingang, spaarvelden en vensters en voor de afdekking en pinakels der beeren, terwijl groen verglaasde vormsteen is toegepast voor de driepasvullingen in de bogen der smalle spaarvelden in de onderste geleding van den toren, in den traptoren en in de contreforten. De toren bestaat uit drie vierkante geledingen, waarvan de bovenste slechts ongeveer voor de helft is opgetrokken en volgens van goor (blz. 360) ook nimmer voltooid is geweest. Een zeer lage, vierzijdige spits is bij de restauratie in 1891 als afdekking aangebracht. De beide onderste geledingen zijn door rijk-gedetailleerde spaarvelden versierd; de bovenste geleding, door een balustrade omgeven, heeft in elk harer wanden twee galmgaten. In den westwand bevindt zich een rijk geprofileerde spitsbogige nis, waarin de met een segmentboog gedekte ingang is aange- | |||||||
[pagina 266]
| |||||||
bracht, met een zesdeelig spitsboogfries en groot venster erboven. Tusschen de deur en het gecemente boogfries staat in moderne cijfers het jaartal 1519, dat daar bij de herstelling was aangetroffen. Ga naar margenoot+ Van het schip der kerk is het oorspronkelijk uiterlijk tengevolge der verbouwing van 1880 grootendeels modern. Eene teekening van pronk in de verzamelingAfb. 237. Inwendig der R.K. kerk te Oosterhout.
van het Noordbrabantsch Genootschap (afb. 235) geeft den vroegeren toestand te zien. In de bovenmuren van het middenschip zijn spitsbogen zichtbaar, die de geheele traveebreedte overspannen, en blijkbaar hebben gediend om de scheibogen te ontlasten. Ga naar margenoot+ Het dwarspand en het choor (afb. 236) zijn opgetrokken van grijs-roode baksteen (formaat: 0,225-0,23 × 0,11 × 0,055 M., 10 lagen: 0,675 M.) in staand verband, met toepassing van zandsteen voor de afdekking van plint, gevels en beeren, en voor de waterlijsten, terwijl ook de dagkanten en onderdorpels der | |||||||
[pagina 267]
| |||||||
vensters, evenals de montants en traceeringen vernieuwd bij de restauratie der
Afb. 238. Nieuw kapiteel in de R.K. kerk te Oosterhout.
kerk, van zandsteen zijn. De geprofileerde uitkraging waarop de goot rust, is van baksteen. In den noordelijken transeptgevel bevindt zich een spitsbogige nis, waarin een, thans dichtgemetselde, met segmentboog gedekte ingang met nisje erboven. De waterlijst is rechthoekig om deze nis heengevoerd. De dagkanten der nis, haar boogtrommel en de zwikken tusschen boog en waterlijst zijn van tufsteen. De daken der kerk zijn met leien belegd. De dakruiter en de kruisen op dezen en op den makelaar van het choor dagteekenen van de restauratie. Inwendig (afb. 237) is het schip der kerk belangrijk gewijzigd door denGa naar margenoot+ aanbouw der buitenste zijschepen, waarvoor de buitenmuren der oude zijbeuken grootendeels zijn weggebroken, terwijl de van deze muren behouden gedeelten - de pijlers, welke de oude van de nieuwe zijbeuken scheiden - nieuw zijn bemetseld. Het middenschip is van de oude zijbeuken gescheiden door zuilen, die metAfb. 239. Nieuw kapiteel in de R.K. kerk te Oosterhout.
ronde basementen op achtkante voetstukken staan en die ronde, van achtkante dekplaten voorziene kapiteelen dragen, om den kelk versierd met bladkransen in hoog relief, in den trant der dertiende-eeuwsche Fransche Gothiek (afb. 238 en 239). Voetstukken, basementen en zuilen zijn thans bepleisterd en geschilderd, het beeldhouwwerk der kapiteelen is eveneens bij de restauratie aangebracht.Ga naar voetnoot1) | |||||||
[pagina 268]
| |||||||
Volgens eene mededeeling van Dr. Cuypers, bestonden de zuilen uit baksteenlagen, afwisselend met banden van bergsteen. Zij zijn thans vlak onder de kapiteelen dunner bijgehaald (zie afb. 238 en 239). De zuilen zijn verbonden door scheibogen, met twee afschuiningen geprofileerd. Het middenschip is overdekt met een houten zoldering, welker hoofdbalken rusten op muurstijlen en karbeels, gedragen op van de kapiteelen opgemetselde dienstenGa naar voetnoot1). Elk der muurvakken, tusschen deze diensten, is verlevendigd door een spitsen spaarboog. De zijbeuken zijn overdekt met gemetselde kruiswelven, aangebracht bij deAfb. 240. De H. Anastasia, schilderij in de kerk van het H. Hart te Oosterhout.
