De monumenten in de voormalige baronie van Breda
(1973)–Jan Kalf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Breda.Afb. 17. Panorama van Breda uit het zuidoosten, gezien van den watertoren.
Ga naar margenoot+ Literatuur. c.r. hermans. Lijst en overzigt der boekwerken over de geschiedenis van Breda [in: hermans, Bijdragen blz. 209 vv.]. - j.f. corstens, Bredaniana, [Breda, z.j.] (overdrukken uit Bredasche couranten). Zie verder, hiervóór blz. 1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich vereenigen en een breeden stroom vormden, die onder de namen Mark en Dintel het Volkerak bereikte. Nog in 1550 was de Mark stroomopwaarts tot Hoogstraten, waar zij toen een breedte had van 24 tot 30 voet, bevaarbaar voor schepen van 45 voet lang en 10 voet breed (van der hoeven, Geschiedenis der vesting Breda, blz. 120). Voor overlaadplaats van waren, uit zee langs de Zeeuwsche stroomen, en uit Holland aangevoerd, was de plek dus gunstig gelegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9 December 1553 genomen besluit om, evenals vroeger in dergelijke omstandigheden geschied was, 500 Karolusguldens te schenken aan Anna van Buren bij de geboorte van haar eerste kind (Maria van Nassau) werd dan ook gemotiveerd door ‘de groote welvaart, neeringhe ende prosperiteyt, die derselver stad toevalt ende geboirt door de presentie van hunne genaden, die honnen staet ende residentie houden bynnen deser stadt Breda’ (vgl. roest van limburg, Het Kasteel van Breda, blz. 73). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wegverkeer en de ontmanteling der vesting, ontwikkelde het zich tot een bedrijvige handelen industriestad, met het gevolg, dat de meeste huizen werden gemoderniseerd, zoodat Breda thans, ook in de oudste straten, een geheel modern karakter vertoont. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Germaansche en Romeinsche oudheden.In 1852 is in de stadsgracht buiten de Antwerpsche poort een vermoedelijk Germaanschen pot gevonden (hoog 0,087, middellijn 0,285), thans bewaard in de verzameling van het Noordbrabantsch Genootschap. Een Romeinsch bronsje, voorstellende een hengst, te Breda gevonden, is in 1861 in 's Rijks museum van oudheden te Leiden geplaatst, thans aldaar in het magazijn (Catalogus, E. III, blz. 205). Vgl. hermans, Oudheden, blz. 68 v. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het grondplan der stad en hare versterkingen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart II.
PLATTEGROND VAN BREDA. SCHAAL 1:10,000. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KAART III.
Vogelvlucht van Breda, tusschen 1622 en 1624 (naar Blaeu), met aanduiding der eerste omwalling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze omwalling, welker grootste binnenmuursche middellijn nog geen 650 M. mat, spoedig te klein werd, zoodat zich voorsteden vormden buiten de drie poorten, bebouwingen die den Haagdijk, de Ginnekenstraat en de Boschstraat met hunne dwarsstraten deden ontstaan - tamelijk planloos, daar zij zonder onderlinge verbinding moesten blijven, omdat het water van Gampel en Donk, de terreinen van het St.-Catharinaklooster, het Valkenberg en het kasteel hen gescheiden hielden. Afb. 18. Plattegrond van Breda in het eind der XIVe eeuw, reconstructie van van der hoeven.
het Van Cooth-plein, deFellenoordstraat, de Leuvenaar- en de Van Berghenstraat. De in 1622 en 1624 uitgevoerde verbeteringen der vesting brachten geen uitleg mede, en ook die van 1682 ging slechts met een geringe wijziging van den plattegrond derstad gepaard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De boven als Nos 1 en 4 vermelde prenten bij van goor geven van deze ommuring eenig denkbeeld. Met behulp hiervan, en van de gegevens, verkregen bij de rioleering der stad in 1863-1865 door het vinden van overblijfselen der fundamenten, heeft van der hoeven eene reconstructie van den plattegrond der stad met hare veertiende-eeuwsche ommuring beproefd (afb. 18). Afb. 19. De voormalige Gevangentoren te Breda, naar eene teekening uit 1823.
Molenstraat, die eerst in de negentiende eeuw is afgebroken, is door den stads-architect k. koelewijn de geus in 1823 een ‘standgezicht’ van de zuidzijde geteekend, thans in het Gemeentearchief te Breda (afb. 19). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
poort (1546). De oude ommuring werd, op den Gevangentoren na, van 1536-1540 afgebroken.Ga naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het voormalig kasteel, thans militaire academie.Literatuur: th.m. roest van limburg. Het kasteel van Breda, Schiedam, 1904.Ga naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de verzameling van het Noordbrabantsch Genootschap) vermoedelijk door josua de grave, beeldt den zuidelijken vleugel af (zie afb. 20) en een prent van a. santvoort uit 1648, in de collectie Van Gijn te Dordrecht (afb. 21), geeft een deel van den oostelijken vleugel te zien, natuurlijk in gewijzigden toestand. Afb. 20. Zuidelijke vleugel van het kasteel te Breda in 1685, naar eene teekening, vermoedelijk van josua de graveGa naar voetnoot1).
anderen kant sloot de zuidelijke vleugel aan bij een tweeden vierkanten toren, de verbinding vormend met den westelijken vleugel, die met een stompen hoek op den zuidelijken was gericht. Of de oostelijke vleugel zich vroeger verder heeft uitgestrekt en door een noordelijken vleugel aan den westelijken is verbonden geweest, moet onbeslist blijven, daar deze deelen, indien zij hebben bestaan, in 1536 voor nieuwe gebouwen hebben plaats gemaakt. De zuidelijke en de oostelijke vleugel zijn gesloopt in 1686, toen Willem III het kasteel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voltooide; de westelijke vleugel is eerst in 1826 verdwenen. Een beschrijving uit dien tijd zegt, dat de zuidwestelijke hoektoren was opgetrokken van zware baksteen en zes, ongeveer even groote, en van kleine vensters voorziene verdiepingen had, waarvan de onderste tot kelders en keuken dienden. Afb. 21. Oostelijke vleugel van het kasteel te Breda in 1648, naar eene prent van a. santvoort.
poortgebouw, dat verdwenen is, toen Jan IV van Nassau het geheele terrein door muren en torens omgaf, waarbij de toegang schijnt te zijn verlegd naar de zijde van het Valkenberg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewaard, welks laat-gothisch geprofileerde ribben het onaannemelijk maken, dat hij uit de veertiende eeuw zou dagteekenen. Afb. 22. Zuidwesthoek van het kasteel te Breda, omstreeks 1685, naar eene teekening, vermoedelijk van j. de grave.
eeuw, blijkbaar gelijktijdigaangelegdmet het aansluitend blokhuis op zijnen oosthoek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn einde bij een tweeden toren, die later tot den molen van het kasteel is verbouwd. Ongeveer midden tusschen deze beide torens stond een poort, toegankelijk langs een over de gracht gelegen brug. Vermoedelijk is geheel deze aanleg te beschouwen als de oorspronkelijke, door Jan IV aangelegde, buitenommuring van het kasteel. Het hierbij gereproduceert fragment (afb. 24) eener prent van omstreeks 1590 door barthelomeus dolendo (naar Afb. 23. Situatieplan v.h. kasteel te Breda in 1890 (naar eene opmeting van tetar van elven), met aanduiding der vermoedelijke ontwikkeling. Geteekend door j.d. meijsing.
het exemplaar in het Koninklijk Huisarchief) geeft den geheelen aanleg te zien, zooals die in den loop der zestiende eeuw geworden was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit gebouw op een open galerij. Thans is deze gedicht en zijn de muren gepleisterd, maar in 1890, toen het gebouw is opgemeten, waren de zuilen der galerij ten deele nog zichtbaar (zie den plattegrond en den opstand op de platen I en II) en verbonden door gedrukte spitsbogen. Inwendig is het gebouw geheel gemoderniseerd. Een paar nog aanwezige moerbalken rusten echter op sleutelstukken met laat-gothische profielen, die wel uit de tweede helft der vijftiende eeuw kunnen dagteekenen. Afb. 24. Vogelvlucht van het kasteel te Breda uit het oosten omstreeks 1590, fragment eener prent van barthelomeus dolendo.
Engelbrecht II als heer van Breda opvolgde, en bij den dood zijner vrouw, in 1511, in het bezit gebleven van de helft van haar vermogen, kon hij de uitvoering van grootsche bouwplannen ondernemen. Zijn tweede huwelijk, in 1515, met Claudia van Châlon, de eenige zuster en vermoedelijke erfgename van Philibert van Oranje, die hem een bruidschat van drie ton gouds aanbracht, vermeerderde zijn aanzien en zijn vermogen. En zijn derde huwelijk in 1524, nadat hij in 1521 andermaal weduwnaar was geworden, met Mencia de Mendoza, wier jaarlijksch inkomen door hemzelf op f 450.000 werd geschat, maakte hem eenen der rijkste vorsten van zijnen tijd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opstand en doorsneden van het zuidelijk voorgebouw van het kasteel te Breda, naar eene opmeting van den heer h.m. tetar van elven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plattegronden van het zuidelijk voorgebouw van het kasteel te Breda, naar eene opmeting van den heer h.m. tetar van elven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kennen, op reizen en veldtochten naar Frankrijk (1515 en later), Duitschland (1519 en later), Italië (o.a. was hij in 1530 te Bologna) en Hongarije (1532), terwijl hij reeds in 1501 en 1502 Spanje bezocht en daar later eenige jaren doorbracht. Aldus bekend geworden met tal van paleizen uit vroegeren en zijnen eigen tijd, kon hij, toen hij, na zijn huwelijk met de prachtlievende Mencia, er aan dacht zich een verblijf te bouwen, dat paste bij den levensstaat, waaraan zij gewoon was, zich een aanleg denken, die in uitgestrektheid en praal de toen in Noord-Nederland bestaande vorstelijke verblijven verre overtrof. Het is ook begrijpelijk, dat hij zich toen niet wendde tot eenen der nog meest in gothischen geest werkende Nederlandsche bouwmeesters, maar eenen architect wenschte, die de moderne kunst van zijn tijd, de Renaissance, verstond, welke Hendrik immers in Frankrijk en Italië in vollen bloei had gezien: volgens een in 1543 in een proces te Antwerpen Afb. 25. Het kasteel te Breda, uit het zuidoosten, in het begin der XVIIIe eeuw, naar een prent van i. harrewijn.
afgelegde verklaring, heeft ‘Thomas Bologne, Italiaen, egheen steenhoudere oft cleynstekere maer een schilder wesende, geordineert het huys tot Breda’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Met ‘het huis en de galerij voor aan de brug’ zijn blijkbaar bedoeld het thans nog aanwezig zuidelijk voorgebouw en het daarbij, oostelijk, aansluitende blokhuis. Afb. 26. Zuidelijk voorgebouw van het kasteel te Breda, omstreeks 1685, naar eene teekening, vermoedelijk van j. de grave.
van Buren, dat deze galerij eerst in de jaren 1552-1555 zou zijn ontstaan. De aangehaalde aanteekening bewijstechter, dat er reeds in 1510 aan werd gewerkt, en het door roest (blz. 60) vermelde feit, dat Hendrik in 1514 van de stad Leuven 125 pond ontving ‘tot hulp voor sijn metselrije’, doet zien, dat het werk toen nog niet gereed was. Ook deGa naar margenoot+ poort, die, onder deze galerij door, van uit de stad toegang gaf tot het kasteel, is door Hendrik III gebouwd. Zij was in den boogtrommel versierd met de wapens van Hendrik en Claudia van Châlon (dus gebouwd in de jaren van hun huwelijk: 1515-1521) en in het fronton met het wapen van Karel V (zie afb. 26 en vgl. van goor blz. 61). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgekraagde gang de verdieping van het blokhuis, langs den oostelijken muur van het plombé, met den noordoostelijken traptoren daarvan verbond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelegen boven een open hal, gevormd van vijf rijen van veertien zuilen. De hoogte van deze, met een houten tongewelf gedekte, zaal kwam overeen met twee verdiepingen der andere vleugels. De korte wanden aan noord- en zuidzijde, tegen elk waarvan een schoorsteen was geplaatst, hadden rijk behandelde gevels (afb. 22), die een zadeldak afsloten. De lange wanden vertoonden gelijkvloers een bogengalerij van de Dorische orde; op de eerste verdieping Jonische muraalzuilen, waartusschen, met een fronton gedekte, vensters, en op de lagere, tweede verdieping een Korinthische orde met rondbooglichten. Elke travee Afb. 27. Vroegere gevel (aan het binnenplein) der groote zaal van het kasteel te Breda, naar eene teekening uit 1827 in het Gemeente-archief te Breda.
was bekroond met een gebeeldhouwd geveltje, door een dwars zadeldakje aan het hoofddak verbonden Een, voor de vijf middelste traveeën, aan de zijde der binnenplaats uitgebouwde, overdekte, zich in twee armen splitsende trap, gaf tot deze ontvangzaal toegang (zie afb. 27). De bij deze zaal aansluitende noordelijke vleugel bevatte verschillende woon- en dienstvertrekken en zijn oostelijk einde een ruime trap. Wel bestond deze vleugel uit een gelijkvloers en slechts ééne verdieping, doch men trok niettemin den gevel aan de zijde der binnenplaats even hoog op als dien der ontvangzaal, in verband waarmede de helling der kap hier minder steil werd ontworpen dan aan den buitenkant. Ook overigens was deze wand geheel over- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenkomstig met dien der zaal behandeld. De oostelijke vleugel, opgetrokken als de noordelijke, had op zijnen noorderbuitenhoek een zevenzijdig torentje, en, waar hij aansloot bij het kasteel van Jan van Polanen - recht tegenover de toegangstrap der ontvangzaal - een breede poort (zie afb. 21 en 28), waartoe een brug over de gracht toegang gaf. Afb. 28. Vroegere toestand van den oostelijken buitengevel van het kasteel te Breda, naar eene teekening uit 1827 in het Gemeente-archief te Breda.
beletten het te voltooien. Ook ziet roest in de eenhoorns, die het fronton boven de poort flankeeren, het bewijs, dat althans de bovenbouw der poort dagteekent uit den tijd van Willem III (blz. 47, n. 5). Dit laatste argument is geheel onhoudbaar, omdat santvoort's prent van 1648 (zie afb. 21) ook de eenhoorns reeds vertoont. En de bewoordingen van nuyts schijnen toch geheel gemotiveerd door de omstandigheid, dat het geduurd heeft tot de dagen van Willem III, vóór het paleis door den aanbouw der zuidelijke helft voltooid werd. Indien Karel V in 1540 logeerde in het paleis - dat de dichter ‘wanschapen’ kon noemen, wegens de disharmonie tusschen de noorder- en de zuiderhelft - dan wordt hierdoor van goor's bericht toch eer bevestigd dan tegengesproken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ornament vertoonen, dat zich geheel aansluit bij de naar Frans I genoemde kunst der Fransche vroeg-Renaissance, bestaat er te meer reden aan te nemen, dat de geheele noordelijke helft van het paleis bij het leven van Hendrik III is tot stand gekomen. Ongetwijfeld zal aan het binnenwerk bij Hendrik's dood nog veel hebben ontbroken, maar, indien men dit aanneemt, is het gereed komen van den bouw in twee en een half jaar niet onwaarschijnlijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1686 de zuidelijke vleugel van het kasteel van Jan van Polanen werd gesloopt en in 1688 begonnen met den nieuwen bouw, die in het geheel f 133.500 schijnt te hebben gekost. Het geheel kreeg toen het aanzien, dat wij kennen o.a. uit de prent van i. harrewijn naar i. van croes, bij le roy (zie afb. 25). Het aspect van den voornaamsten gevel is ons bewaard in een gekleurd ‘standgezigt’ uit 1827 in het gemeente-archief te Breda (zie afb. 28). Beide afbeeldingen doen zien, dat deze voltooiing inderdaad is geschied geheel in den geest van de reeds bestaande gedeelten. Dat aan het inwendige ook van deze laatste nog onder Willem III is gewerkt, zal nader blijken bij de beschrijving van het paleis. Afb. 29. Zuidelijk voorgebouw van het kasteel te Breda, uit het zuidwesten.
der verschillende verdiepingen van het paleis, in 1768 gemaakt door den opzichter der gebouwen, den architect P.W. Schonck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwe verdieping werden de gevels van de groote zaal en van de hoofdpoort geschonden, en de beide hoektorentjes van den oostelijken vleugel van hare spitsen beroofd, en op de hoogte der kroonlijst van den nieuwen bovenbouw vlak afgedekt. Afb. 30. Poort in het zuidelijk voorgebouw van het kasteel te Breda.
Sedert zijn verschillende bijgebouwen opgericht op het terrein om het paleis, terwijl al hetgeen aanvankelijk van de muurbehandeling der oude bijgebouwen nog zichtbaar was gebleven langzamerhand onder pleisterlagen verdween. Ga naar margenoot+ Beschrijving. Van het kasteelplein bereikt men langs een moderne brug over de grachtGa naar margenoot+ een POORT, die door het zuidelijk voorgebouw (zie platen I en II en afb. 29) van het kasteel voert. Het zandsteenen front van deze poort (afb. 30) bestaat uit een, door een geprofileerden rondboog gedekte, opening, geflankeerd door breede, op een soubasement rustende, Dorische pilasters, waarvóór hardsteenen halfzuilen zijn gesteld, welker Jonische kapiteelen in de halzen met een ornament van gestyleerde bloeiende planten zijn versierd. Deze pilasters dragen een hoofdgestel, waarop een driehoekig fronton rust, waarin een relief: het wapen van den Koning-stadhouder Willem III, omgeven door de Orde van den Kousenband en geflankeerd door leeuwen en krijgsattributen. Deze poort is een overblijfsel van de door Hendrik III tusschen 1517 en 1521 gestichte; het fronton, in de plaats gekomen van een hoogeren bovenbouw, dagteekent uit den tijd van Willem III (het schijnt afkomstig van de Boschpoort). Het poortfront staat vóór een doorgang, bestaande uit drie - door pilasters en gordelbogen gescheiden - vakken met riblooze kruisgewelven; aan de zijde van het binnenplein staat een eenvoudig hardsteenen poortfront, waarin het jaartal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Duiventoren bij het kasteel te Breda, naar eene opmeting van den heer j.f.l. frowein, geteekend door j.d. meijsing.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plattegronden van het hoofdgebouw van het kasteel te Breda. (Kelder en begane grond).
Naar opmetingen van den heer h.m. tetar van elven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plattegronden van het hoofdgebouw van het kasteel te Breda. (1e en 2e verdieping).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor- en zijgevel van het hoofdgebouw van het kasteel te Breda, naar eene opmeting van den heer h.m. tetar van elven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1773. In dat jaar nl. is de doorgang, die vroeger eenigszins s-vormig was aangelegd, door Willem V gewijzigd en vernieuwd. Het VOORGEBOUW (zie platen I en II) bestaat uit vier gedeelten: a. eenGa naar margenoot+ zwaren muur met bovenbouw, b. het oostelijk daarbij aansluitend blokhuis, c. een westelijk bij den muur aansluitenden toren, d. het aan dezen toren verbonden gebouw der Rekenkamer. a. De MUUR (afb. 29) is bijna 10 M. dik en 8 M. hoog, volgens roestGa naar margenoot+ geheel massief, opgetrokken van baksteen, waarin, aan de buitenzijde, banden van bergsteen. In den muur loopt langs de binnenzijde een met een gedrukt tongewelf overdekte gang, welker vloer, bij haren aanvang, op ongeveer 11 M. van het gebouw der Rekenkamer, 0,60 M. beneden de tegenwoordige terreinhoogte ligt en onder de poort 2,40 M. Deze gang, 2,90 M. breed en 2 M. hoog, voert naar het blokhuis. Op den muur staat een, met een zadeldak gedekt, gebouw van ééne verdieping, van het binnenplein toegankelijk langs een moderne, open trap. Dit in verschillende vertrekken verdeeld gebouw, dat thans bureaux en de modelzaal der Academie bevat, is ontstaan door de dichtmetseling eener vroeger-open galerij van achttien bogen, welker zuiltjes, thans aan de voorzijde vlak-gekapt, nog in het metselwerk aanwezig en aan de zijde van het binnenplein zichtbaar zijn. Deze galerij was bevloerd met verglaasde ronde tegeltjes, in blauw, groen, oranje en geel versierd met 2 concentrische cirkels en 6 kolfvormige, uit den buitenrand naar het midden gerichte, spaken, met tusschengevoegde kleinere cirkelsGa naar voetnoot1) - versiering, die nuyts deed spreken van een ‘veelgeoogde galerij’. Aan de grachtzijde zijn in den muur een paar steenen ingemetseld (thans onder witsel bedekt), die de lengte aangeven van het turfschip, waarmede Breda in 1590 is verrast (vgl. Mededeelingen der Rijks-adviseurs, II, blz. 28). b. Het BLOKHUIS is een rechthoek, op den beganen grond uitwendigGa naar margenoot+ 20,40 M. in het vierkant metend, bestaande uit vier vleugels, gebouwd om een open binnenplaatsje van 5,60 × 5,80 M., dat bereikt wordt door de gang in den onder a. beschreven muur. Oorspronkelijk had het blokhuis op elk der hoeken een uitgekraagd spietorentje, terwijl de muren in de assen der vensters geveltjes droegen, door dwarsdakjes verbonden aan de zadeldaken, die de vier vleugels dekten. Het muurwerk van den bovenbouw en de bekapping zijn echter na 1826 geheel vernieuwd, terwijl ook de inwendige indeeling der verdieping werd gewijzigd, de binnenplaats o.a. grootendeels overbouwd. In den onderbouw echter is de oorspronkelijke toestand tamelijk goed bewaard. Deze onderbouw bestaat uit massief metselwerk, waarin een 2,20 M. breede gang is uitgespaard. De buitenmuren dezer gang, ter dikte van 4 M., zijn aan den west- en den noordkant doorbroken met twee rondbogig gewelfde schietgangen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongeveer op de helft hunner diepte gesloten door een muur, waarin een met hardsteen omlijst schietgat, en thans aan de buitenzijde met moderne muurtjes gedicht; de binnenmuren rusten op vier gedrukte Tudorbogen, gedragen op zandsteenen hoekpijlers. Deze gang is overdekt met een rondbogig tongewelf, door steekkappen verbonden aan de bogen der binnenmuren, en die van de schietgangen in twee der buitenmuren. De muren zijn opgetrokken van baksteen (formaat: 0,205 × 0,095-0,10 × 0,043-0,045 M.; 10 lagen: 0,52-0,54 M.), in kruisverband, afwisselend met banden van zandsteen. Ongeveer op twee derden van de diepte der binnenplaats, is de westelijke aan den oostelijken vleugel verbonden door een boog, die wellicht een overloop gedragen heeft. Op dezen boog is thans een nieuwe binnenmuur geplaatst, waardoor de noordelijke helft van de verdieping meer ruimte kreeg. Met den aanleg der onder a. en b. beschreven gebouwen is aangevangen in 1510. Ga naar margenoot+ c. De TOREN, bij het westelijk einde van den onder a. beschreven muur onder een stompen hoek aansluitend, maakt thans in zijnen onderbouw met dien muur één geheel uit. Hij is ongeveer vierkant van grondplan (4,60 × 4,30 M.), opgetrokken van baksteen (formaat: 0,24 × 0,11 × 0,05 M.; 10 lagen: 0,65 M.), in slordig kruisverband, zonder uitwendige versnijdingen, doch op ongeveer 2,20 M. beneden de spits voorzien van een zandsteenen waterlijst. Hij is gedekt met een lage vierzijdige spits, welks top zich 20,50 M. boven de tegenwoordige terreinhoogte verheft. Inwendig bevindt zich, ongeveer ter hoogte van den zolder van de modelzaal, een vertrek, dat is overdekt met kruisgewelven op ribben, die, evenals de kraagsteenen waarop zij rusten, een laat-gothisch profiel vertoonen. Ga naar margenoot+ d. Het GEBOUW DER REKENKAMER, een rechthoek, inwendig lang 20,40 M. en breed 8 M., is thans de woning van den geneesheer der Academie. Het is uit- en inwendig geheel gemoderniseerd. Terwijl de westelijke muur van den grond af vernieuwd schijnt, zijn in de benedenhelft van de oostelijke en de noordelijke muren nog de zuilen bewaard der vroeger hier aanwezige, zes bogen breede galerij. Thans zijn zij door pleister bedekt. In 1890 echter, toen onze opmeting werd gemaakt (zie plaat II), waren zij nog zichtbaar en bleken toen verbonden te zijn door gedrukte spitsbogen. Zoowel het gelijkvloers als de verdieping van dit gebouw, zijn overdekt met houten zolderingen, gedragen op zware moerbalken, die rusten op sleutelstukken, versierd met laat-gothische profielen. Voor een deel zijn deze door latere stucplafonds aan het oog onttrokken. Onder het gebouw bevinden zich met tonwelven overdekte kelders. Van een vroeger tegen den westwand van dit gebouw aanwezigen aanbouw (zie afb. 20) is niets meer over. De aanleg der onder c. en d. beschreven gebouwen is vermoedelijk begonnen in 1462. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot het eind der zestiende eeuw strekten de hier onder a. tot d. beschreven gebouwen tot verblijf der heeren van Breda, terwijl het eigenlijke kasteel voor gasten bestemd bleef. Hendrik III, René en Willem I bewoonden, volgens van goor, het door den eerste gestichte plombé. In het gebouw der Rekenkamer bevonden zich, volgens roest, vermoedelijk, behalve de bureaux van het hof, ook de belangrijke boekerij der Nassau's en een kunstkabinet, waartoe een penningverzameling behoorde, door Hubert Goltzius in 1556 bezocht. Ook weten wij, dat Hendrik III eenige schilderijen van Lucas Cranach bezat, hem door den Keurvorst Frederik van Saksen gezonden, waaronder eene Lucretia (vgl. roest van limburg, Een Spaansche Gravin van Nassau, Leiden, 1910, blz. 38 v.). Van de verdere vroegere bijgebouwen van het kasteel staan thans alleen nog de z.g. GRANAAT- en DUIVENTOREN, op den zuidwesthoek van het terreinGa naar margenoot+ (zie plaat III). Beide vertoonen geheel denzelfden aanleg. In plan hebben zij den vorm van eenen zevenhoek (beschreven in eenen cirkel van omstreeks 14,40 M. middellijn), welks hoeken op de verdieping zijn afgeschuind, zoodat deze den vorm heeft van een veertienhoek met afwisselend langere en kortere zijden. De muren, beneden 2,20 en boven 0,90 M. dik, zijn opgetrokken van baksteen (formaat: 0,20 × 0,10 × 0,047 M.; 10 lagen: 0,59 M.) in kruisverband. Zij zijn gedekt met een veertienzijdige spits, bekroond met een peer en met leien belegd. De benedenruimte, thans toegankelijk door een poterne in een later tegen de torens opgeworpen aarden wal, is overdekt met een stergewelf. Dit gewelf wordt gedragen op laat-gothisch geprofileerde zandsteenen ribben, die rusten op slanke kraagsteenen en samenkomen in eenen open ring van 2,60 M. middellijn. Deze ruimte ontvangt licht door kleine rechthoekige vensters en is voorzien van schietgaten. De verdieping, thans van den wal toegankelijk door een afzonderlijken ingang, is overdekt met een afgeknot-pyramidale kap, bestaande uit zeven breede en zeven smalle velden, gedragen op zeven spanten. Elk spant wordt gevormd door twee krommers, die tegen den wand een consolevormigen voet hebben en naar het midden samenkomen in een makelaar. De zeven makelaars, versierd met geprofileerde druipers, zijn verbonden door een houten ring en dragen tezamen de peervormige bekroning der kap. In de breede zijden der verdieping zijn vensters, in de smalle, schietgaten aangebracht. Deze laatste vertoonen geheel denzelfden vorm en constructie als de schietgaten in den onderbouw van het blokhuis. Ook de profileering der gewelfribben en draagsteenen maakt het waarschijnlijk, dat deze torens dagteekenen uit het begin der zestiende eeuw. Beide torens zijn van 1903 tot 1910 gerestaureerd onder leiding van den architect J.F.L. Frowein. Tusschen de torens bevindt zich eene verbinding van de Mark met de kasteelgracht, het z.g. Spanjaardsgat. Men was vroeger van meening, dat door deze verbinding in 1590 het ‘turfschip van Breda’ binnen de omwalling is gekomen. Roest heeft echter aangetoond (blz. 105 v.), dat deze verbinding eerst in 1610 is gegraven, en dat het water van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mark vroeger meer noordelijk door een sluis in de binnengracht kwam, zoodat het turfschip ook door deze sluis moet zijn binnengevaren.Ga naar margenoot+ Het HOOFDGEBOUW, het voormalige ‘paleis’, welks lengteas in de richting oost-west ligt, heeft den vorm van een rechthoek, uitwendig 65 M. lang en 51,50 breed. Het bestaat uit vier, om een binnenplein van 39,20 × 38,20 M. gelegen Afb. 31. Poort in den zuidelijken gevel der groote zaal van het kasteel te Breda.
vleugels, waarvan de westelijke binnenwerks 12,30 M. breed is, terwijl de drie overige eene inwendige breedte hebben van 10,40 M. In den oostelijken vleugel, op welks beide hoeken zevenkante torentjes staan, bevindt zich de hoofdtoegang, een poort met 2,88 M. doorgangswijdte (zie plaat IV). De vier vleugels zijn opgetrokken boven gewelfde kelders. Gelijkvloers heeft de westelijke vleugel een door drie rijen van veertien zuilen in vier beuken afgedeelde zaal, die vroeger een geheel open hal was en thans dient als eetzaal der Academie. Op de eerste en tweede verdieping, die vroeger de groote ontvangzaal vormden, bevinden zich twee zalen, door een rij van ijzeren kolommen in twee beuken gescheiden. De drie overige vleugels hebben gelijkvloers langs het binnenplein een zuilengalerij, die veertien bogen in de lengte en negen in de breedte telt. Op deze 3 M. breede galerij komen de verschillende vertrekken uit. Op de eerste verdieping, bereikbaar langs 3 M. breede trappen in het oostelijk eind van den noordelijken vleugel, ligt boven deze galerij eene gang, evenals op de, moderne, tweede verdieping. Ga naar margenoot+ Uitwendig. De buitenfronten zijn zeer eenvoudig. Boven een zandsteenen plint met fraai geprofileerde deklijst, verrijzen de muren, opgetrokken van bak- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steen in kruisverband. In de plint zijn vensters voor de kelders aangebracht, verschillend van vorm in de onder Hendrik III en onder Willem III gebouwde vleugels (zie het oostelijk front op plaat V). Langs de onderdorpels der gemoderniseerde vensters van het gelijkvloers en de eerste verdieping loopen vlakke, zandsteenen banden. De met een kroonlijst afgesloten muren der tweede verdieping zijn modern. De hoektorens van denAfb. 32. Binnenplein van het kasteel te Breda, uit het zuidoosten.
oostelijken vleugel vertoonen zandsteenen kantblokken. Overigens zijn van de oorspronkelijke muurbehandeling nog slechts enkele overblijfselen bewaard. a. De hardsteenen poort van den hoofdingang, een rondbogig gedekte opening,Ga naar margenoot+ geflankeerd door op soubasementen gestelde Dorische pilasters, bekleed met in hun bovenhelft gecanneleerde halfzuilen, die een hoofdgestel dragen, welks fries is versierd met triglyphen, waartusschen romeinsche kapitalen, die den naam HENRICUS | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vormen. De halfzuilen, kapiteelen en basementen (ook van de pilasters), de imposten der opening en de triglyphen in het fries zijn van zandsteen. Ga naar margenoot+ b. De benedenhelft der zuid- en noordgevels van den westelijken vleugel (zie afb. 31). Door vier Dorische pilasters van zandsteen, geplaatst op met een ruit versierde soubasementen, zijn deze gevels verdeeld in drie traveeën. De pilasters dragen een hoofdgestel, in de middelste travee geheel van zandsteen, in de beide andere vakken oorspronkelijk met een gemetseld fries en zandsteenen architraaf en kroonlijst, welke laatste echter grootendeels zijn uitgebroken in verband met de wijziging der vensters. Op dit hoofdgestel rust een tweede rij pilasters, van de Jonische orde, die eveneens een hoofdgestel dragen, welks architraaf verdwenen is, terwijl het baksteenen fries en de zandsteenen kroonlijst nog aanwezig zijn. Daarboven is de oude gevel vervangen door nieuw metselwerk. In de middelste travee van den gevel bevindt zich gelijkvloers een poort, welker geprofileerde, in den sluitsteen met een ramskop versierde, korfboog rust op Dorische halfzuilen, waarvan de schachten in hun bovendeel zijn gecanneleerd. Het zandsteenen fries boven deze poort is versierd met een relief: guirlandes van vruchten, waartusschen skeletten van runderkoppen en oorlogstropeeën, gevormd van een rond schild, boog met pijl, en hellebaard. Ga naar margenoot+ Binnenfronten. Aan de zijde der binnenplaats (zie afb. 32 en de platen VI en VII) bestaat de onderbouw der muren (behalve bij den westelijken vleugel, welks wanden vernieuwd zijn) uit een galerij van hardsteenen Dorische zuilen, verbonden door geprofileerde rondbogen. De zandsteenen kapiteelen van deze zuilen hebben in den hals kleine bloemfiguurtjes, terwijl de onderkant hunner dekplaten op elk der vier overstekende hoeken met een roset is versierd. In de zwikken tusschen de bogen zijn medaillons geplaatst, waarin reliefs van gebakken aarde, vertoonende de koppen van Grieksche en Romeinsche helden enz. Te beginnen in den westelijken hoek van den noordelijken vleugel zijn, blijkens de randschriften, de volgende personen afgebeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 33. Medaillon van het kasteel te Breda. (Julius Caesar).
Afb. 34. Medaillon van het kasteel te Breda. (Q. Fabius Maximus).
Afb. 35. Medaillon van het kasteel te Breda. (M. Furius Camillus).
Afb. 36. Medaillon van het kasteel te Breda. (Publicola).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierop volgt de poort, die de door Hendrik III gebouwde helft scheidt van het onder Willem III opgetrokken deel. Afb. 37. Medaillon van het kasteel te Breda. (Romulus).
Afb. 38. Medaillon van het kasteel te Breda. (Theseus Athen).
Afb. 39. Medaillon van het kasteel te Breda. (Solon leg. Athen).