restauratie, evenals de tegen de pijlers gestelde schalken, waarop hunne ribben rusten. Ga naar margenoot+ Het transept is eveneens met nieuwe gemetselde kruiswelven overkluisd en ook het beeldhouwwerk aan de kapiteelen der vieringpijlers is nieuw. In het choor, de zijkapellen en de sacristie bleven de oude baksteengewelven bewaard. In het choor worden de gordelbogen en ribben dezer gewelven gedragen op muraalzuiltjes, die ter halver hoogte der vensters op geprofileerde kraagsteenen rusten, in de zijkapellen en de sacristie onmiddellijk op kraagsteenen. Het gewelf in den toren is nieuw. Ga naar margenoot+ Dateering. Blijkens het jaartal boven de westelijke deur, is met den bouw van den toren in 1519 begonnen. Daar de oudste klok in den toren het jaartal 1527 draagt, mag worden aangenomen, dat hij toen tot de hoogte der galmgaten (zijne tegenwoordige hoogte) was opgetrokken. Dwarspand en choor der kerk dragen in hunne profileering het karakter der vijftiende eeuw en ook de overhoeksche stand der beeren tegen de transeptgevels maakt het onwaarschijnlijk, dat deze deelen ouder zouden zijn. Er zijn geene gegevens, die er op wijzen, dat zij later dan het schip zouden zijn ontstaan, zoodat ook dit vermoedelijk uit de vijftiende eeuw dagteekent. Ga naar margenoot+ Voorwerpen. De kerk bezit de volgende oude voorwerpen: | |||||||
[pagina 269]
| |||||||
Verguld zilveren gedreven kelk, de voet versierd met de teekens der vierGa naar margenoot+ Evangelisten, de stam in den vorm eener vrouwefiguur, die het Geloof voorstelt, de cuppa omgeven door medaillons met voorstellingen in verband met de H. Eucharistie. Antwerpsch werk. XVII d, later gewijzigd. Zeslobbige, gedreven zilveren voet van een monstrans, versierd metGa naar margenoot+ cherubkopjes en cartouches, waarin voorstellingen van de drie Koningen, het Avondmaal en de Discipelen te Emaus. XVII. Rond zilveren blad met gedreven bloemrand. XVIII a.Ga naar margenoot+ Paars zijden, met zilver doorweven kazuifel. XVIII.Ga naar margenoot+ Twee koperen doopschotels, de eene versierd met plantornament, XVII,Ga naar margenoot+ de andere met Josua en Kaleb. XVIII. Verschillende gedreven koperen kandelaars, Lodewijk XIV, waarbij tweeGa naar margenoot+ zeer groote (hoog: 2,23 M.), met driezijdigen, met schilden versierden voet en stam in balustervorm. Twee koperen kroontjes, waarvan de armen met maskers zijn versierd, enGa naar margenoot+ de stam met een adelaar bekroond is. Eind XVI. In den toren hangen twee oude klokken:Ga naar margenoot+ 1. Klok van 0,83 M. middellijn, met het opschrift: IHESUS MARIA JOHANNES GHERARDUS DE WOU ME FECIT ANNO DOMINI MCCCCCXXVII, in gothische minuskels. 2. Klok van 1,285 M. middellijn, met het opschrift: DEESE KLOCK IS VERGOOTEN ONDER DE DIRECTIE VAN DEN WELEDELE GESTRENGE HEEREN Mr. GEORGE WILLEM HALLUNGIUS OFFICIER EN CASTELEYN DER VRYHEIT OOSTERHOUT IN DEN JAARE 1763. Versierd met twee wapens: Oosterhout, en een keper, vergezeld van twee sterren en een anker. Onder dit laatste staat: spe et tempore. Onder op de klok: ALEXIUS ET PETRUS PETIT ME FUDERUNT. De klok, waaruit deze is vergoten, was op hare beurt uit een oudere vergoten, in 1631. Zie haar opschrift, met eenige mededeelingen over het plaatsen der nieuwe klok in 1764, in: Taxandria, V, blz. 247 v. 2. In de pastorie der Roomsch-Katholieke KERK VAN HET H. HART vanGa naar margenoot+ Jezus - bediend door Paters Jezuiëten, die zich in 1858 hier vestigden - zijn aanwezig: Twee schilderijen op doek, hoog 0,645, breed 0,48 M. XVII a. De eene steltGa naar margenoot+ voor de H. Anastasia (afb. 240), de andere eene vrouwelijke heilige in rijk gewaad, gekroond, met palmtak, zwaard en schrijfgereedschap, om den hals een parelsnoer met hanger in den vorm van het monogram I H S.