In de galerij langs den oostelijken vleugel is de middelste der bogen, in het verlengde der toegangspoort gelegen, breeder dan de overige (zie afb. 32). Deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Travee van het hoofdgebouw van het kasteel te Breda aan de binnenplaats, naar eene opmeting van den heer h.m. tetar van elven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doorsneden van het hoofdgebouw van het kasteel te Breda, naar eene opmeting van den heer h.m. tetar van elven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boog, een korfboog, wordt gedragen op met halfzuilen bekleede pijlers. Boven de bogen der galerij hebben de muren een hoofdgestel met baksteenen fries, terwijl de architraaf en de kroonlijst in zandsteen zijn uitgevoerd. Op dit hoofdgestel rusten hardsteenen Jonische muraalzuilen, welker kapiteelen gebeeldhouwde consoles dragen, waarop de architraaf rust van een tweede hoofdgestel. Op dit architraaf begint het metselwerk der in 1826 aangebrachte nieuwe bovenmuren. De vensters in de binnenfronten zijn alle gemoderniseerd. Zoowel bij de buiten- alsAfb. 40. Hal onder de groote zaal van het kasteel te Breda, thans eetzaal der Militaire Academie.
bij de binnenfronten is het tijdens Willem III gebouwde gedeelte een zeer getrouwe navolging van de door Hendrik III gestichte helft. De voor beide deelen gebezigde baksteen heeft dezelfde helderroode kleur, doch het formaat is verschillend. In den ouden bouw meten de steenen 0.26 × 0.126 × 0.045 M. en zijn 10 lagen 0.515 M. hoog, bij den aanbouw is het steenformaat 0.245 × 0.12 × 0.055 en de hoogte van 10 lagen 0.62 M. De sculptuur der consoles op de kapiteelen der eerste verdieping en vooral de bladversiering aan de draagsteenen der galerij van het gelijkvloers zijn in het zestiende-eeuwsche werk fijner en meer verzorgd dan in dat uit het eind der zeventiende eeuw. Inwendig (zie plaat VI). De kelders zijn alle overkluisd. Die onder denGa naar margenoot+ westelijken vleugel hebben riblooze kruisgewelven, gedragen op kraagsteenen tegen de wanden en op drie rijen van hardsteenen zuilen met eenvoudige kapiteelen. De kelders in den noordelijken, en in de zuidelijke helft van den oostelijken, vleugel zijn gedekt met tongewelven; die in de zuidelijke helft van den oostelijken, en in den zuidelijken, vleugel met riblooze kruisgewelven. Gelijkvloers. De hal in den westelijken vleugel (afb. 40) is gedekt metGa naar margenoot+ riblooze kruisgewelven, gedragen op drie rijen van hardsteenen Dorische zui- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len (thans groengeschilderd), wier kapiteelen op dezelfde wijze zijn versierd als die van de zuilen der galerij. De langs de drie andere vleugels gaande galerij is overkluisd met riblooze kruisgewelven, gescheiden door rondbogige gordelbogen, die tegen de wanden worden gedragen op met acanthusloof versierde kraagsteenen. Van de op deze galerij uitkomende deuren hebben de meeste hare oude omlijstingen bewaard, natuursteenen (thans geschilderde) posten, waarop een met triglyphen versierd hoofdgestel (zie plaat VII). De hoofdingang in den oostelijken vleugel is met een schoongemetseld rondbogig tongewelf overdekt. Afb. 41. Marmerbuste in de Militaire Academie te Breda. (Generaal Voet, door L. Royer).
Het in den noordelijken vleugel gelegen trappenhuis is boven de trappen met rondbogige tongewelven, boven de bordessen met riblooze kruisgewelven overspannen. Ga naar margenoot+ Eerste verdieping. De boven de galerij rondgaande gang is overdekt met riblooze kruisgewelven, gescheiden door gedrukt-korfbogige gordelbogen, gedragen op houten kraagstukken, die afwisselend versierd zijn met de monogrammen W R (Wilhelmus rex) en M R (Maria regina), zoodat deze welving in den tijd van Willem III schijnt te zijn aangebracht. De op deze gang uitkomende deuren zijn behandeld als die van het gelijkvloers. De indeeling der vertrekken op deze verdieping is veelal door ingebouwde muren veranderd en alles is hier geheel gemoderniseerd. Ga naar margenoot+ Tweede verdieping. Deze is geheel modern (na 1826). Ga naar margenoot+ Voorwerpen. De in de gebouwen der Academie aanwezige meubelen zijn alle modern. In de groote recreatiezaal (eerste verdieping van den westelijken vleugel) is eene verzameling schilderijen, de z.g. heldengalerij: portretten der eerste vorsten uit het huis Oranje-Nassau, meest negentiende-eeuwsche kopieën naar oude schilderijen, en eenige portretten van Nederlandsche officieren. Een volledige lijst dezer schilderijen is opgenomen in g. van steyn's Gedenkboek, Breda 1903, blz. LXXVII vv. In de officieren-receptiezaal (westelijke vleugel) hangt een groote schilderij op doek van n. pieneman: De overgave van Hasselt op 8 Augustus 1831. Hier bevindt zich ook een marmerbuste van den generaal J.H. Voet (1750-1832). Zij is hoog, met den sokkel, 0.60 M. en aan den achterkant gemerkt: l. royer fet 1834 (zie afb. 41). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de modelzaal (zuidelijk voorgebouw) hangt een groote schilderij op doek: Bernhard van Saksen Weimar bij Leuven, gemerkt: c.j.s. portman, 1832, en wordt eene verzameling oude wapens, geschutmodellen en uniformen bewaard. De wapencollectie is grootendeels door Koning Willem III in 1856 aan de Academie geschonken. Eene beschrijving der belangrijkste voorwerpen is uit een voorhanden geschreven catalogus overgenomen in het Gedenkboek, blz. CI vv. Over de vroegere inrichting van het paleis is slechts weinig bekend. De reeds vermeldeGa naar margenoot+ plattegronden uit 1768 wijzen wel de toenmalige bestemming aan der vertrekken van het hoofdgebouw, het paleis, maar geven uitteraard geen inlichting over de architectonische behandeling en de meubeling daarvan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over eenige vertrekken van het paleis vernemen wij iets naders uit een in 1667 gemaakte beschrijving, toen daar de onderhandelingen plaats hadden, die leidden tot den vrede van Breda, en uit een prent van romein de hooghe (gereproduceerd bij roest blz. 164), de ratificatie van dien vrede voorstellend. Deze laatste geeft een zaal te zien, welker wanden zijn behangen met tapijten, blijkbaar behoorend tot de straks vermelde reeks der Oranjevorsten. De beschilderde zoldering wordt gedragen op aan den onderkant met beeldhouwwerk versierde balken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den aankoop van aangrenzende terreinen, en Maurits stichtte er in 1620 een achtkant, drie verdiepingen hoog, gebouw - het speelhuis - op eenen heuvel, den z.g. Konijnenberg. Bij de belegeringen der stad in 1625 en 1637 werden het Belcromsche- en het nabijgelegen Reigerbosch grootendeels omgehakt. Latere prinsen van Oranje ontdeden zich langzamerhand van dit bezit en Willem III verkocht in 1689 het speelhuis, dat thans niet meer bestaat. Een achttiende eeuwsche afbeelding ervan is gereproduceerd bij roest (blz. 139). De STALLEN DER ACADEMIE liggen met hunne westzijde aan het kasteelpleinGa naar margenoot+ en met hunnen noordkant aan het Valkenberg. Geschiedenis. In 1535 werden op deze plaats door Hendrik III van Nassau nieuweGa naar margenoot+ stallen en een nieuwe bakkerij voor het kasteel gesticht (zie boven). Later kwam daarbij een kaatsbaan, die in de zeventiende eeuw voor andere doeleinden werd gebruikt, o.a. van 1637-1654 verhuurd was en als verkooplokaal diende. Een door Schonck geteekende plattegrond (gereproduceerd bij roest, blz. 192) doet zien, dat dit gebouwencomplex in 1768 bestond uit vier om een binnenplaats gebouwde vleugels, waarin een groote paardenstal, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een koetshuis, de kaatsbaan en logies voor eenen tuinbaas en stalknechts. Omstreeks 1883 is het grootste deel van deze gebouwen afgebroken. De onderhelft van een der gevels is toen overgebracht naar Amsterdam en daar toegepast bij den bouw van het fragmentengebouw achter het Rijksmuseum.Ga naar margenoot+ Beschrijving. Deze gebouwen hebben thans grootendeels alle karakter verloren. In den westelijken muur dient als toegang een korfboogpoort met gothische, geprofileerde dagkanten, die wellicht nog deel heeft uitgemaakt van het door Hendrik III verplaatste Begijnhof. In de oostelijke muren, aan het Valkenberg, ter plaatse op ons situatieplan aangewezen door kruisjes, zijn nog eenige bogen, vensters en steenen Afb. 42. Gedeelte van eenen gevel der stallen van het kasteel te Breda, thans aan het ‘fragmentengebouw’ bij het Rijksmuseum te Amsterdam.
deurkozijnen bewaard van omstreeks 1600, eenvoudiger, doch in denzelfden trant als het naar Amsterdam overgebrachte gevelfragment. Dit laatste (afb. 42) bestaat uit een 18.50 M. langen en 5.30 M. hoogen wand, opgetrokken van roode baksteen met banden en blokken van bergsteen, in vijf ongelijke vakken verdeeld door tegen pilasters gestelde, zandsteenen, Dorische halfzuilen, die, op omgekeerde consoles, een hoofdgestel dragen, welks architraaf en kroonlijst in zandsteen zijn uitgevoerd, terwijl het fries van baksteen is gemetseld. Bij drie der vakken, 2.30 M. breed, zijn de pilasters verbonden door rondbogen, bij de twee andere, 3 M. breed, door korfbogen. In de smalle vakken bevinden zich rechthoekige vensters met gebeeldhouwde, zandsteenen kruiskozijnen, terwijl in elk der breedere vakken een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zandsteenen rondboogpoortje is geplaatst, geflankeerd door Jonische driekwartzuilen en gedekt met een fronton, doorbroken door een rechthoekig bovenlicht. Boven de smalle vakken is het fries van het hoofdgestel versierd met tusschen de triglyphen aangebrachte zandsteenen reliefs, die afwisselend een runderkopskelet met van de horens afhangenden guirlande, en een wapentropee vertoonen. Boven de breede vakken prijkt het fries met een eenvoudige, tusschen halve bollen geplaatste, cartouche. Afb. 43. Huis van den Gouverneur der Militaire Academie te Breda.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Militaire gebouwen.1. Het HUIS VAN DEN GOUVERNEUR DER ACADEMIE ligt met zijn oostfrontGa naar margenoot+ aan het kasteelplein en met zijnen noordkant aan de Singelstraat. Geschiedenis. Justinus van Nassau, in 1601 benoemd tot Gouverneur van Breda, Geschiedenis. liet dit huis, vermoedelijk in 1606, optrekken om het met zijn gezin te bewonen. Beschrijving. Dit gebouw (afb. 43), thans geheel bepleisterd, draagt uitwendigGa naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het karakter van het eind der achttiende eeuw, toen alle vensters van hardsteenen kozijnen zijn voorzien. De travee, waarin zich de ingangspoort bevindt, is bekleed met hardsteen, versierd met beeldhouwwerk in zandsteen, in den stijl Lodewijk XVI. De gevel aan de Singelstraat heeft een, weinig-voorspringenden, middenrisaliet, bekroond met een driehoekig fronton, waarin een in hout gesneden hoog-relief: een leeuw, omgeven door oorlogsattributen. Inwendig bevat het huis niets opmerkelijks.
Ga naar margenoot+ 2. De voormalige HOOFDWACHT, op den hoek van de St.-Jansstraat en de Halstraat, staat op de plaats der voormalige St.-Janskapel. Ga naar margenoot+ Geschiedenis. In het begin der twaalfde eeuw hebben de Tempeliers te Breda eene kapel gesticht (zie hiervóór, blz. 12), die in 1312 overging aan de ridders van St. Jan. Vermoedelijk is door dezen de kapel aan St. Jan gewijd en de ‘hofstad’ gebouwd, die, volgens van goor (blz. 90) daarbij gelegen was, en wier erf, met een muur gescheiden van de Halstraat, zich uitstrekte tot het voormalig tuchthuis (thans wapenmagazijn). In het begin van den tachtigjarigen oorlog is de kapel nog eenigen tijd gebruikt voor de diensten volgens Griekschen ritus, ten behoeve der Albaneezen onder het Spaansche garnizoen. Ga naar margenoot+ Beschrijving. Op de plaats der kapel staat het gebouw der hoofdwacht (thans ingericht voor verschillende militaire bureaux), een langwerpige rechthoek met, aan de zijde der St.-Jansstraat, een geheel gemoderniseerden, met rechte kroonlijst afgesloten gevel, terwijl zich in het midden van den zijgevel aan de Halstraat een galerij bevindt van drie op twee hardsteenen halfzuilen en twee zuilen gedragen rondbogen. Achter deze, vlak gezolderde, galerij ligt het voormalig wachtvertrek. Het gebouw dagteekent vermoedelijk uit 1766.
Ga naar margenoot+ 3. Het voormalig GROOT-ARSENAAL, thans artilleriekazerne, gelegen aan het exercitieterrein, is gebouwd in 1771. Het is een langwerpig-rechthoekige baksteenbouw, ruim 60 M. lang en 14 M. breed, beneden in twee beuken gedeeld door een rij van met rondbogen verbonden rechthoekige pijlers, en bestaande uit een gelijkvloers en twee verdiepingen. Aan de beide smalle zijden heeft het gebouw twee topgevels, die de zadeldaken afsluiten, waarmede het overdekt is, en in elken dezer gevels een eenvoudige hardsteenen rondboogpoort. De twee lange wanden hebben in elke verdieping segmentvormig gesloten vensters met hardsteenen onderdorpel, boogsteen en kantblokken voor de doken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der thans ontbrekende luiken. De vensters in het gelijkvloers zijn van tralies voorzien. Deze wanden zijn dertien venstervakken breed; in dien aan den westkant bevindt zich op de plaats van het middelste venster op den beganen grond een hardsteenen rondboogpoort (afb. 44) geflankeerd, door Dorische pilasters, die een hoofdgestel dragen met een fronton, waarin een door twee leeuwen gehouden wapenschild. Links en rechts rusten op dit fronton wapentropeeën, in welker voetstukken anno 1771 is gehouwen.
4. Het WAPENMAGAZIJN op den hoek van de Oude Vest en de Halstraat,Ga naar margenoot+ is in 1774 gebouwd voor tuchthuis. Afb. 44. Poort van het Groot-Arsenaal te Breda.
Geschiedenis. Op deze plaatsGa naar margenoot+ stond vroeger de vleeschhal, die, nadat daarvoor in 1617 een nieuw gebouw was gesticht op de Groote Markt, dienst deed als saaihal. Na het verval der saainering stond het gebouw eenigen tijd ledig. In 1707 werd het vervangen door een tuchthuis, dat 8 April 1774 afbrandde, waarna het tegenwoordige gebouw werd opgetrokken, dat in de negentiende eeuw heeft dienst gedaan als huis van arrest, tot het werd ingericht voor wapenmagazijn. Beschrijving. Het van geleGa naar margenoot+ baksteen opgetrokken rechthoekige gebouw, bestaande uit een gelijkvloers en ééne verdieping, heeft aan de Oude Vest eenen gevel, welks hooger middendeel een weinig vóórspringt en met een driehoekig fronton is gedekt. De zijvleugels van den voorgevel en de gevel aan de Halstraat zijn met een rechte kroonlijst afgesloten. De vensters zijn alle rechthoekig en voorzien van hardsteenen kozijnen met zware ijzeren tralies.