3. De NED. HERVORMDE KERK, in 1810 gesticht, is een eenvoudige baksteenbouwGa naar margenoot+ in den vorm van een Grieksch kruis, met open dakruitertje op de | |||||||
[pagina 270]
| |||||||
viering, inwendig in klassicistischen trant behandeld, overdekt met gestukadoorde tongewelven. Tegen een der wanden staat een op twee Korinthische en twee Jonische zuilen gedragen tribune, waarop een orgel met eenvoudig front van omstreeks 1740. De kerk bezit de volgende meubelen en voorwerpen: Afb. 241. Preekstoel in de Ned. Herv. kerk te Oosterhout.
Ga naar margenoot+ Eikenhouten preekstoel (afb. 241), op zeskanten met acanthusloof versierden voet en met zeskanten kuip, in welks, tusschen rijkversierde zuiltjes geplaatste wanden, in rondboognissen de beelden staan van Christus als Salvator mundi en de vier Evangelisten met hunne symbolen. De tegen den wand gestelde zijde van den kuip draagt een rugstuk, waarop het zeskante klankbord rust. De preekstoel, blijkbaar afkomstig uit de Katholieke kerk, vertoont den stijl van omstreeks 1580. In een in 1639 door pastoor Rijsbosch opgesteld ontwerp voor de herstelling der Katholieke kerk, komt ook de beschrijving van een nieuw te maken preekstoel voor, die genoeg overeenkomst vertoont met dezen preekstoel om haar hier mede te deelen: ‘De preekstoel worde gestelt op een sterken breeden voet, acht- of sescantich, ronde canten, hooch anderhalven voet of minder, op 3 dragende engelen onder de cuyp, achter de rug ende aen weerszyden 2 engelen dragende dblat, groot ende rondt met vier engelen trompettende; in de cuyp 4 Evangelisten, met een corten steylen trap ende leun [om] op te gaen; dblat sal uyt het gesoldert met yser hangen met 3 vergulde bollen aen’ (juten, a.w., blz. 100). Ga naar margenoot+ Aan den preekstoel is een rijk versierde, gegoten koperen lezenaar bevestigd in den stijl Lodewijk XIV, met het opschrift: wilhelmus van erfrente | |||||||
[pagina 271]
| |||||||
bedienaar van het goddelyck woord 1717; aan een der trapbalusters een gegoten koperen arm met doopbekken, XVIII a. De eenvoudige koperen voorlezerslezenaarGa naar margenoot+ is, blijkens opschrift, in 1832 geschonken door J.F.L. Weis. Drie gegoten koperen kronen (afb. 242), versierd met allegorische beeldjes enGa naar margenoot+ voorzien van de volgende opschriften: 1. gegeven van damianus joosten met shnen broeder cornelis joosten anno 1629 6 april. 2. ter eeren st. anna tot oostht d. ariaentien ende elisabet peter. vinx 1637. Afb. 242. Koperen kroon in de Ned. Herv. kerk te Oosterhout.