5. In een der vertrekken van het naast het wapenmagazijn gelegen MILITAIRGa naar margenoot+ KLEEDINGMAGAZIJN bevindt zich een eenvoudige gesneden houten schoorsteen, Lodewijk XV, waarvan de boezem versierd is met een door ornamenten omlijsten spiegel, en daarboven met een schoorsteenstuk, onbelangrijk schilderij op doek.Ga naar margenoot+
Voor de KLOOSTERKAZERNE en het MILITAIR HOSPITAAL, zie hieronder bij ‘kerkelijke gebouwen’, No. 4 en ‘particuliere gebouwen’, No. 1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kerkelijke gebouwen.Ga naar margenoot+ 1. De GROOTE KERK, gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw en - wellicht oorspronkelijk - aan de H. Barbara, is in eigendom en onderhoud bij de Nederduitsch-Hervormde gemeente; de toren behoort aan de burgerlijke gemeente. Ga naar margenoot+ Literatuur. Mededeelingen der Rijksadviseurs, II, blz. 12. - Verslag van het St.-Bernulphusgilde, 1890, blz. 46 vv. - Gids bij het bezoeken der Groote- of Lieve Vrouwenkerk te Breda, [z.p., z.j.]. - j.r. van keppel, Eenige wetenswaardigheden betreffende de Groote- of Lieve Vrouwenkerk te Breda in de XVIe eeuw uit oude rekeningen medegedeeld, [Breda, z.j.].Ga naar voetnoot1) - Ongeteekend opstel in de Opmerker, 1904, blz. 416 vv., herdrukt, met de onderteekening a.w. weissman, in Elseviers Maandschrift, 1908, blz. 376 vv. - g.c.a. juten, De collegiale kerk van O.L. Vr. te Breda, in Analectes pour servir à l'histoire ecclésiastique de la Belgique, 1909 (XXXV), p. 289 ss. (oorkonden betreffende de oprichting, en statuten, van het kapittel). - Bouwkundige Bijdragen, V, kol. 55 vv. (Steigers voor den toren van de Lieve Vrouwenkerk, door s. heijnincx, met verslag betreffende den toestand van den toren in 1843). - Verslag van de Commissie der Koninklijke Academie van Wetenschappen tot het opsporen enz. van de overblijfsels der vaderlandsche kunst, 1869, blz. 63 vv. (over het door den architect A.J.F. Cuypers ontworpen herstellingsplan). - De Opmerker, 1904, blz. 180 (aanteekeningen door j.r. van k[eppel] over het in het Bredasch Museum bewaarde, houten model van den toren vóór den brand). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schijnt te blijken, dat de kerkmeesters zelf het materiaal kochten en alleen den arbeid uitbesteedden. De uitdrukking ‘achter tegen den toren’ beslist niet, of de beide vakken aan weerszijden van den toren zijn bedoeld, dan wel de twee tegen den toren aansluitende traveeën van het middenschip. Daar echter de beide eerstgenoemde elk drie sluitsteenen bezitten, en er slechts eenmaal twee sluitsteenen worden aangekocht, moet men eer aan de laatste denken. Er komt bij, dat in de ruimte ten zuiden van den toren op den westelijken sluitingswand eene muurschildering aanwezig is (afb. 52), welke het karakter draagt van het eind der vijftiende of het begin der zestiende eeuw en die, daar zij aansluit bij den muraalboog, niet ouder dan het gewelf kan zijn, zoodat dit gewelf waarschijnlijk vóór 1538 is geslagen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geplaatst, maakt deze berichten eenigszins bevreemdend. Toch zal men moeten aannemen, dat deze kapel kort voor 1540 was begonnen (zoodat zij in 1547 nog als ‘de nieuwe’ kon worden aangewezen), doch dat zij, met zijkapellen in de nabijheid (de met name genoemde schijnen Nos. 2 en 5 aan den zuidkant te zijn, zie blz. 76 v.) onvoltooid was gebleven. Het gebruik van IJselsteen doet eer denken aan welving, dan aan muurwerk, daar voor dit laatste, dat toch met bergsteen werd bekleed, allicht grooter formaat werd gebezigd, zooals wij bij den bouw van den chooromgang ook uitdrukkelijk ‘groote’ of ‘dubbele’ steenen vermeld vonden. Opmerkelijk is het, dat, terwijl de drie oostelijke zijkapellen aan den zuidkant geveltjes bezitten, met dwarse zadeldaken aan het lessenaardak der zijbeuk verbonden, de westelijke, die in de aangehaalde betalingen zijn bedoeld, deze missen en gezamenlijk onder één zadeldak volgens de lengterichting gedekt zijn - omstandigheid, die een lateren bouw te eer aannemelijk maakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hervormden de kerk terug en stelden haar in Mei 1591 in gebruik, nadat de beelden en altaren waren weggenomen (krüger, III, blz. 199). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de herstelling van den chooromgang, nadat het vertrek boven de kapittelzaal inwendig was opgeknapt door het cementen der wanden, de plaatsing van houten ramen in de vensters, enz. Inwendig waren reeds vroeger de wanden van de doopkapel en de kapittelzaal met cement bepleisterd. Ligging. De kerk ligt met hare zuidzijde aan het kerkplein, met haar choorGa naar margenoot+ aan de Groote Markt, met haar noordkant aan de Reigerstraat en met haar westfront aan de Torenstraat. Zij is georiënteerd, met een afwijking naar het zuiden van 10o. Tegen het choor zijn huisjes aangebouwd. Aan den noordkant staat, sinds 1640, een rij huizen op geringen afstand van den kerkmuur, alleen onderbroken voor het transept. Aan den zuidkant is tegen de vier oostelijke traveeën van het schip eene kosterswoning aangebouwd en tegen de doopkapel een woonhuis. De kerk was vroeger aan den zuidkant en den noordwestkant omgeven door een tenGa naar margenoot+ deele bestraat kerkhof, van den openbaren weg gescheiden door een muur met een toegang aan de Groote Markt, waarop ‘requiescant in pace’ geschilderd stond (vgl. plaat VIII). Aan den noordkant, bij den toren, lag een rooster, in 1537 weggenomen, in verband met den bouw van een werkloods, en dicht daarbij was toen ‘ons lief heer opte steen’, omschrijving, die aan een gebeeldhouwde ‘Man-van-Smarten’-figuur doet denken, tenzij het een andere benaming mocht zijn voor ‘ons hielich graft opt kerkhof’, vermeld in 1586, wanneer houten tralies daarvoor worden aangebracht. Op het kerkhof was een knekelhuis (‘dat huysken darmen die binderen vande dode lud in liggen sal’). Beschrijving. Plattegrond (plaat IX). De kerk bestaat uit:Ga naar margenoot+ een vierkanten, door overhoeksche beeren versterkten westtoren, op welksGa naar margenoot+ zuidwesthoek een achtkante traptoren staat, en die door 7 M. wijde bogen in verbinding is met de middenbeuk en de langs zijne noord- en zuidzijde voortgezette zijbeuken van het schip; een door zuilen in drie beuken gescheiden schip, vijf traveeën diep, welks beide zijbeuken in verbinding staan met een rij van zes rechthoekige kapellen en een vijfzijdige kapel bij den toren, waarvan die aan den zuidkant de doopkapel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 45. De Groote kerk te Breda, uit het zuidwesten.
is, en die aan den noordkant toegang geeft tot het uitgebouwde Heilig Graf, terwijl aan den noordkant de vierde kapel van het westen een klein uitbouwtje heeft en de zesde rechthoekig is uitgebouwd; een buiten de zijkapellen reikend transept, waartegen aan elk der beide oosthoeken een zeskante traptoren staat, en dat door vijf bogen is verbonden aan het choor; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Groote kerk te Breda uit het zuidoosten, naar eene teekening van 1630.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plattegrond der Groote kerk te Breda, naar eene opmeting van den heer ad. mulder, geteekend door g. de hoog hzn., met aanwijzing der bouwperioden volgens kalf.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Groote kerk te Breda uit het zuidoosten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zuidelijke gevel der Groote kerk te Breda, naar eene opmeting van den heer ad. mulder.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Choor der Groote kerk te Breda, naar eene opmeting van den heer ad. mulder.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een choor, bestaande uit een, twee
Afb. 46. Toren der Groote kerk te Breda, uit het zuidoosten.
treden verhoogd, door een afsluitmuur omgeven, vier traveeën diep, en met een halven tienhoek gesloten presbyterium, met een omgang als voortzetting der zijbeuken van het schip. Bij dezen omgang sluit aan den noordkant de vier traveeën diepe, met drie zijden van een achthoek gesloten, Onze-Lieve-Vrouwekapel aan, welker westelijke travee thans door een muur afgesloten en tot diaconiekamer is ingericht. Aan den zuidkant liggen langs de drie westelijke traveeën van den chooromgang drie, alleen door bogen gescheiden, rechthoekige kapellen, terwijl de vierde travee door een deur toegang geeft tot de kapittelzaal, die twee traveeën diep en met drie zijden van een achthoek gesloten is. Ten zuiden der drie kapellen bevinden zich kleine dienstvertrekken; tusschen de kapittelzaal en den chooromgang is een bergplaats. Ingang en bevinden zich: in den westmuur van den toren, in de beide transeptgevels, in de tweede travee (van het westen) der O.-L.-Vrouwekapel en in de oostelijke travee der kapittelzaal. Afmetingen. De toren, buitenwerksGa naar margenoot+ 12,65 M. lang en 12,35 M. breed (binnenwerks 7,60 × 7,50 M.), is tot den bovenkant der balustrade van den bovensten omloop 66,40 M. hoog en met spits en kruis 97,70 M. Met den toren, is de kerk binnenwerks 77,20 M. lang, waarvan 24,80 M. voor het presbyterium. Hare | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binnenwerksche breedte bedraagt in het schip 29,05 M., in het transept 37,35 M. De middenbeuk meet tusschen de muren 9,73 M., de zijbeuken zijn 5,70 M. breed. Gemeten van hart op hart der zuilen, welker middellijn 1,12 M. bedraagt, zijn de traveeën van het schip 4,85 M. en die van het choor 5,05 M. diep. De sluitsteenen der gewelven liggen in het schip 22,20 M., in het transept 22,80 M., in het choor 21,80 M. en in de zijbeuken 11,30 M. boven den vloer. De nok van het dak bereikt een hoogte van 31,45 M. Ga naar margenoot+ Materialen. De kerk is opgetrokken van baksteen, die, voor zoover de muren in het gezicht komen, aan binnen- en buitenzijde is bekleed met bergsteen. De torenmuren zijn, boven de eerste geleding, alleen aan de buitenzijde met bergsteen bekleed. Aan den binnenkant vertoonen zij baksteen van 0,18 × 0,085 × 0,042 M. (10 lagen = 0,55 M.), doch in het lage achtkant, waarop de helm rust, van 0,215 × 0,105 × 0,04 M. (10 lagen = 0,505 M.). De gewelven zijn alle uitgevoerd in baksteen, op zandsteenen ribben. Ga naar margenoot+ Uitwendig (platen X-XII, afb. 45-50). De toren bestaat uit drie vierkanteGa naar margenoot+ geledingen en een rijzig achtkant, dat een lagen achthoek van kleineren omvang draagt, waarop de helm rust. De rijk-ontwikkelde en met pinakels versierde, overhoeksche beeren, welke de drie onderste geledingen van den toren op de vier hoeken schoren, verheffen zich als slanke pinakels om het achtkant, welker kanten zij schragen met telkens twee luchtbogen. Daar de toren zich bij elke geleding verjongt, heeft hij om iedere verdieping een omgang, die afgesloten is met een borstwering, welke bij de benedenste door een bogenrij, bij de volgende geledingen door rijk maaswerk wordt gevuld. De onderste geleding heeft in haren westwand een breeden spitsboog, in welks geprofileerde dagkanten consoles en baldakijnen voor beelden zijn aangebracht en die beneden met een tweedeelige poort en boven met een vijfdeelig venster is doorbroken. Boven dezen spitsboog is een tweede venster aanwezig. De zijwanden dezer geleding zijn, waar zij uitrijzen boven de daken der zijbeuken, versierd met vierdeelige, spitsbogige spaarnissen. In de overige geledingen zijn de vier wanden gelijkelijk behandeld; de tweede geleding vertoont in elken wand twee slanke, driedeelige spaarvelden, welker spitsbogen met hogels zijn versierd; de derde geleding heeft telkens twee driedeelige galmgaten, waarboven een versiering van met driepassen gevulde spitsbogen prijkt. Het achtkant vertoont in elk zijner zijden een driedeelig, spitsbogig-gesloten galmgat. De als een achtzijdige koepel opgaande, met leien belegde, helm draagt een halve peer, die overgaat in een open lantaarn, gedekt met een koepeldak, waarop een kruis met haan. De achtzijdige traptoren, tegen den zuidwestelijken contrefort en den zuidelijken wand van den toren geplaatst, rijst op tot diens derde geleding. In aansluiting bij de balustrade van den torenomgang is hier een borstwering aangebracht om den traptoren, die is gedekt met een achtzijdige steenen peer, van boven met hogels versierd, en met een kruisbloem bekroond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met haar oude spits van vóór den brand is de toren o.a. afgebeeld op eene schilderijGa naar margenoot+ van omstreeks 1520 (afb. 118) en op eene teekening uit 1630 in het bezit van den heer J.A. Frederiks te 's-Gravenhage (plaat VIII), die tot voorbeeld schijnt te hebben gediend voor het prentje in bendorp's Vaderlandsche gezichten. Ook op eene teekening (gezicht op Breda uit het noordoosten) van j. de bisschop (1646-1686) in het bezit van Dr. C. Hofstede de Groot; voorts op een prent uit 1648 (de kerk gezien uit het noorden) door a. santvoort, in 's Rijks prentenkabinet te Amsterdam, en, vermoedelijk naar deze gevolgd, op de prent van immink bij van goor (tusschen blz. 76 en 77). Zijnen westelijken ingang ziet men insgelijks op de schilderij van omstreeks 1520 (afb. 116). Schip, zuidzijde. De wanden der zijkapellen van het schip aan de zuidzijdeGa naar margenoot+ staan op een, met een eenvoudig profiel gedekte, plint, die omgaat om de eensversneden beeren, evenals de waterlijst onder de vijfdeelige, in hunne spitsbogen met maaswerk versierde, vensters. De beeren, inwendig doorgetrokken als scheimuren der zijkapellen, rijzen bij de drie oostelijke traveeën tusschen de daken dezer kapellen uit en dienen als stoelen der met eenen gehogelden ezelsrug afgedekte luchtbogen, die de bovenwanden der middenbeuk schragen. Tusschen de twee westelijke traveeën ontbreken stoel en luchtboog, doch de beer tegen de middenbeuk is erop aangelegd eenen luchtboog op te vangen. De luchtbogen schieten tegen de vlakke conterforten der middenbeukwanden in den vorm van driehoekige pinakels omhoog, om boven de gootlijst over te gaan in pijlers, waartusschen een uit een bogenrij gevormde borstwering is gesteld. De hooge lichtbeuk heeft in de drie oostelijke traveeën vijfdeelige spitsboogvensters met laat-gothische traceeringen; in de westelijke travee vertoont zij een blindvenster, en in de daarop volgende een vijfdeelig venster zonder maaswerk. De zijbeuk sluit met een lessenaardak aan tegen den wand van de middenbeuk; de drie oostelijke zijkapellen zijn met dwarse zadeldaken aan dit lessenaardak verbonden, en hebben in verband hiermede driehoekige gevels, versierd met geprofileerde staven, verbonden door spitsbogen met driepasvulling. De drie overige zijkapellen zijn te zamen onder één zadeldak in de richting van de lengteas gedekt; de vijfkante hoekkapel heeft een vijfzijdig tentdak. Noordzijde. De noordwand van het schip is op dezelfde wijze behandeldGa naar margenoot+ als die aan den zuidkant. Hier zijn echter alle zes de zijkapellen gedekt met een zadeldak in de richting der lengteas. Luchtbogen zijn alleen aanwezig bij de drie oostelijke traveeën van het middenschip. Tegen de vierde kapel (van het westen) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staat een laag uitbouwtje, in verband met een in die kapel aanwezig grafmonument. De zesde zijkapel is in baksteen uitgebouwd. Haar met enkele contreforten versterkte noordwand heeft een vijfdeelig venster en is met een lessenaardak aan de nok van het zadeldak der zijkapellen verbonden. Hare beide zijwanden vertoonen moeten van een spitsboogvenster. Ga naar margenoot+ De transeptgevels zijn op de hoeken versterkt met dubbele beeren, afgedektAfb. 47. Kruis van het choor der Groote kerk te Breda, geteekend door j.d. meijsing
met ezelsruggen, waarop hogels en kruisbloemen. In den gevel is beneden een geprofileerde spitsbogige nis uitgespaard, waarin een segmentvormig-gedekte ingang, waarvóór een modern houten portaal staat. In het boogveld dezer nis is een baldakijn bewaard gebleven. Boven de nis is de gevel doorbroken met een tweedeelig venster, in elke helft voorzien van twee stijlen, en in den top van traceeringen. De gevel is gedekt met een van hogels voorzienen ezelsrug, en wordt bekroond door een kruisbloem. De zijwanden der beide kruisarmen hebben elk twee vijfdeelige spitsboogvensters. Aan den westkant is echter alleen het zuidelijke venster van den noorder kruisarm beglaasd; de drie overige vensters aan deze zijde zijn blind en missen stijlen en traceeringen. Schip, transept en choor zijn gedekt met zadeldaken, waarop, boven de viering, een achtzijdige open dakruiter stond, die bij de restauratie opnieuw is aangebracht. Op den makelaar der absis staat een modern gesmeedijzeren kruis. De hogels en kruisbloemen aan de beeren en de gevels zijn aangebracht bij de restauratie. Daarvóór waren alleen op den ezelsrug van den gevel de hogels nog aanwezig. Op eenige der op blz. 65 beschreven afbeeldingen draagt de transeptgevel een ijzeren stang, vermoedelijk het overblijfsel van een kruis of windvaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft de dakruiter nog zijn gothische spits. Het oude kruis, XV, van den makelaar der absis berust thans in het Kunstnijverheidsmuseum te Utrecht (afb. 47). Tegen de drie westelijke choorkapellen der zuidzijde zijn lage dienstvertrekkenGa naar margenoot+ aangebouwd, op welker oosthoek een overhoeksche beer staat, terwijl hun buitenwand verder met een vijftal beeren is versterkt. Elke travee heeft een rechthoekig venster en is gedekt met een zadeldak, door een driehoekig geveltje gesloten. De achter deze aanbouwen oprijzende wanden der drie zijkapellen, evenals de buitenmuren der kapittelzaal en die van den chooromgang, zijn versterkt met rijk-ontwikkelde beeren, die tegen den omgang versierd met consoles, welke, blijkens de nog aanwezige baldakijnen, bestemd waren beelden te dragen. Elk der veelhoekszijden van den chooromgang is door een kleineren tusschenbeer verdeeld in twee vakken, in elk waarvan een driedeelig venster. De vensters van de drie kapellen en de kapittelzaal zijn vijfdeelig, dieAfb. 48. Beeldhouwwerk aan de kapittelzaal der Groote kerk te Breda.
in de sluiting der laatste drie- en tweedeelig. In verband met de in dit gebouw aanwezige verdieping, bestaan zij uit een segmentvormig getoogd, beglaasd onderstuk, waarboven een met beeldhouwwerk versierd dicht gedeelte, en een, thans, tusschen de oude stijlen met moderne ramen gedichte, spitsbogig gedekte bovenhelft. Alle vensters van kapellen, zaal en chooromgang hebben laat-gothisch maaswerk en worden bekroond door een wimberg, waarvan thans de top ontbreekt, en die, evenals de wand waartegen hij is aangebracht, met rijke traceeringen versierd was, welke grootendeels zijn verweerd. In deze traceeringen wisselen vischblaasvormen af met Renaissance-motieven als kransdragende engelen en cherubijnenkopjes, terwijl in de versieringen der vensters van de kapittelzaal meerminnen (zie afb. 48) en dolfijnen voorkomen, en de contreforten van den chooromgang schelpvormen, getorste colonnetten en pinakelspitsen vertoonen, die eveneens op invloed der Renaissance wijzen. De kapellen en de traveeën van den chooromgang zijn met tentdaken gedekt. Tegen de hooge lichtbeuk sluit de omgang aan met een lessenaardak. De wanden der lichtbeuk zijn versterkt met contreforten, waarvan de beide westelijke overeenkomen met die van het schip en met luchtbogen zijn geschoord, of erop aangelegd luchtbogen op te vangen, terwijl de overige, zwaarder in omvang en eensversneden, daarop niet zijn berekend. De eerst-genoemde contreforten verheffen zich boven de gootlijst als pijlers, waartusschen een balustrade staat, die bij de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overige, zwaardere, beeren als bekroning om hunnen buitenkant heengaat. De vensters der hooge lichtbeuk, vijfdeelig in de drie westelijke choortraveeën, vierdeelig in de oostelijke travee, en driedeelig in de veelhoekzijden, zijn in hunne spitsbogen gevuld met maaswerk, dat een eenigszins strenger karakter vertoont dan dat in de hooge vensters van het schip. Ga naar margenoot+ Aan den noordkant staat tegen de chooromgang de O.-L.-Vrouwekapel,Afb. 49. Sluitwanden van de O.L.-Vrouwekapel en den chooromgang der Groote kerk te Breda.
welker wanden op dezelfde wijze zijn behandeld als die der zuidelijke zijkapellen, doch met dien verstande, dat hier geen invloed der Renaissance valt te herkennen. De wimbergen en de muurvakken daaromheen zijn gevuld met zuiver gothisch traceerwerk (zie afb. 49). Ook de bij deze kapel aansluitende noordwestelijke wand van den chooromgang vertoont dit, nog geheel gothische, karakter. In de tweede travee, van het westen, heeft deze kapel een segmentvormig getoogde deur, geplaatst in een spitsbogige nis, welker boogtrommel versierd is met een nisje, bestemd voor een beeld (zie afb. 50).
Ga naar margenoot+ Inwendig (pl. XIII-XVI). De benedenhelft der onderste afdeeling van denGa naar margenoot+ toren is overdekt met een stergewelf, welks ribben, die zonder kapiteel uit de geledingen der hoekpijlers ontstaan, bij elk hunner vier vertakkingen samenkomen in een knoop, en een ronden sluitring dragen, die een middellijn heeft van 1,90 M. in den dag en met een houten luik gesloten is. Boven dit gewelf ligt een steenen vloer. De bovenhelft der onderste geleding is overkluisd met een kruisgewelf, welks op geprofileerde kraagsteenen gedragen ribben samenkomen in eenen sluitring. Deze bovenhelft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontvangt licht door het in den westwand van den toren aanwezige venster. De oostwand is met het middenschip der kerk in verbinding door een wijden boog, thans met een schot gedicht. De zijwanden zijn versierd met twee gekoppelde, driedeelige spaarvelden, welker stijlen, op basementen gesteld, in de spitsbogige sluitingen een maaswerk vormen. Boven het gewelf ligt een houten vloer, door een doorgang in den oostelijken torenmuur in gemeenschap met de gewelven van het middenschip. De derde geleding is overdektAfb. 50. Ingang der O.-L.-Vrouwekapel van de Groote kerk te Breda.
met een, op zandsteenen ribben gedragen, achtdeelig straalgewelf, geslagen tusschen de torenwanden en de overhoeksche bogen met pendentifs, waarop het achtkant rust. In het achtkant zijn hoekcolonnetten met de aanzetten der ribben van een achtdeelig straalgewelf bewaard. De toren wordt bestegen langs een zandsteenen wenteltrap in den traptoren, die, van buiten, gelijkstraats en van de omgangen, van binnen, gelijkvloers en uit het triforium toegankelijk is. Deze trap gaat in den traptoren op tot de derde geleding en is verder in de muurdikte voortgezet met gemetselde treden om een zandsteenen spil, tot zij het achtkant bereikt, van waar zij als houten spiltrap in een gemetselden koker den hoogsten omgang bereikt. De toren staat met de middenbeuk der kerk in verbinding door een 7 M. wijden boog in de onderhelft zijner eerste geleding en een dergelijken in de bovenhelft. Deze bogen zijn dichtgemaakt met houten schotten, waartegen het orgel is geplaatst.
Kerk. De kerk is van binnen geheel gewit en bevloerd met blauwe steenenGa naar margenoot+ en vele grafzerken. De middenbeuk van het schip is van de zijbeuken gescheiden door zuilenGa naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met ronde basementen op achtkante voetstukken. Kelkkapiteelen, van rond naar achtkant overgaand, en welker halzen zijn versierd met twee rijen van koolbladeren, dragen geprofileerde slanke scheibogen, waartusschen muraal-bundelpijlers oprijzen, die zonder kapiteelen overgaan in de gordelbogen en ribben der kruiswelven (zie afb. 51). Boven de scheibogen is tusschen de muraal-pijlers een
Afb. 51. Hooge lichtbeuk van het schip der Groote kerk te Breda, tweede tot vierde travee aan den noordkant.
waterlijst ingesloten, welker hol is versierd met laatgothisch rankenornament. Boven deze lijst ontwikkelt zich een rijk triforium, in de muren over de geheele breedte der traveeën uitgespaard, met rijk-geprofileerde dagkanten, die zich voortzetten om de vensters. De vakken van dit triforium, achter de muraalpijlers verbonden door in de muurdikte uitgespaarde bogen, hebben een borstwering van telkens vier, onderling en aan de dagkanten door maaswerk verbonden, staven. De afdekking dezer borstwering vormt tevens den onderdorpel der vensters, welker vier stijlen in het verlengde der staven omhooggaan en een maaswerk vormen in de gedrukte spitsbogen, die, evenwijdig aan de schildbogen der gewelven, de vensters dekken. De gewelfribben komen samen in geprofileerde sluitsteenen, versierd met rosetten. Tegen den toren, onder den muraalboog van het gewelf, staat het opschrift door yaiant den schilder xvc xxxvii, in gothische minuskels, het eenige zichtbare overblijfsel van het werk van Yaiant, die, volgens van goor (blz. 88) het gewelf ‘zeer fraey met lofwerck beschildert’ heeft. Ga naar margenoot+ Vroeger stonden vermoedelijk in de middenbeuk tegen de zuilen beelden der Apostelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schip der Groote kerk te Breda, naar het westen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lengtedoorsnede der Groote kerk te Breda, naar eene opmeting van den heer ad. mulder.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dwarsdoorsneden der Groote kerk te Breda, naar opmetingen van den heer ad. mulder.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Choor en omgang der Groote kerk te Breda uit het zuidwesten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn acht vrijstaande zuilen in het schip, en in een lijst van zitplaatsen uit 1588 worden er zeven met name genoemd. De opsomming vangt aan met S. Andriespilaer, vermoedelijk de meest oostelijke aan den zuidkant, wijl dan volgt: de preekstoel. Voorts: S. Jacopspilaer, S. Bartholomeus (die dan de meest westelijke aan den noordkant zou zijn), S. Mattheus, S. Simon en S. Judas Taddeus. De figuren, waaraan deze zuilen hunne namen ontleenen, schijnen in tegenstelling met den geschilderden Apostel (Jacob den Mindere, zie blz. 82), die in het choor is gevonden, gebeeldhouwd te zijn geweest, daar in 1544 eene betaling geschiedde wegens het met leem opzetten der tabernakels (baldakijnen) voor de apostelen in de buik van de kerk. Doken, waarmede deze baldakijnen bevestigd geweest kunnen zijn, bevinden zich nog in de zuilen van het schip, behalve in die, waartegen de preekstoel staat. De zijbeuken zijn overdekt met kruiswelven, wier geprofileerde ribben enGa naar margenoot+ gordelbogen aan den kant der middenbeuk rusten op de zuilkapiteelen, en aan de buitenzijde op de kapiteelen van halfzuilen, die tegen de scheimuren der zijkapellen zijn gesteld. De voortzettingen der zijbeuken langs den toren, aan den westkant driezijdig gesloten, en thans aan den oostkant door schotten van de zijbeuken gescheiden, zijn overkluisd met een uit negen velden samengesteld gewelf, welks ribben samenkomen in drie knoopen, evenals de sluitsteenen der gewelven in de overige zijbeuktraveeën met een roset versierd. Op den westelijken sluitingswand der zuiderzijbeuk en den aansluitenden oostwandGa naar margenoot+ van den traptoren is, boven de toegangsdeur der trap, in 1906 eene muurschildering gevonden, die deze wanden geheel bedekt, van 2,20 M. boven den vloer tot den muraalboog van het gewelf. De schildering (afb. 52), die 8 M. hoog en 4,60 M. breed is, stelt voor den H. Christophorus in rooden, groengevoerden mantel over een geel onderkleed, en met een grijzen tulband op het hoofd. Op de schouders draagt hij het in een oranjerooden mantel gehulde Christuskind, dat een, met een rood kruis bekroonden, blauwen wereldbol draagt. De reus waadt door een golvend, zilvergrijs water, waarin dolfijnen en andere visschen zwemmen en dat zich naar den achtergrond voortzet als een met vele scheepjes verlevendigde, tusschen rotsachtige oevers, langs blauwgroene velden slingerende rivier. Op den voorgrond is, rechts, een steile oeverrots, waarop een monster staat, dat een visch opslokt; links, een minder hooge rots, op welks bovenvlak een aap op de handen staat, terwijl uit een viertal holen in den voorwand kabouters te voorschijn komen. Meer naar achteren ziet men een aan den oever staand huis met kruisvenster - waarvoor de schilder gebruik maakte van een in den torenwand aanwezig raampje - en een rond venster daarboven, beide geel verlicht. Vóór dit huisje ligt, in grijsbruine pij en met geelgrijzen hoofddoek, een kluizenaar geknield, die een lantaren met brandende kaars ophoudt. Het geheel herinnert aan het werk van Jeroen Bosch en dagteekent blijkbaar van omstreeks 1500. Bij de blootlegging der vroeger onder witsel verborgen schildering, bleek de linker partij later te zijn overschilderd met een gewijzigde herhaling der oorspronkelijke voorstellingen. Onder deze overschildering werd het oude werk teruggevonden. Het tafereel is gerestaureerd door P. Helwegen, die zich schijnt te hebben bepaald tot het hechten der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 52. Muurschildering in de Groote kerk te Breda. St. Christophorus.
losgeraakte verfbladders en het pointilleeren in de plaatselijke kleur van enkele verflooze plekken. Vgl. het opstel van j.r. van keppel in Bulletin v.d. Ned. Oudheidk. Bond, VIII, blz. 49 vv., waar een symbolische verklaring der voorstellingen wordt gegeven. Ga naar margenoot+ Door spitse scheibogen, welker profileering zonder kapiteel verloopt tegen halfzuilen, aan beide zijden zijden der scheimuren gesteld, is elk der beide zijbeuken in verbinding met zes rechthoekige zijkapellen en een vijfhoekige westelijke kapel. De geprofileerde ribben harer gewelven, in de hoeken rustende op draagkorven, komen samen in sluitsteenen, met een ster of een roset versierd. In deze kapellen zijn de buitenwanden, onder den onderdorpel van haar venster, versierd met stijlen, verbonden door spitsbogen met driepasvulling, terwijl de vensterlooze wanden driedeelige spaarvelden vertoonen. In de bij het transept aansluitende zijkapel aan den zuidkant - de H. Kruiskapel - wordt de spitsboogversiering onder het venster gedragen op kraagsteentjes met, modern-gepolychromeerde, gebeeldhouwde kopjes. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op den oostwand dezer kapel is een beschildering blootgelegd: kruisbogen enGa naar margenoot+ wapens (rood kruis in wit schild) op een olijfgroenen grond, waarvan ook sporen te zien zijn op den aangrenzenden pijler. In de vijfzijdige hoekkapel aan den zuidkant - de doopkapel - is alleenGa naar margenoot+ het venster in den zuidelijken wand beglaasd. Onder dit venster is een segmentvormig getoogde nis (piscina?) aanwezig, in verband waarmede eenige staven der muurversiering niet oprijzen van den grond, doch van eenvoudige kraagsteentjes, boven de nis in den muur aangebracht. In een der andere wanden is een wijwaterbakje ingemetseld. In deze kapel staat de doopvont op een met een groefsteenen band omgeven en met blauwe en witte Namensche tegels belegde verhooging. De wanden dezer kapel zijn voor eenige jaren gecement. Oorspronkelijk wasGa naar margenoot+ zij van de zijbeuk gescheiden door een eikenhouten hek, midden XVI, bestaande uit drie vakken, besloten tusschen vier pilasters, die een eenvoudig geprofileerd hoofdgestel dragen. De ruimte tusschen deze stijlen is gesloten, beneden door een borstwering van vlakke paneelen, en daarboven door gecanneleerde zuiltjes met voluutkapiteeltjes. Een der vakken van het hek is draaibaar als deur. Thans is dit hek weggenomen om het gezicht op de doopvont niet te belemmeren, en opgesteld tegen den zuidelijken afsluitingsmuur van het presbyterium. In de vijfzijdige kapel aan den noordkant, van de kerk afgeschut en als bergplaatsGa naar margenoot+ gebruikt, zijn twee vensters gedicht. Haar noordwestelijke wand is door een segmentbogigen, 0,60 M. wijden, doorgang in verbinding met een driezijdig gesloten, 2,50 M. diepen, met een tongewelf overkluisden uitbouw, waarin vermoedelijk een H. Graf aanwezig was. In de vierde zijkapel aan den noordkant is de buitenmuur onder het vensterGa naar margenoot+ doorbroken met een segmentvormig getoogde opening, in verbinding met een laag aanbouwtje, ter plaatsing eener graftombe; de zesde kapel is vergroot door een vierkanten uitbouw, gewelfd als de andere kapellen. In de zijwanden dezer vergrooting zijn sporen van vensters zichtbaar. Voor de tegenwoordige bestemming als Hervormde kerk is alleen een deelGa naar margenoot+ van het schip der kerk in gebruik. De middenbeuk is daartoe van het transept gescheiden door een hek en gordijnen, die den geheelen vieringboog afsluiten. In dit gedeelte staan banken en stoelen om den preekstoel, die tegen de derde zuil der zuidzijde is geplaatst en door een doophek omgeven. Het tusschen de westelijke vieringpijlers geplaatste, bruingeschilderde, eikenhoutenGa naar margenoot+ hek, midden XVII, dat het schip scheidt van het transept, bestaat uit een met paneelen gevulde borstwering, besloten tusschen zes rechthoekige pilasters, welker voorkant is versierd met in hoog relief gesneden festoenen van bloemen, vruchten en bladeren en die op Korinthische kapiteelen een hoofdgestel dragen. Op de borstwering staan tusschen de pilasters spijltjes in kabelvorm, waartusschen modern glas is aangebracht. Ook de noordelijke zijbeuk, welker vloer is verhoogd, is met een gordijn van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het transept afgeschut en de aan deze zijbeuk liggende kapellen zijn betimmerd met banken, geplaatst op verhoogde vloeren. Ga naar margenoot+ De langs de zijbeuken van het schip gelegen veertien kapellen werden vroeger aangeduid met de namen der heiligen, aan wie zij waren toegewijd. ‘In deze kapellen alsmede in 't ruym der kerk’ stonden altaren, waarvan van goor (blz. 84 vv.) er 55 opsomt. Daar echter het ‘zeer out register’, waaraan hij deze opgave ontleende, waarschijnlijk een lijst was van de aan de altaren verbonden beneficien (zie de onder 54 en 55 in zijne lijst vermelde fundaties), valt te vermoeden, dat het aantal altaren veel geringer is geweest, en dat bij vele der stichtingen slechts aan een bestaand altaar nieuwe inkomsten werden verbonden, dikwijls ter eere van andere heiligen dan die, waaraan het altaar oorspronkelijk was gewijd. Weliswaar pleit tegen deze veronderstelling de omstandigheid, dat van goor van één der als ‘altaar’ vermelde stichtingen uitdrukkelijk zegt, dat zij aan een bestaand altaar geschiedde (No. 15 zijner lijst), zoodat men bij de overige het tegendeel zou kunnen vermoeden; maar daar staat tegenover, dat wij herhaaldelijk drie altaren vermeld vinden in een kapel, waarin daarvoor geen plaats was, en dat hij als drie verschillende altaren stichtingen noemt, waarvan twee, in ééne kapel gevestigd, patronaten hadden, die in het derde vereenigd voorkomen (No. 2 altaar der H. Maagd; No. 51 altaar van St. Anna & St. Catharina; en No. 9 altaar van O.-L.-Vrouw, St. Anna & St. Catharina), terwijl in andere gevallen de patronaten van in dezelfde kapel gevestigde, schijnbaar verschillende, altaren althans ten deele overeenstemmen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moedelijk is hier ook te zoeken het door ‘den abt van nimme’ geschonken glas ‘onder den thoren’, dat in 1586 of '87 werd hersteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Kapel van St. Franciscus, waarin, vermoedelijk, het altaar van St. Franciscus (stichtingstijd onbekend), aan hetwelk in 1385 en 1388 beneficies werden verbonden ter eere van St. Agatha. Dit Franciscus-altaar stond in de kapel der Visschers, die dus met deze te identificeeren zal zijn. Deze kapel wordt, naar het daarin aanwezige epitaaf, ook de kapel van Assendelft genoemd. Ga naar margenoot+ Het transept, door drie bogen aan het schip verbonden, is verdeeld in vijf gewelfvakken, overspannen met kruiswelven. De gordelbogen en ribben der viering worden gedragen op de kapiteelen der rechthoekige, aan hunne vier zijden met halfzuilen bekleede, vieringpijlers, die der overige traveeën op de kapiteelen van tegen de muren gestelde halfronde diensten, welke van den grond oprijzen. Het vieringgewelf is met een ring gesloten, de andere gewelven met sluitsteenen, die gebeeldhouwde figuren vertoonen, o.a. de kruisdraging en Christus aan het kruis. In de zijwanden der kruisarmen is een triforium uitgespaard, in verbinding met de triforia van schip en choor, en op dezelfde wijze als deze behandeld. Onder het venster in de beide gevels van het transept is een waterlijst aangebracht. De ingangen in deze gevels zijn segmentvormig gesloten. Ga naar margenoot+ Vóór deze ingangen zijn eikenhouten portalen in de kerk uitgebouwd. Dat aan den zuidkant, XVII B, bestaat uit schotwerk, geplaatst tusschen Jonische pilasters, die een hoofdgestel dragen, en is boven elke der beide deuren versierd met een gesneden bloemslinger. Dat aan den noordkant, XVI, bestaat uit tusschen gegroefde, met een eenvoudige lijst verbonden, stijlen geplaatst schotwerk, waarin een onversierde deur, met ijzeren gehengen. Ga naar margenoot+ De traptorens op de beide oosthoeken zijn op den beganen grond toegankelijk uit de bij het transept aansluitende kapellen. De noordelijke toren heeft een tweeden toegang, door de dikte van den transeptgevel, op omstreeks 5 M. boven denGa naar margenoot+ vloer. Onder dezen toegang is een afgezaagde balk zichtbaar, en op dezelfde hoogte werden in den transeptgevel nog eenige balkgaten gevonden, tot op 2,50 M. van den westelijken transeptmuur. Blijkbaar hebben de hier vroeger aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wezige balken een vloertje gedragen, dat, blijkens een 1 M. boven de andere gaten gevonden balkgat, waarschijnlijk door een hek was omgeven.Ga naar voetnoot1) Onder deze balkgaten is in 1902 een muurschildering ontdekt. De wandGa naar margenoot+ is over zijn geheeleAfb. 53. Muurschildering in de Groote kerk te Breda.