3. adriaen stoffelen out kerckmeester d d ao 1642. Twee kleine, met snijwerk versierde, houten psalmborden.Ga naar margenoot+ 1720. Twee gladde zilveren avondmaalbekers, blijkensGa naar margenoot+ gegraveerd opschrift in 1689 gemaakt. Merken: Holland, 's-Gravenhage, jaarletter q, meesterteeken: gekroond schildje met visch en B. Zilveren wijnkan, in den stijl van het eerste Keizerrijk, blijkens opschrift geschonken in 1834 door G. Beijnen. In den dakruiter hangt een klok, middellijn 0,51 M.,Ga naar margenoot+ met het opschrift: EEN GESCHENK DER GEMEENTE VAN OOSTERHOUT PETIT ET FRITSEN ME FUDERUNT ANNO 1821.
4. Het NORBERTINESSENKLOOSTER ST.-CATHARINADAL ligt op kortenGa naar margenoot+ afstand oostelijk van het dorp, ter zijde van den weg naar Dongen. Literatuur. v. van der aura, Geschiedkundige bijdragen betreffende het NorbertinessenkloosterGa naar margenoot+ van St. Catharinadal, Oosterhout, 1894. | |||||||
[pagina 272]
| |||||||
d.a.v. definitief - van Adriaan Verelst, schout van Alfen, Baarle en Chaam, het huis ‘de Blaauwe Kamer’ te Oosterhout met de bijbehoorende terreinen. 15 October 1646 gaf Frederik Hendrik verlof, dat in het hier te stichten klooster het ‘slot’ zou mogen worden onderhouden. In het voorjaar van 1647 werd begonnen met den bouw van het eigenlijke Afb. 243. Proosdij van het klooster St.-Catharinadal bij Oosterhout.
klooster, waarvan Wouter en Arnoud Wouter Liefmans het timmerwerk en Roeland van der Haegen, van Breda, het metselwerk aannamen. Het bestaande kasteeltje ‘de Blauwe Kamer’ werd ingericht tot proosdij. 15 Juni 1647 vestigden zich hier reeds 6 nonnen, terwijl de overige 16 October volgden. | |||||||
[pagina 273]
| |||||||
Bij den inval der Franschen in 1672 betrokken de nonnen tijdelijk haar oude klooster te Breda, doch keerden in 1679 weder te Oosterhout terug, waar haar, inmiddels zeer Afb. 244. Proosdij van het klooster St.-Catharinadal bij Oosterhout, uit het zuidwesten.
gehavende, klooster belangrijke herstellingen moest ondergaan. Eerst in 1816 is bij dit klooster eene kapel gebouwd, die 2 Maart 1818 werd ingezegend. Voor eenige jaren is zij, na den bouw eener nieuwe kapel, buiten gebruik gesteld. | |||||||
[pagina 274]
| |||||||
Van het thans nog tot proosdij dienende kasteeltje ‘de Blauwe Kamer’ is bekend, dat Thomas Gramaye in 1555 eene hypotheek erop bezat, en dat het in 1593 door Andries van den Kieboom werd verkocht aan Jasper van Kinschot, bij welke gelegenheid de bezitting werd omschreven als: ‘vier bunderen landts oft daer omtrent metten grooten huyse, cleyn huys, schuere ende getimmer’. Bij de overdracht in 1645 aan de nonnen wordt gesproken van een ‘omwaterde huysinghe, genoempt de blauwe Camer’.Ga naar margenoot+ Beschrijving. De proosdij bestaat (zie den plattegrond op afb. 243) uit een rechthoekigen traptoren, omgeven door woonvertrekken, gelijkvloers ingedeeld als volgt: Ten zuiden van den toren een vierkante ruimte, oorspronkelijk het voorhuis, thans door een lateren muur in gang en spreekkamer afgedeeld; ten Afb. 245. Klooster St.-Catharinadal bij Oosterhout.
noorden van den toren een rechthoekig vertrek en ten oosten van den toren en het voorhuis een rechthoekige zaal. De totale breedte bedraagt 17 M., de diepte 13,40 M. Op de verdieping was de oude indeeling gelijk aan die van den rez-de-chaussée. Ga naar margenoot+ Uitwendig (afb. 244). Het gebouw is opgetrokken van helder-roode baksteen (formaat: 0,215 × 0,105 - 0,11 × 0,05 M.; 10 lagen: 0,55 M.), in kruisverband, met toepassing van bergsteen voor banden, lijsten, afdekking der plint, kant- en boogblokken der vensters, dekplaten der geveltreden en bekroningen der pinakels. In den voorwand rijst in het midden de traptoren op, gepleisterd tot de waterlijst, en voorzien van rechthoekige, door segmentbogen ontlaste vensters, die ten deele zijn dichtgemetseld of gewijzigd. De toren is gedekt met een ingesnoerde vierzijdige spits, belegd met leien, en bekroond door een met lood bekleeden bol, waarop | |||||||
[pagina 275]
| |||||||
een windvaan. Ten noorden van den toren staat een gepleisterde, geheel met moderne vensters doorbroken gevel, ten zuiden een trapgevel, van hetzelfde karakter als de straks te bespreken zijgevel. In den voorgevel bevindt zich de korfbogig gedekte ingang, toegankelijk langs een vijf treden hoogen, hardsteenen stoep. De vensters zijn alle vergroot, behalve het bovenste, waarin ook het oorspronkelijke bergsteenen kruiskozijn bewaard bleef. Tusschen die der verdieping is in een rond medaillon een wapen gebeeldhouwd, waarvan het schild, gedekt met een helm en omgeven door een fraai-gestyleerden vlucht en een guirlande, de heraldische figuren mist. De zuidelijke zijwand bestaat uit een door een gootlijst afgedekten muur, waarin
Afb. 246. Ruïne van het Kasteel Strijen in 1636, naar een prent van A. Santvoort.
een oorspronkelijke kelderingang met zandsteenen kozijn en een later venster voor het gelijkvloersche vertrek, en uit een rijk behandelden trapgevel. Deze gevel, die staat voor het gedeelte van het gebouw, waarin zich de groote zaal bevindt, welke hooger is dan de overige vertrekken, is, in verband daarmede, bij gelijk aantal van verdiepingen, hooger en ook door waterlijsten anders ingedeeld dan de andere wanden (zie de opmeting van dezen gevel op afb. 243). Hij is niet gepleisterd, zoodat de oorspronkelijke behandeling, hoewel gewijzigd, nog te herkennen valt. Men vindt hier boven de vensters de gepaarde kielboogjes terug, welke den latei (thans door metselwerk vervangen) ontlastten, de kantblokken langs de vensters en de fraai-gedetailleerde, op eenvoudig-versierde kraagsteentjes rustende pinakels langs | |||||||
[pagina 276]
| |||||||
den uit tweemaal elf treden en eenen top gevormden gevelhals. Opmerkelijk is, dat op geen der pinakels een spitsje aanwezig is; wellicht zijn deze verdwenen. De overige buitenmuren zijn door belendingen aan het oog onttrokken. Ga naar margenoot+ Inwendig. Onder het geheele gebouw bevinden zich gewelfde kelders. In den toren, binnenwerks ongeveer 4 M.Afb. 247. Westmuur der ruïne van den toren van het kasteel Strijen.