breedte door zes geschilderde spitsbogen, welker top 5,28 M. boven den vloer ligt, in zes vakken verdeeld. Twee dier vakken bevinden zich boven het houten portaal en twee op elk der wandvakken ter zijde daarvan. Op 2,60 M. van den grond is de schildering door een grijzen rand gescheiden van het, thans gecemente, onderdeel van den muur. Het tusschen dezen rand en de spitsbogen gelegen vak ten oosten van het portaal vertoont een schildering van de Verkondiging (afb. 53). In den rand hieronder staat in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gothische minuskels: ecce ancilla domini fiat mihi secundum verbum tuum. Het tafereel, binnen de randen 2,70 M. breed en in de spitsbogen 2,50 M. hoog, geeft een kamer te zien, door een (perspectivisch misplaatste) roode zuil met grijs kapiteel in twee helften gescheiden. Het vertrek is gedekt met een lichtbruine zoldering, gedragen op balkjes, aan den voorkant van het tafereel rustend in een moerbalk, die in elk der beide spitsbogen een traceering draagt, waarachter blauwe lucht. De blankgrijze wanden vertoonen rechts een ingang met landschapsuitzicht, in den middenwand drie bogen, waarvan de rechtsche naar een hooger gelegen gewelfde gang voert, terwijl achter de twee linksche een met een blauw gordijn omhangen ledikant staat, en links een van glas en luiken voorzien open venster met uitkijk naar buiten. Op den met grijze en roode tegels belegden vloer staat een eiken tafelkastje, waarop koperen vaatwerk en een waterglas. Onder den linker spitsboog is, vóór een met roode kleeden en kussens belegde bank, de H. Maagd geknield, in blauwen mantel over een rood, wit-omzoomd, onderkleed en met rooden aureool om het blond omlokte hoofd. Tegenover haar, onder den anderen boog, knielt de engel Gabriël, wiens van binnen donkerblauwe, van buiten karmijnroode vleugels, uitkomen boven een wijde, roode, goudgeel omrande kap, die met een ronde, gouden sluitplaat is dicht gemaakt over een vaalpaars onderkleed. Hij houdt een gouden scepter in de hand, waarom een witte spreukband met een opschrift, in gothische minuskels, waarvan leesbaar: ave gratia plena d. Tusschen den engel en de H. Maagd staat een koperen kan met witbebloemden leliestengel. Rechts boven Maria's hoofd zweeft een klein, rood figuurtje: God de Vader, van wien een stralenbundel uitgaat, over den kruisdragenden Christus en de H.-Geestduif, naar den aureool der Maagd. De schildering, die aan den trant van Memlinck herinnert, draagt het karakter van het laatst der vijftiende eeuw. De vier andere, door de spitsbogen afgesloten, wandvakken zijn beschilderd met een effen groenen grond, waarop alleen in omtrek aangegeven spreukbanden, die onder een zwarte, vierlijnige notenbalk, de woorden salve-re-gi-na te lezen geven, met een roode majuskel-S, roode scheistreepjes en zwarte minuskels. De schildering is gerestaureerd door J. Dunselman en P. Helwegen. De herstelling schijnt zich te hebben bepaald tot het hechten der verfschilfers en het bijkleuren van eenige, buiten de figuren gelegen, ontverfde plekken. Een foto der schildering vóór de restauratie berust in de verzameling der Rijkscommissie. De westelijke wand van den noorderkruisarm is door een later ingebroken boog in verbinding met de aangrenzende kapel; in dien van den zuiderkruisarm is een doorgang gebroken naar de daarachter liggende kosterswoning.
Ga naar margenoot+ Door vijf bogen staat het transept in gemeenschap met het presbyterium, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den omgang en de daaraan liggende zijkapellen; de verbinding met de noordelijke zijkapel is echter thans ter halver hoogte met een muur gedicht, in verband met de inrichting van een deel dier kapel tot diaconiekamer. De drie westelijke traveeën van het presbyterium zijn geheel op dezelfde wijze behandeld als de middenbeuk van het schip. Hare gewelven hebben evenwel sluitsteenen, versierd met gebeeldhouwde heiligenfiguren. De oostelijke travee van het presbyterium, te zamen met de vijfzijdige sluiting overhuifd met een achtdeelig straalgewelf, in welks sluitsteen de kroning der H. Maagd is gehouwen (afb. 54), vertoont een afwijkende behandeling. Langs deze travee was oorspronkelijkAfb. 54. Sluitsteen van het choorgewelf in de Groote kerk te Breda.
aan den noordkant geen omgang aanwezig. Haar muur was daar dus een buitenmuur, evenals de wanden der absis, en op gelijke wijze als deze behandeld. Overblijfselen van den oorspronkelijken toestand, bewaard aan de buitenzijde van het venster in den westelijken veelhoekswand aan de zuidzijde (onder de kap der thans daarbij aansluitende omgangstravee) doen zien, dat deze wanden 17.50 M. hooge vensters hadden, welker stijlen ongeveer ter halver hoogte waren verbonden en gesteund door een horizontalen band, versierd met eene traceering van spitsboogjes. Toen de omgang om het presbyterium heen werd voortgezet, heeft men de onderhelft dezer vensters van hunne stijlen en beglazing ontdaan en ze veranderd in scheibogen, waarna de bovenhelft van een nieuwen onderdorpel werd voorzien. In den zuidwand der oostelijke presbyteriumtravee zijn de doorloopende dagkanten van het oorspronkelijke venster bewaard gebleven, doch boven den daarin aangebrachten scheiboog is de benedenhelft van het overblijvende venster gedicht, omdat aan deze zijde de omgang reeds dadelijk langs deze travee was voortgezet en overkapt met een lessenaardak, dat een deel van het venster bedekte, terwijl de later aangebouwde vakken van den omgang tentdaken hebben, die de vensters vrij laten. Blijkens den, van de andere presbyteriumtraveeën verschillenden, scheiboog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en het ontbreken van een luchtboog aan den buitenkant, was het echter aanvankelijk de bedoeling den omgang ook aan de zuidzijde niet langs deze travee aan te brengen. Ga naar margenoot+ Op de zuil, die aan den zuidkant de tweede travee van het presbyterium van de derde scheidt zijn schilderingenAfb. 55. Zuilschildering in de Groote kerk te Breda, S. Jacobus minor.
bewaard gebleven. Aan den kant van het presbyterium vertoont de schildering (afb. 55) een tegen het kapiteel aansluitende nis, gevormd door twee colonnetten, van boven verbonden door drie met druipers versierde boogjes. In deze nis houden twee engeltjes een rood tapijt omhoog, waarvoor, op een vloer van groene en bruine tegels, een apostel staat, in rooden mantel over blauw onderkleed, aan wiens voeten de in het zwart gekleede schenker geknield ligt, uit wiens mond een spreukband voortkomt met onleesbaar opschrift. Onder den apostel staat s. jacobe mynor in gothische minuskels; onder de schildering een wijdingskruis. Aan de zijde van den omgang zijn vlak onder het kapiteel twee engeltjes geschilderd, halffiguurtjes, die een rooden doek ophouden, kennelijk de achtergrond van een vroeger hier geplaatst beeld. Lager is over den doek een bebloemd grasveld geschilderd, met twee omtuinde ruimten, waarin eenige dieren: in de eene een koe, geit en ezel, en in de andere zeven schapen. Daaronder weder een wijdingskruis. De schilderingen dragen het karakter van het midden der vijftiende eeuw. Ga naar margenoot+ Het presbyterium is door een lagen muur gescheiden van den chooromgang. Langs de oostelijke travee en de sluiting is deze muur een overblijfsel van den ouden buitenmuur, 1 M. dik, terwijl hij langs de westelijke traveeën slechts 0,40 M. dik is. Aan beide zijden der oostelijke travee, heeft deze muur toegangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die aan den zuidkant is gesloten met twee eikenhouten deuren, XV, van ongelijkeGa naar margenoot+ breedte. Zij bestaan uit een raam, waarvan het benedendeel bij de eene met twee, bij de andere met drie briefpaneelen is gedicht, terwijl het open bovendeel is voorzien van ijzeren spijlen, verbonden door gordingen, die ruitvormig zijn uitgesmeed, waar zij de spijlen doorlaten. Op de breede deur is een versierde ijzeren slotplaat bewaard gebleven. De noordelijke ingang is gesloten met een deur, XVI, waarvan het benedendeel met vlakke paneelen in geprofileerde regels is gedicht en de open bovenhelft van tralies voorzien. Van de viering is het presbyterium gescheiden door een eikenhouten choorhekGa naar margenoot+ gesteld op een bergsteenen borstwering, afgedekt met een geprofileerde lijst, waarop, tegen de vieringpijlers en aan weerszijden van de, in het midden aanwezige, doorgang gecanneleerde, rechthoekige pilasters staan met lijstkapiteeltjes en een hoofdgestel, waarvan de kroonlijst rust op in het fries aangebrachte consoles. In de metopen is, boven de deuren, het jaartal 1581 gesneden. De doorgang is gesloten met twee deuren, welker middennaald met de noordelijke deur meedraait. De deuren vertoonen een onderhelft, hooger dan de steenen borstwering, gevormd van tusschen regelwerk besloten briefpaneelen, en een omraamde open bovenhelft, waarin-van-onderen zeskante, van-boven-ronde gothische koperen spijltjes. In de bovenlijst der omraming is elke deur versierd met het fragment van een gesneden cartouche, waarin het jaartal 1567. De beide vakken ter zijde van de doorgang zijn voorzien van zeskante, in hun bovenhelft balustervormige, koperen spijlen. Vermoedelijk zijn deze, tegelijk met het hek, in 1581 gemaakt. De beide deuren met hare spijltjes schijnen in hoofdzaak vijftiende-eeuwsch te zijn, en pasklaar gemaakt voor het jongere choorhek met behulp van fragmenten van eenig snijwerk uit 1567. Het presbyterium was vroeger van het transept gescheiden door koperen traliewerk,Ga naar margenoot+ volgens van goor in 1412 door Engelbrecht I geplaatst. In de rekeningen is herhaaldelijk sprake van het schoonschuren dezer ‘pilernen aan de choor’, die vermoedelijk waren aangebracht in den achterwand van het vroeger hier aanwezige oksaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was gewijd, ligt de veronderstelling voor de hand, dat beide altaren toen zijn vereenigd. Ga naar margenoot+ De chooromgang is in zijne drie westelijke traveeën, die tegelijk met het presbyterium zijn gebouwd, gedekt met kruisgewelven, welker smalle gordelbogen en ribben rusten op de kapiteelen der zuilen van het presbyterium en op die van halfronde diensten, gesteld tegen de pijlers, welke den omgang scheiden van de zijkapellen. De oostelijke travee aan den noordkant, later opgetrokken dan de westelijke, is van deze gescheiden door een zwaren gordelboog. De uitbreiding is aan den noordkant begonnen en voortgezet tot zij aansloot aan het bestaande deel van den omgang aan den zuidkant. Hier blijkt de omgang langs alle vier de traveeën van het presbyterium aanwezig te zijn geweest, want zijn oostelijke travee is van de westelijke gescheiden door een gordelboog, die niet zwaarder is dan de gordelbogen welke de westelijke traveeën onderling scheiden. Ook de behandeling van den opgaanden zuiderwand der oostelijke presbyteriumtravee wees ons reeds hierop. Ga naar margenoot+ De traveeën van den omgang, die bij de veelhoekzijden van het presbyterium aansluiten, zijn overdekt met vijfdeelige gewelven, gescheiden door zware gordelbogen, ontstaan doordien men de aanwezige beeren der oude choorsluiting, door uitkapping voorzien van eene profileering, benutte om deze gordelbogen en de ribben der gewelven op te vangen. Daar de omgang met vijf zijden is gesloten, evenals het presbyterium, zijn de gewelfvakken aan den buitenkant belangrijk breeder dan aan de binnenzijde, zoodat, bij toepassing van een vierdeelig kruisgewelf een minder-fraaie oplossing zou verkregen zijn. Om dit te vermijden, werd de vijfdeelige welving gekozen: tegen den buitenmuur sluiten in elke travee twee gewelfkappen aan, in overeenstemming waarmede iedere veelhoekswand van den omgang met twee vensters is doorbroken. Alleen voor de westelijke sluitingstravee aan den noordkant is deze oplossing niet toegepast. Wegens de nabijheid van de absis der O.-L.-Vrouwekapel, kon men hier niet twee vensters in den sluitingswand hebben, en om nu het ééne venster zoo groot mogelijk te kunnen maken, werd hier het gewelf ook tegen den bui- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tenwand - trouwens minder breed dan die der andere traveeën - met slechts één veld aangesloten. In de overeenkomstige travee der zuidzijde bestond tot deze handelwijze geen reden, daar haar buitenwand vensterloos moest blijven wegens de daarachter liggende kapittelzaal. De geprofileerde ribben der welving van den omgang worden gedragen op met laat-gothisch bladwerk versierde kraagsteenen. In de meest westelijke veelhoekzijde der sluiting van den omgang, aan den noordkant, is een oorspronkelijkeGa naar margenoot+Afb. 56. Hek voor de O.-L.-Vrouwekapel in de Groote kerk te Breda.
deur, die toegang geeft tot het tegen dezen wand aangebouwde huisje, op welks plaats zich dus vroeger een bij de kerk behoorend gebouwtje zal hebben bevonden. Ten westen van deze deur staat de tombe van Jan II van Polanen. Op het daartegenover liggend vak van den muur, die het presbyterium omgeeft,Ga naar margenoot+ en op de aansluitende pijlers, zijn overblijfselen eener beschildering gevonden: gouden kelken en witte hosties op blauwgroenen grond. Hoewel de kelk nog gothisch van vorm is mag deze schildering wellicht in verband worden gebracht met een in de rekening van 1586-1587 voorkomende betaling aan Hans de Roy, schilder, ‘voor d'ofwarcken van de pilaren bij het hylich Sacramentshuysken’. Aan den noordkant is de omgang door vier geprofileerde scheibogen in verbindingGa naar margenoot+ met de Onze-Lieve-Vrouwekapel. De scheiboog der westelijke travee werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
later ter halver hoogte gedicht met een muur, wijl in dit deel der kapel een diaconiekamer is gebouwd. Langs de andere scheibogen is de kapel van den omgangGa naar margenoot+ afgesloten door een eikenhouten hek (afb. 56), midden XVI. De drie westelijke traveeën der kapel zijn overdekt met kruiswelven, welker ribben en gordelbogen rusten op de kapiteelen van tegen de wanden en pijlers gestelde halfzuilen. De oostelijke travee is, te zamen met de driezijdige sluiting, overhuifd met een zestiendeelig stergewelf, waarvan de ribben samenkomen in tien geprofileerde knoopen. Ga naar margenoot+ Het venster in den zuidelijken wand der sluiting is, blijkens de traceering, steeds dicht geweest. In de spitsbogen van de vensters der beide andere sluitingswanden zijn fragmenten van gebrandschilderd glas, midden XVI, bewaard. In dat aan den zuidkant: onsamenhangende stukken met Renaissance-ornament; de bovenhelft van een H. Maagd met Kind in mandorla; en van eenen heilige: monnik in zwart kleed met herdersstaf in de hand (St. Wendelin?). In het middelste venster: verschillende fragmenten van Renaissance-ornament. In de absis dezer kapel staat een altaar. De O.-L.-Vrouwekapel wordt in de oude gegevens ook het choor der heeren van Breda, en in latere de ‘Princekapel’ genoemd. In 1388 stichtte Jan van Polanen eene kapellanie, die den daarmee begiftigde verplichtte dagelijks eene Mis te doen, hetzij in de kapel van het kasteel, hetzij ‘in capella nostra choro capituli contigua’. Aan een altaar van O.-L.-Vrouw ‘in O-L.-Vrouwekoor’ had eene fundatie plaats in 1393, zoodat dus reeds in het, aan de tegenwoordige kerk voorafgaand, gebouw dichtbij het presbyterium een O.-L.-Vrouwekapel gelegen was. Verdere fundaties aan dit altaar geschiedden in 1414, 1426 (twee) en 1539. Ga naar margenoot+ Aan den zuidkant zijn de drie westelijke omgangtraveeën door bogen verbonden aan zijkapellen, welker door gordelbogen gescheiden gewelven - in de westelijke, een stergewelf; in de beide andere, kruisgewelven - zijn versterkt met ribben, gedragen op gebeeldhouwde kraagsteenen. Ga naar margenoot+ In de westelijke zijkapel geeft een deur in den buitenmuur toegang tot een langs deze en de volgende kapel later uitgebouwde ruimte, wier westelijke helft, van de oostelijke gescheiden door een breeden gordelboog (ingebroken in den beer der kapel), een kruisgewelf heeft, waarvan de ribben op geprofileerde kraagsteenen rusten en samenkomen in een met een wapenschildje versierden sluitsteen, die 3,60 M. boven den vloer ligt. De oostelijke helft bestaat uit twee, op dergelijke wijze gewelfde traveeën. De derde zijkapel heeft door een deur in haren buitenmuur gemeenschap met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een rechthoekigen uitbouw - vroeger als diaconiekamer gebruikt - die is overdekt met een gemetseld korfbogig tongewelf. De vierde travee van den chooromgang staat door een eiken deur metGa naar margenoot+ paneelwerk, XVI, in verbinding met de voormalige kapittelzaal, thans consistoriekamer, wier twee, door een gordelboog gescheiden, traveeën zijn overdekt met kruiswelven, waarbij de driezijdige sluiting met een straalgewelf aansluit. In deze sluiting was vroeger (zie afb. 57) een zeventiende-eeuwscheAfb. 57. Voormalige kapittelzaal in de Groote kerk te Breda.