in het vierkant, bevindt zich een gemetselde trap, welker treden met bergsteenen platen zijn afgedekt. De gang en spreekkamer, evenals de vertrekken op de verdieping, zijn gemoderniseerd. De kamer ten noorden van den traptoren is behangen met goed-bewaard goudleder uit de tweede helft der zeventiende eeuw: een ornament van voluten, schelpen en gestyleerde planten, in goud en bruin op helderblauwen grond. De groote zaal, binnenwerks 9,50 M. lang en 7 M. breed, heeft hare oude balkenzoldering bewaard; balken en zoldering zijn echter bedekt met stuc, dat in de vakken tusschen de balken eene versiering met geometrische figuren, Lodewijk XIV, vertoont. Blijkens een jaartal op een der balken, dagteekent dit stucwerk van 1710. Tegen den noordwand staat een 2,93 M. breede schouw, met laat-gothisch geprofileerde bergsteenen wangen, en houten kap uit het begin der achttiende eeuw. In dezen schoorsteen is een kleinere gemetseld. Ga naar margenoot+ Dateering. Het gebouw vertoont de vormen van het einde der Gothiek. Doen de rijke detailleering en de kwistige toepassing van bergsteen reeds denken aan het begin der zestiende eeuw, sommige profielen en de guirlande om het wapenschild in den voorgevel wijzen op den invloed der Renaissance, zoodat het kasteeltje vermoedelijk niet ouder is dan het tweede kwartaal dier eeuw. Ga naar margenoot+ Voorwerpen. In de groote zaal der proosdij hangt eene verzameling geschilderde portretten der proosten van Sint-Catharinadal. krüger (IV, blz. 77) verhaalt, dat de proost Josephus van der Malen (1676-1701) in Brabant schilderijen | |||||||
[pagina 277]
| |||||||
heeft aangekocht en deze met een proostkleed laten overschilderen, met den naam en het jaar er onder, omdat de oude portretten waren verloren gegaan. Dergelijke overschildering is bij de thans nog bewaarde portretten niet geschied. Wel zijn er verschillende bij, die belangrijk jonger zijn dan de tijd, waarin de voorgestelde
Afb. 248. Inwendig der ruïne van den toren van het kasteel Strijen.
personen hebben geleefd, zoodat de onderschriften vermoedelijk te onrechte zijn aangebracht op portretten van andere personen. Bij de meeste portretten zijn de wapens der voorgestelden afgebeeld, bij enkele is ook hun leeftijd en het jaartal der schildering vermeld. Deze als portret meerendeels niet betrouwbare schilderijen zijn twaalf in getal, waarvan zes op doek en zes op paneel. Zij dagteekenen alle uit de zeventiende eeuw. Beter betrouwbaar zijn zes groote portretten op doek uit het eind der zeventiende en uit de achttiende eeuw. Bij deze zijn geene onderschriften aanwezig, doch wel wapens. Voorts hangen hier drie portrettenGa naar margenoot+ op paneel, hoog 0,66 en breed 0,52 M., uit het midden der zeventiende eeuw, met de volgende onderschriften:
Dit portret is gereproduceerd in het aangehaald boekje van van der aura en in Je Maintiendrai, I, blz. 257. Eindelijk zijn er nog twee schilderijen op doek, het eene, de kruisdragingGa naar margenoot+ voorstellend, is hoog 1,35 en breed 2,10 M. en dagteekent van omstreeks 1560; het andere: de H. Norbertus, den kloosterregel ontvangend van den H. Augustinus, hoog: 1,30 en breed 0,96 M., dagteekent uit de tweede helft der zeventiende eeuw. | |||||||
[pagina 278]
| |||||||
Ga naar margenoot+ Voorts bezit de proosdij een gouden draagkruisje, door Amalia van Solms
Afb. 249. Boerenwoning onder Oosterhout.
geschonken aan den proost Balthasar Cruyt (1633-1655). Het als reliquaire ingerichte kruis, vertoont een ornament van rinceaux in den stijl van omstreeks 1600, goud op zwarten grond, in émail champlevé. Het is langs de kanten en op den draagring bezet met diamantjes. Afgebeeld in: Je Maintiendrai, I, blz. 256. Ga naar margenoot+ In de goudlederzaal staat een eenvoudig staand uurwerk, XVIII b, met het adres: casper reus. breda. Ga naar margenoot+ Het klooster en de kloostertuin zijn niet toegankelijk. Het van den tuinmuur zichtbare deel van het klooster (afb. 245) vertoont, in tamelijk ongeschonden toestand, een eenvoudige architectuur uit den tijd van den bouw: 1647. | |||||||
Particuliere gebouwen.Ga naar margenoot+ 1. KASTEEL STRIJEN. Ten noorden van Oosterhout, ruim 1 kilometer van de kerk, lag het kasteel Strijen; thans is alleen nog de ruïne van een der torens over. Ga naar margenoot+ Geschiedenis. Bij gelegenheid der grensregeling tusschen Holland en Brabant in Afb. 250. Inwendig der boerenwoning van afb. 249.