schoorsteen. In 1909 is deze schoorsteen gesloopt en zijn de wanden gecement. Van uit de kapittelzaal geeft een eenvoudige eiken deur, waarachter een ijzeren, XVI, toegang tot een kleine bergruimte met baksteenen tongewelf, waaronder een, vermoedelijk latere, kleine kelder. Boven de zaal ligt eenGa naar margenoot+ vertrek, bereikbaar uit den chooromgang langs een onlangs vernieuwde gemetselde trap (vroeger met zandsteenen dekplaten), die is ingesloten tusschen den noordelijken muur der kapittelzaal en den zuidelijken van den chooromgang. In dit vertrek zijn nog in de thansgecemente wanden de inkassingen aanwezig der gewelfkappen en, tegen den westelijken wand, een muraalboog in Tudorvorm en aanzetten der ribben. De vensters, vroeger grootendeels dichtgemetseld, zijn bij de restauratie geopend en van houten ramen voorzien. Vermoedelijk heeft dit vertrek, welks toegangstrap schuin tegenover de zuidelijke deur in den afsluitmuur van het presbyterium gelegen is, als sacristie gediend. Behalve de besproken kapellen en altaren, worden er nog eenige vermeld, die nietGa naar margenoot+ met zekerheid zijn te indentificeeren. Wat de kapellen betreft zijn dit de volgende: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De Vleeschhouwerskapel en 3. de kapel van St. Laurentius. Deze beide komen voor in eene rekening van 1547, wegens het herstellen van goten ‘boven de vundt en de vlijshouwers coer en synt laauweryss coer’. In de tweede en in de vijfde kapel aan den Afb. 58. Noordelijke choorbank in de Groote kerk te Breda.
zuidkant, bevonden zich altaren, mede ter eere van den H. Laurentius. Tegelijk werd gewerkt aan ‘Synt Joost’, wat eveneens, om een daar aanwezig altaar, op de vijfde kapel kan doelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De H. Hieronymus.
Slag bij den Ponte molle.
De Kruisvinding door Keizerin Helena.
Herkenning van het ware Kruis.
De H. Hubertus.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de altaren kennen wij nog:Ga naar margenoot+ Afb. 59. Zuidelijke choorbank in de Groote kerk te Breda.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Bouwperioden. De vormen der kerk doen duidelijk een homogenen bouw uit de vijftiende eeuw onderscheiden van de latere uitbreidingen. De eerste bestond uit het in 1410 voltooide presbyterium, aan den noordkant langs drie, aan den zuidkant langs vier traveeën geflankeerd door, ten oosten vermoedelijk rechthoekig gesloten, zijbeuken; een dwarspand, en een driebeukig schip. Dit geheel vertoont volkomen eenheid van zuilen, kapiteelen, welving en profileering, eenheid ook in de vormen van het triforium, verschil alleen in Afb. 60. Miséricorde der zuidelijke choorbank i.d. Groote kerk te Breda.
de traceering der vensters, die in het choor een iets strenger karakter draagt dan in de hooge lichtbeuk, in welke laatste de vischblaas een grooter rol speelt. Blijkbaar is de bouwgeschiedenis deze, dat men het choor der dertiende-eeuwsche kerk door een nieuw heeft vervangen en, toen dit in 1410 voltooid was, transept en schip dier oude kerk is gaan vernieuwen. Het instorten van den toren der oude kerk in 1457 kan het gevolg zijn geweest van de omstandigheid, dat men toen het aansluitend deel van het schip der oude kerk had afgebroken om plaats te maken voor den nieuwbouw, dus omstreeks dat jaar met dezen zóó ver gevorderd was. Het maaswerk van het triforium stemt geheel overeen met dat van het triforium van het choor der Bossche Sint Jan (1419-1436), dat daar in het schip (voltooid in 1469) onveranderd werd voortgezet.Ga naar voetnoot1) Ook deze overeenkomst maakt het wel aannemelijk, dat, toen te Breda met den bouw van den nieuwen toren werd aangevangen (1468), de kerk voltooid was, op de twee westelijke, tegen dezen toren aansluitende, traveeën na, die natuurlijk tegelijk met den toren werden opgetrokken. Toen de kerk in 1497 werd gewijd, zullen ook deze traveeën aanwezig zijn geweest. Zij werden echter eerst in 1537 en 1538 gewelfd. De toren is gebouwd van 1468 tot 1509, in 1543 gewelfd. Evenals te Den Bosch is ook te Breda de kapellenkrans langs de zijbeuken van het schip niet tegelijk met deze opgetrokken. Dit wordt reeds waarschijnlijk gemaakt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door het feit,
Afb. 61 en 62. Miséricordes der choorbanken in de Groote kerk te Breda.
dat de kapellen niet toegankelijk zijn van uit het transeptGa naar voetnoot1) en onderling gescheiden door onnoodigdikke muren, te verklaren uit de vroegere aanwezigheid Afb. 63 en 64. Miséricordes der choorbanken in de Groote kerk te Breda.
van zware contreforten, terwijl de kapellen, indien zij tegelijk met de zijbeuken waren aangelegd, allicht alleen door gordelbogen (desnoods met dunne muurtjes gedicht) gescheiden Afb. 65 en 66. Miséricordes der choorbanken in de Groote kerk te Breda.
zouden zijn geweest.Ga naar voetnoot2) Maar de latere bouw dezer kapellen schijnt te worden bewezen door de omstandigheid, dat de mouluresharer vensters en de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
profileering harer gewelfribben geheel verschillen van die in de hooge lichtbeuk en overeenstemmen met die van het in 1525 begonnen oostelijk deel van den chooromgang. De buitenbouw doet verder zien, dat deze zijkapellen ouder moeten zijn dan de chooromgang, want hare gevels vertoonen niet de weelderige versiering uit den natijd der Gothiek, die aan de omganggevels wordt opgemerkt, en terwijl de contreforten bij deze laatste reeds een op de Renaissance wijzend schelpmotief aan de afdekking hebben, zijn de beeren der zijkapellen nog geheel gothisch gedetailleerd. Het vermoeden ligt daarom voor de hand, dat de zijkapellen zijn opgetrokken vóór het begin van den omgang (1525). De verbinding tusschen de vijfzijdige westelijke kapellen en den toren moet (wegens de reeds aangehaaldeAfb. 67. Kleine choorbank in de Groote kerk te Breda.
muurschildering) uiterlijk uit het begin der zestiende eeuw zijn; deze kapellen zelf en waarschijnlijk eenige aangrenzende, schijnen echter eerst in 1547 voltooid en gewelfd te zijn, terwijl de kapel van Wouter van Gouda (No. 13 der lijst) blijkens de overwelving in twee vakken en de ten deele uit onbekleede baksteen bestaande muren, in den loop der zestiende eeuw is vergroot. De uitbreiding van het oostelijk deel der kerk is vermoedelijk in het begin der zestiende eeuw begonnen met den bouw der groote O.-L.-Vrouwekapel ten noorden van het priesterchoor. Hare drie westelijke traveeën sluiten aan bij de in 1410 reeds aanwezige zijbeuk van het presbyterium. Waar deze oorspronkelijk hare afsluiting vond, werd in 1525 een scheiboog gesteld en in 1526 had de wijding van een altaar in de O.-L.-Vrouwekapel plaats; blijkbaar is haar laatste travee - tezamen met hare uit drie zijden van eenen achthoek gevormde sluiting door een stergewelf gedekt - dus in 1526 gereed gekomen. Daarna is nog gewerkt aan haar westelijk deel, blijkens de aangehaalde uitgaven, in 1538 geschied voor deur en venster, die zich in de tweede travee (van het westen af) bevinden. In 1525 werd de fundeering gelegd van den omgang achter het choor. De eene travee van het presbyterium, die vroeger aan den noordkant geen zijbeuk had, en de vijfzijdige sluiting van het presbyterium bleven staan. De nog aanwezige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afsluitingswand is, gelijk wij zagen, de oude buitenmuur; de intercolumniën daarboven zijn ontstaan uit de vroegere vensters, en zelfs de op de hoeken aanwezige contreforten zijn bij de uitbreiding behouden, alleen wat verdund en bekapt met de geledingen, die de profileering moesten opvangen van de gordelbogen, welke hen met den nieuwen buitenmuur verbinden. De omgang werd om het choor heen gevoerd, tot hij aansloot bij de oude zuider zijbeuk van het choor, en dit was blijkbaar geschied in 1536, toen men er toe kon overgaan in choor en omgang glazen in te zetten. Vermoedelijk gelijktijdig zijn gebouwd: de kapittelkamer en de in haar verlengde gelegen drie zijkapellen aan den zuider chooromgang, en slechts weinig later de daar tegenaan gebouwde lage dienstvertrekken. Voor deze bouwperiode is kenmerkend de behandeling der buitenarchitectuur: de met rijk maaswerk omgeven en gevulde wimbergen boven de vensters, de weelderig gedetailleerde contreforten, behandeling, die, nog geheel in gothischen geest, aanvangt met de O.-L.-Vrouwekapel om, onder blijkbaren invloed der Renaissance, aan de sluiting van den omgang en, ten zuiden van het presbyterium, langs de kapittelzaal te worden voortgezet, zoodat de rekeningposten, die ons deze laatste vergrooting in het tweede kwartaal der zestiende eeuw doen stellen, met de vormen ten volle overeenstemmen. Evenals aan den noordkant in de O.-L.-Vrouwekapel, vinden wij, ten slotte, ook in een der kapellen aan den zuidkant een speelscher gewelfvorm, dan het overigens overal in de kerk toegepaste kruisgewelf: de zijkapel tegen het transept is met een stergewelf gedekt. Resumeerend zijn dus de volgende perioden te onderscheiden:
Over de latere wijzigingen aan de kerk, haar ontluistering, den torenbrand en de restauraties in de negentiende en de twintigste eeuw, zie boven (blz. 61 vv.).
De kerk bezit de volgende meubelen en voorwerpen:Ga naar margenoot+ In de O.-L.-Vrouwekapel een altaar met onversierden zandsteenen onderbouwGa naar margenoot+ en geprofileerd hardsteenen dekblad (mensa), waarop een drieluik (plaat XVII),Ga naar margenoot+ in rechthoekige, geprofileerde, geel- en blauw geschilderde, houten lijsten. Het middenstuk (binnen de lijst hoog 2,32 M., breed 2,625 M.) stelt voor: de vinding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 68. Koperen doopvont in de Groote kerk te Breda.
der drie kruisen door keizerin Helena. Op het linker luik (breed 1,25 M.) is aan den binnenkant afgebeeld: de herkenning van het kruis van Christus door de herleving van eenen doode, en, op den buitenkant: de H. Hubertus, geknield voor de verschijning van een hert met crucifix tusschen de horens. Op het rechter luik: Keizer Konstantijn in den slag bij den Ponte molle, en de H. Hieronymus, geknield voor een afbeelding der Kruisiging, met den steen in de hand, waarmede hij zich kastijdde. Hoewel het altaar in 1526 werd gewijd, schijnt het drieluik eerst later te zijn aangebracht: de schildering is in den trant der Italianiseerende Vlamingen van omstreeks 1550 en later, en ook de profileering der lijst kan bezwaarlijk van 1526 zijn. Voor de toeschrijving aan Orley (in de Gids der kerk, blz. 13) bestaat dan ook geen grond. De schilderij is voor eenige jaren gerestaureerd door I.H. Hesterman.
Het tafereel van den slag bij den Ponte molle toont herinneringen aan de, naar Rafaëls ontwerp uitgevoerde, schildering in de Konstantijnszaal in het Vatikaan. Moest het drieluik van 1526 dagteekenen, dan zou het door een zeer vervlaamschten Italiaan van minderen rang geschilderd moeten wezen en wel het werk kunnen zijn van Thomas Vincidor, den bouwmeester van het kasteel, die in 1520 naar Vlaanderen was gezonden om mede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te werken aan de door Rataël ontworpen cartons voor een reeks wandtapijten, de ‘Giuochi di putti,’ die te Brussel werden uitgevoerd (vgl. diez' aanteekeningen over Vincidor in Jahrbuch der Kgl. preuss. Kunstsammlungen, XXXI, S. 30 ff.). In het presbyterium staan twee groote choorbanken en twee kleine. DeGa naar margenoot+ beide groote choorbanken (afb. 58, 59 en plaat XVIII), van eikenhout, hebben ieder twee rijen zitplaatsen; de achterste rij, hooger dan de voorste, heeft zestien, de voorste vijftien zetels, daar er hier in het midden een is weggelaten, om plaats te maken voor een doorgang. Voor elk der zetelrijen staat een doorloopende lezenaar, waarop, vóór elke zitplaats, een klosje is bevestigd, wellicht bestemd om eenen kandelaar te dragen. De hooge achterwand, gevormd door regelwerk, dat vlakke paneelen omsluit, draagt een kwartcirkelvormige overhuiving. Aan den westkant sluiten rug en kap aan bij de vieringpijlers, aan den oostkant bij een wangstuk, waarvan de onderhelft een, met een hoog relief gevulde, gebeeldhouwde nis vertoont, terwijl de bovenhelft met twee krullen is versierd, waarboven een gebeeldhouwd groepje. De zetels, die opgeklept kunnen worden en van miséricordes zijn voorzien, worden gescheiden door zijwanden, die geprofileerde armleuningen dragen. De voorste rij zetels wordt aan west- en oostkant en aan beide zijden van de doorgang afgesloten door een zijstuk, versierd met een tusschen colonnetten geplaatste gebeeldhouwde nis. Het oostelijk zijstuk en het wangstuk der noordelijke choorbank (afb. 58) zijn gewijd aan de legende van de H. Barbara: het zijstuk vertoont haar beeld en daarboven geknielde engeltjes; het wangstuk, in de onderhelft, hare onthoofding, in de profileering der krullen, musiceerende engeltjes en, tusschen de krullen in, haar ontvangst in den hemel. De overeenkomstige deelen der zuidelijke choorbank (afb. 59) zijn gewijd aan de H. Maagd: het zijstuk en de onderhelft van het wangstuk vertoonen elk een vrouwelijke heilige (Maria en Elisabeth?) en tusschen de krullen is Maria voorgesteld naast Christus op een troon gezeten (z.g. kroning der H. Maagd). Bij deze bank is, vóór de krullen, nog een pijlertje bewaard gebleven, dat een, onder een baldakijn geplaatsten, profetenfiguur draagt. De zijstukken aan weerszijden van de doorgang vertoonen bij de noordelijke bank de Evangelisten Marcus en Lucas, bij de andere Matheus en Joannes, de westelijke zijstukken den toren van Barbara en een profetenfiguur. De miséricordes zijn versierd met snijwerk, dat symbolische koppen en monsters, gebouwen en voorstellingen uit het dagelijksch leven, waaronder toespelingen op spreekwoorden, te zien geeft (zie afb. 60-66). Blijkens stijl en kleederdracht der figuren dagteekenen deze choorbanken uit het midden der vijftiende eeuw. De kleine choorbanken (afb. 67 en plaat XIX), van eikenhout, bestaan uitGa naar margenoot+ een enkele rij van vier zitplaatsen, met doorgaanden lezenaar ervoor, zonder hoogen achterwand. De lezenaar is besloten tusschen zijstukken, met laat-gothisch traceer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werk versierd, en eindigend in twee ingezwenkte bogen, die zich vereenigen in een druiventros en muciseerende engelfiguurtjes dragen, thans zonder hoofd. De profileering van het kwartcirkelvormig deel der tusschen de zetels aanwezige wanden is versierd met snijwerk, laat-gothische bladeren, zich ombuigend tot een opengewerkten krul. De zetels hebben geprofileerde miséricordes, met ornamentaal beeldhouwwerk. Deze banken dagteekenen, blijkens hare laat-gothische vormen, van omstreeks 1500. Afb. 69. Koperen doopbekkenstandaard in de Groote kerk te Breda.