1326, werden verschillende verklaringen afgelegd, waardoor de stichtingsgeschiedenis van dit kasteel tamelijk nauwkeurig bekend is (zie deze verklaringen bij van mieris, Charterboek, II, blz. 402 vv). Zoo verklaarde Willem van Wichvliet, dat bij knape was van heer [Willem] van Strijen, vóór deze nog iets had gebouwd te Oosterhout en dat hij daar in diens opdracht een ‘bouwhuis’ (boerderij) stichtte. Een ander verklaarde, dat hij met den heer van Strijen te Oosterhout woonde, ‘doemen den toirne ende zale ende capelle ende alle die woninghe dair maeckte’. Hij had toen van den heer zelf vernomen, dat het ‘oude | |||||||
[pagina 279]
| |||||||
bouhuys’ voor de helft op Hollandsch en voor de helft op Brabantsch gebied stond, en met het nieuwe kasteel was dat eveneens het geval, want volgens een anderen getuige stond dit ‘in twiere Heren lande, die burch in Brabant ende dat voirburch in Holland’. Ook de tijd der stichting van het kasteel blijkt uit deze verklaringen, want Jan van Cruninghen getuigde, dat hij met Floris van Borselen uit Zeeland kwam gereden, om naar Graaf Floris in 's-Gravenhage te gaan en dat zij toen te Oosterhout ‘vonden lude staen maetsen an 't huys tot Oisterhoute, dat ooc niet boven der eerden comen was. Ende dit was ommetrent die tyd, dat die wich te Woeringhen was, luttel ere jof latere’ - zoodat omstreeks 1288 het kasteel in aanbouw was. Afb. 251. Hardsteenen poortje te Oosterhout.
Guy van Vlaanderen, als echtgenoot van Beatrix van Strijen, ‘onse steenhuys ende onse wooninge te Oosterhout, die men heyt het Huys te Strijen’ met al het bijbehoorende goed in 1324 in erfpacht gaf aan Willem van Duvenvoorde (van goor, blz. 446), die ‘een zeer fraay park of diergaarde, 't geene de lengte hadt van vijfhonderd roeden en alomme met staketzels omheint was’, er bij aanlegde (van goor, blz. 361). De mededeeling in Willem van Duvenvoorde's grafschrift, dat hij ‘deede macken te Oosterhout den burch’ (butkens, Trophées de Brabant, II, p. 77), zal, in verband met bovenvermelde berichten, op eene herstelling of vergrooting doelen. Beschrijving. Van het kasteel staat thans alleen nog ongeveer de helft derGa naar margenoot+ noordelijke en westelijke muren van eenen rechthoekigen toren, die binnenwerks omstreeks 8 × 9 M. groot zal zijn geweest. | |||||||
[pagina 280]
| |||||||
Blijkens de vensters en balkgaten bestond dit deel van den toren, dat ruim 26 M. hoog is, uit een gelijkvloers (of kelder) en zes verdiepingen. De muren, waarvan de noordelijke gelijkvloers 1,90 en de westelijke 1,65 M. dik is, zijn opgetrokken van baksteen (formaat: 0,29 × 0,135 × 0,065 M.; 10 lagen: 0,75 M.), in onregelmatig staand verband, met hoekblokken van bergsteen. Uitwendig (afb. 247)
Afb. 252. Huis op den Heuvel te Oosterhout.
vertoonen de muren boven de derde verdieping eene versnijding. Zij zijn voorzien van ten deele met segment-, ten deele met rondbogen gedekte vensters, en van smalle licht- of schietspleten. Inwendig (afb. 248) zijn boven de derde verdieping de gedrukt-spitsbogige muraalbogen en de aanzet bewaard van een gemetseld kruisgewelf, welks baksteenen diagonaalrib rust op een eenvoudig-geprofileerden kraagsteen. De toren dagteekent vermoedelijk uit den stichtingstijd van het kasteel: omstreeks 1288.
Ga naar margenoot+ 2. De SLOTJES. Aan den zuidkant van het dorp liggen eenige landhuizen, thans nog de ‘slotjes’ genoemd, naar de vroeger daar aanwezige kleine kasteelen. Ga naar margenoot+ Geschiedenis. gramaye (p. 31) zegt van Oosterhout: ‘castella habet quaterna a variis nobilibus olim habitata, quorum ibi olim magna confluentia’. van der aa (blz. 149 vv.) noemt er een zestal: Beverensslot, Borstellé, Brakenstein, Limburg, Spijtenburg en Ter Aalst, en geeft eenige historische bijzonderheden, blijkbaar aan de overdrachtsbrieven ontleend Het huis ‘de Braeck’ (bij Van der Aa: Brakenstein) bestond reeds in 1477 (juten, a.w. | |||||||
[pagina 281]
| |||||||
blz. 8). santvoort's gezicht op Oosterhout en een prentje van bendorp (o.a. in bachiene's Vaderlandsche geographie, IV, t.o. blz. 782), geven een dezer slotjes te zien. Beschrijving. De ‘slotjes’ zijn thans alle geheel verbouwd en gemoderniseerd.Ga naar margenoot+ Het huis LIMBURG heeft in de beide beneden-voorkamers eenvoudige stucplafondsGa naar margenoot+ en schoorsteenen in den stijl Lodewijk XVI.
3. De oudste WOONHUIZEN der gemeente liggen buiten het dorp:Ga naar margenoot+ a. Aan den weg naar Dongen een BOERENWONING met rieten zadeldak en trapgevel van tweemaal zes, met plavuizen afgedekte treden, en top, aan weerszijden langs de onderste trede versierd met een gemetseld overhoeksch pilastertje, gedragen op een geprofileerden kraagsteen. De thans dichtgemetselde vensters waren met segmentbogen overdekt. Binnen bevindt zich nog eenAfb. 253. Gevelsteen te Oosterhout.
laat-gothisch geprofileerde balksleutel. XVI. b. Op de heide, oostelijk van den weg naar Dongen, staat een dergelijk HUISJE (afb. 249), waarin een oude schouw met baksteenen wangen is bewaard gebleven en een eenvoudige balkenzoldering (afb. 250). XVI of XVII.
4. In een huis op den HeuvelGa naar margenoot+ is aangebracht een uit Breda afkomstig hardsteenen POORTJE, in den Rubensstijl (afb. 251). XVII a. De deur daarin is modern. 5. Een HUIS op de MarktGa naar margenoot+ heeft een breeden, gepleisterden trapgevel van tweemaal tien treden en met overhoeksch pilastertje versierden top. De gevel heeft een eenvoudig lelieanker met het jaartal 1669. 6. Een HUIS op den Heuvel heeft een geheel gepleisterden, uit drie traveeënGa naar margenoot+ bestaanden voorgevel, waarvan de middelste, eenigszins naar voren springend, met Jonische pilasters is versierd (afb. 252). Lodewijk XVI. 7. GEVELSTEENEN komen voor aan de huizen:Ga naar margenoot+ a. St.-Jansstraat E 39. Gevelsteen met het jaartal 1644 en voorstelling van een kanonnier (afb. 253). Daarboven een met een masker versierde console. De gevelsteen is gekleurd: grijze achtergrond met zwart kanon, blauwen man, grijze kruitton, verguld jaartal. Op een spreukband onder de voorstelling staat: donders ‖ | |||||||
[pagina 282]
| |||||||
groot gewelt en blixems ‖ vinnich vier, deed godes noyt ‖ schrick veel min canons getier. b. Markt C 131: Gevelsteen met gouden ster op zwarten grond en het opschrift: in de vergulde ster. Afb. 254. Vlag van het St.-Sebastiaansgilde te Oosterhout.
| |||||||
Gildevlag.Ga naar margenoot+ Het schuttersgilde van St. Sebastiaan, naar het schijnt opgericht in 1750 (zie uittreksels uit het octrooi in ‘Geïllustreerde Gids voor de Baronie van Breda,’ blz. 233 v.), bezit een zijden vlag, met geäppliqueerde ornamenten, het wapen van Oosterhout en een cartouche, waarin de marteling van den H. Sebastiaan (afb. 254). De vlag draagt het jaartal 1750; de cartouche heeft echter eer een zeventiende-eeuwsch karakter. |
|