Groote lichtdrukken naar deze vier banken, en eenige détails, geeft ijsendijck, Documents classés, litt. J., pls. 2 et 7. Ga naar margenoot+ De doopvont staat in de doopkapel, welker vroegere inrichting boven werd besproken (zie blz. 76). van keppel (blz. 23, 27) heeft verschillende rekeningposten gepubliceerd betreffende de levering der doopvont. In de rekening van 1540 vond hij eene betaling van 25 stuivers geboekt aan ‘hans die gelaescrijver van en partroen om een woent te maken.’ Het heeft er dus allen schijn van, dat deze Hans de glasschilder het ontwerp voor de vont maakte. Zij werd gekocht van Joes de Backer, wonende te Antwerpen, die in 1540 de levering aannam van een vont, wegende 2495 pond tegen 18 Rijnsguldens de 100 pond. Daar er vracht werd betaald voor het vervoer der vont van Mechelen naar Breda, terwijl Joes de Backer in Antwerpen woonde, zou men kunnen betwijfelen, of hij haar wel zelf gegoten heeft. In het door van der aura uitgegeven kroniekje (blz. 105) wordt echter op het jaar 1541 vermeld, dat 5 September de vont gewijd werd en dat zij was gegoten door Joos de Backer. Op 16 Maart 1542 ontving hij nog eene afbetaling en op 13 April 1543 werd een termijn uitbetaald aan zijne weduwe, zoodat hij tusschen beide data is overleden. Volgens de rekeningen was de vont reeds 5 September 1540 (volgens het aangehaald kroniekje 1541) gewijd. Later geschiedde nog eene betaling aan Merten van Diest ‘van drie coppen te drieen op die vont.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groote choorbanken in de Groote kerk te Breda.
Détails der groote choorbanken in de Groote kerk te Breda.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kleine choorbank in de Groote kerk te Breda.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Preekstoel in de Groote kerk te Breda.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een opmeting der vont geeft ewerbeck, a.W., Tafel 163, een grooten lichtdruk, ijsendijck, o.c., fonts baptismaux, pl. 3.De van geel koper gegoten doopvont (afb. 68) heeft den vorm van een ciborie. Op den vierlobbigen voet, die oorspronkelijk beelden heeft gedragen, rust een, met ringen en twee nodi gelede, ronde stam, die de vierlobbige, geprofileerde kuip draagt, welker ronding versierd is met ramskoppen, die ringen in den bek houden. De kuip wordt gesloten met een geprofileerd deksel, dat een voetstuk draagt, aan de overhuiving verbonden door een candelaberzuiltje, waaromheen figuren hebben gestaan. Om dit voetstuk rijzen vier, vierkante, op hunne schachten met renaissance-ornament versierde, pijlers omhoog, die boven hunne voluutkapiteeltjes verbonden zijn door een Afb. 70. Koperen lezenaar der Groote kerk te Breda.
hoofdgestel, dat een afdekking draagt, waarop een candelabervormige bekroning staat, omgeven door slankere candelabers in het verlengde der pijlers. Vóór de pijlers stonden oorspronkelijk - blijkens in het deksel aanwezige gaten - versieringen. Het fries van het hoofdgestel is met cartouches versierd en van de archtraaf hangt een opengewerkt ornament af: een masker, waaruit zich voluutvormige bladeren en dolfijnen ontwikkelen. De middelste candelabre, oorspronkelijk met versieringen aan de andere verbonden, hangt met een ring aan een ijzeren staaf, als hefboom bevestigd in het raam der gesmeed ijzeren kraan. Dit raam heeft den vorm van eenen ongelijkbeenigen rechthoekigen driehoek, waarvan de schuine zijde naar de doopvont is toegewend en de lange rechthoekzijde tegen den muur staat, draaibaar, van onderen, met een taats in een hardsteenen pot, van boven in een in den muur bevestigd oog. De hefboom, waaraan het deksel hangt, is met zijn machtpunt draaibaar verbonden aan een trekstang, welks uiteinde, 1 M. van den grond, op zijne beurt draaibaar verbonden is aan een heugel, vallend over een tandrad, dat met een (thans ontbrekenden) slinger beweegbaar is. De hefboom en de trekstang worden door dubbele gordingen en spijltjes op hunne plaats gehouden, zoodat deze inrichting het mogelijk maakt het deksel op te heffen en daarna, door het bewegen der kraan, zijwaarts te verplaatsen. De korte rechthoekzijde van het raam draagt een crête van rond uitgesmede bloemen, terwijl het raam met bebloemde s-vormen is versierd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geheele hoogte der doopvont bedraagt 4,25 M., de voet is 0,92 M. breed, de kraan 4,42 M. hoog. De doopvont wordt thans niet meer gebruikt. Ga naar margenoot+ In hare plaats doet een geelkoperen doopbekken dienst (afb. 69), rustend op een koperen standaard, wiens balustervormige stam op een houten voet staat. De standaard is hoog 1,03 M. Omstreeks 1650.
Ga naar margenoot+ De preekstoel (plaat XX) in het schip der kerk geplaatst, tegen de derde zuil (van het westen) aan den zuidkant, is omgeven door een eenvoudig eiken doophek, midden XVII, bestaande uit op paneelwerk gestelde balusters met beschot daarachter. Ga naar margenoot+ De zeskante kuip van den eikenhouten, met ebben ingelegden, preekstoel rust met een bekervormig onderstuk op een laag pijlertje. Langs de ribben van het onderstuk zijn gesneden versieringen aangebracht, gevormd door een hermesfiguur, waarboven een bazuinblazend engeltje, op welks hoofd een Jonisch kapiteel is geplaatst. Op deze kapiteelen staan, door lijsten verbonden, voetstukken voor de zuiltjes op de zes hoeken der kuip. De schachten dezer zuiltjes, van onderen met kinderfiguurtjes besneden, in haar bovenhelft getorst, en in de windingen met bladranken getooid, dragen Korinthische kapiteelen, waarop een hoofdgestel rust, dat de wanden der kuip van boven afsluit. Elk der tusschen de zuiltjes ingesloten wanden bestaat uit een vlak paneel, aan beide zijden bekleed met door bladwerk en cherubijnenkopjes versierde pilasters, verbonden door een op dergelijke wijze bewerkten rondboog, terwijl de zwikken daaromheen met een engelfiguurtje zijn gevuld. De preekstoel is toegankelijk langs een trap, flauw gebogen, om de zuil, waartegen de preekstoel staat. De buitenboom van deze trap is met profielen en snijwerk versierd en draagt een gegoten koperen leuning. Ga naar margenoot+ Aan den voorwand van den preekstoel en aan het doophek zijn gegoten koperen lezenaars bevestigd (afb. 70). Boven de kuip is de zuil, waartegen de preekstoel staat, bekleed met een vlak rugstuk, op, dezelfde wijze behandeld als de wanden der kuip. Hierop rust een, aan getorste ijzeren stangen hangend, zeskant klankbord, met eenvoudige omlijsting en van onderen versierd met een in hoog relief gesneden roset. Preekstoel, klankbord, leuning en lezenaar dagteekenen van omstreeks 1640. Ga naar margenoot+ Ter zijde van den preekstoel zijn tegen de zuil twee eenvoudige zeventiendeeeuwsche kapstokken bevestigd.
Ga naar margenoot+ Het orgel (zie plaat XIII) is geplaatst vóór de bogen in den oostelijken torenwand, die daartoe met schotten zijn gedicht. Het orgel stond vroeger, volgens van goor, ‘ter zijden de zuidpoort der kerk,’ en, volgens het register der grafkelders, tegen den muur van ‘het eerste koorken’ (Taxandria VI, blz. 115), dus tegen den westelijken wand van het zuidertransept. In 1534 werd een contract aangegaan voor de levering van een nieuw orgel, waarvan de dispositie werd aangegeven. In 1540, '43 en '46 waren reeds herstellingen en verbeteringen noodig, terwijl in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het laatste jaar de kast werd versierd met gesneden paneelen (van keppel leest: ‘pynelen’ wellicht pynacle?) en schilderwerk. In 1715 is het orgel tegen den toren geplaatst en toen, volgens hess (Dispositien der merkwaardigste kerk-orgelen, blz. 17), ‘door den voorzaat van den heer Stockelmans, organist van deze kerk, uit een klein oud orgel, waarin nog een springlade gevonden wierd, aldus vergroot.’ De dispositie van het orgel is bij hess beschreven. In 1717 werd door den schilder Baarstroo aangenomen drie wapens op het orgel te schilderen (thans verdwenen), n.l. van Willem III, de stad en den drossaard van Breda (corstens, Bredaniana, blz. 1).De in den stijl Lodewijk XIV uitgevoerde orgelkast (zie plaat XIII) dagteekent blijkbaar grootendeels van 1715. De hoofdvormen en een deel van het lofwerk Afb. 71. Tombe van Jan I van Polanen in de Groote kerk te Breda.
van het middenstuk van het benedenfront zijn echter nog van omstreeks 1540. Het pijpwerk van dit gedeelte kan worden afgesloten met beschilderde luiken, midden XVII, waarop David met het hoofd van Goliath en de overbrenging der Verbondsark zijn voorgesteld. De banken in de kerk zijn zonder belang, behalve de z.g. prinsebank, dieGa naar margenoot+ vroeger tegen de zuil tegenover den preekstoel stond, thans in de O.-L.-Vrouwekapel is geplaatst. Haar eikenhouten achterstuk, vroeger als bekleeding om de zuil aangebracht, bestaat uit vijf zijden van een tienhoek, gescheiden door, met festoenen van bloemen en vruchten besneden pilasters, met lijstkapiteeltjes, waarop gebeeldhouwde consoles, versierd met bladwerk en cherubkopjes. Tusschen de consoles | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn cartouches in de wanden gesneden, en op de consoles rust een vlakke overhuiving op een hoofdgestel, waarvan het fries is versierd met gesneden bladranken en een cartouche met het jaartal 1663. Op de overhuiving staat het beeld van een harpspelenden David, wellicht afkomstig van een orgelkast. Een lijst van ‘vrouwen stoelen ende sitplaetsen’ uit 1588 noemt, behalve het reeds vermelde regeeringsgestoelte in het presbyterium, 18 ‘stoelen,’ geplaatst tegen en tusschen de zuilen van het schip; in de kapellen van St. Hubrecht, St. Sebastiaan en St. Anna; in het presbyterium; bij de altaren van den H. Geest en St. Barthelomeus; ‘in den pandt’ vóór de kapel van St. Sebastiaan; achter het hooge choor ‘in den pandt;’ en naast de O.-L.-Vrouwekapel.Ga naar margenoot+ Eenvoudige tafels uit de zeventiende eeuw staan in het presbyterium (twee, Afb. 72. Beelden op de tombe van Jan I van Polanen in de Groote kerk te Breda.
die voor het Avondmaal worden gebruikt), in de diaconiekamer, in de oude diaconiekamer en in de consistoriekamer.
Ga naar margenoot+ Grafmonumenten. De sarkofaag van Jan I van eerste en tweede vrouw, Oeda van Hoorne en Machteld van Rotselaar, geplaatst in den chooromgang, tegen een nis in den noordelijken afsluitwand der westelijke travee van het presbyterium, heeft den vorm van een rechthoek, lang 3,03 M., breed 1,98 M. Op een gemetselden voet, met deklijst van leisteen, staan de kalksteenen wanden der sarkofaag, versierd, aan den voorkant, met een rij van acht, en aan elk der zijden met een rij van vijf, gedrukt-spitsbogige nisjes (zie afb. 71). De nisjes zijn gescheiden door geprofileerde stijlen, behalve de middelste twee van den voorwand, welker boogjes in het midden op een draagsteen rusten. Onder deze beide boogjes is de kroning van de H. Maagd voorgesteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee nisjes aan eiken kant van deze groep, vertoonen geknielde figuren, twee ridders en twee vrouwen. De andere nisjes zijn thans ledig. De wanden der sarkofaag dragen een dekplaat van zwarte, gepolijste leisteen, in welker afgeschuinden kant een groef zichtbaar is, waarin vroeger de koperen rand was aangebracht, waarop volgens van goor (blz. 80) het opschrift der tombe stond. Op de plaat liggen, onder drie baldakijnen, de beelden van Jan I en zijne beide vrouwen (afb. 72). Deze laatsten liggen elk met de voeten tegen twee hondjes. Aan het beeld van Jan I ontbreken de voeten, die, blijkens een prent van immink bij van goor, tegen een leeuwtje rustten. In de segmentvormig gesloten nis boven de sarkofaag is een kalksteenen relief geplaatst. Door stijlen met contreforten is dit relief verdeeld in drie vakken, ieder gevuld met een rondboognis, geplaatst tegen een muur, waarboven engelfiguurtjes uitkomen, ter weerszijde van de kruisbloem, die de nis bekroont. In de middelste nis is, in hoog relief, Christus voorgesteld, zittende op den regenboog, met zijne voeten op den wereldbol; in de linksche ziet men twee geknielde vrouwen, elk met een staanden engel achter zich, in de rechtsche overblijfselen van de voeten en het zwaard van eenen ridder, die - blijkens bovengenoemde prent - oorspronkelijk eveneens eenen engel achter zich had. Zoowel deze reliefs als die in den voorwand der tombe zijn zéér geschonden. Sporen van vergulding en polychromie zijn op verschillende plaatsen op de reliefs bewaard gebleven. Er bestaat een opmerkelijk stijlverschil tusschen de drie liggende beelden en het overige beeldhouwwerk van deze tombe. Vermoedelijk is zij, in haar tegenwoordige gedaante, gemaakt nadat in 1410 het choor der kerk was gereedgekomen, en zijn de liggende beelden afkomstig van een in de vroegere kerk reeds aanwezig monument van Jan I en zijne twee vrouwen.
In een opstel in Onze Kunst (1908, I, blz. 21 vv.) wijst a. pit op de verwantschap van de reliefs dezer tombe met beeldjes van de graftombe van Adolf VI te Kleef en met werk van Claus Sluter. Volgens van goor stonden vroeger boven de tombe de wapens van Polanen, Hoorne en Rotselaar.
Het monument van Jan II van Polanen, geplaatst in een nis in den meestGa naar margenoot+ westelijken der noordelijke sluitingswanden van den chooromgang, bestaat uit een sarkofaag, 2,83 M. lang, 1,27 M. breed en 1,20 M. hoog. De op een plint met geprofileerde deklijst staande voorwand, is versierd met vier ronde medaillons, elk gevuld met een vierpas, waarin vroeger, blijkens de aanwezige moeten en dookgaten, een wapenschild was aangebracht. De zwikken tusschen de medaillons zijn met gestyleerd bladwerk bekapt. De sarkofaag is gedekt met een plaat van leisteen, in weiner geprofileerden rand een in relief gehouwen opschrift, in gothische minuskels, te lezen geeft: hier. leghet. begraven. jan. here. was. vander. lecke. ende. van. breda. die. sterf. int. jaer. ons heren. als. men. screef. m. ccc. xciii. xi. daghe. in oeghst. maent. bidt. voer. siin. ziele. Op de dekplaat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ligt het fragment van een vergulden, steenen baldakijn en het geschonden lichaam (de helm en de beenen van de knieën af ontbreken) van een ridder in maliënkolder, alles van zandsteen, met sporen van polychromie. In de nis zijn boven de tombe twee zandsteenplaten ingemetseld, versierd op dezelfde wijze als de voorwand, met vierpassen, waarin vroeger wapentjes waren. De tombe dagteekent van
Afb. 73. Achterzijde van den retable van het monument van Jan I van Nassau in de Groote kerk te Breda.
omstreeks 1400. Over de vroegere plaatsing dezer tombe zie boven (blz. 85). Een prent van immink bij van goor geeft de tombe in eenigszins gaveren toestand: drie der wapentjes in den voorwand zijn daar nog aanwezig, en de, minder geschonden, beenen van den ridder liggen tegen een leeuwtje. van goor deelt mede (blz. 27) dat men, bij de verplaatsing, onder de dekplaat een gemetselden kelder vond, waarin de kist stond, ‘daar 't lichaam van Heer Jan van Polanen nog in lag, en op dezelve een roode fluweele met goud doorstikte beurs, waarin allerlei soort van goude en zilvere munte was,’ welke beurs, na de verplaatsing, opnieuw op de kist is gelegd. Ga naar margenoot+ In den chooromgang, tegen den noordelijken afsluitmuur der tweede travee (van het westen) van het presbyterium, staat het monument voor Engelbrecht I van Nassau († 1443) met zijne vrouw Johanna van Polanen († 1446) en hunnen zoon Jan I († 1475) met zijne vrouw Maria van Loon († 1500). Het, grootendeels van Fransche kalksteen uitgevoerde, monument (zie plaat XXI) bestaat uit een rechthoekige sarkofaag, breed 3,95 M., hoog 1,85 M., waarop een retable staat, het geheel besloten tusschen rijk-ontwikkelde pijlers, versierd met door baldakijnen overhuifde beelden, en bekroond met pinakels. De voorwand van de sarkofaag, rustend op een geprofileerde hardsteenen plint, is, door met rondbogen verbonden staven, verdeeld in vier vakken, in elk waarvan, op een met weelderige ranken omslingerde console, een engeltje geknield zit, dat twee wapenschilden houdt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en boven welks hoofd telkens twee met helmen gedekte wapenschilden prijken. Op dezen voorwand rust een hardsteenen dekplaat, waarop de retable staat. De retable, met inbegrip zijner bekroning, 6,29 M. hoog, vertoont een korfbogig gesloten nis, welker neggen zijn geprofileerd met drie, door staven gescheiden, hollen, van binnen naar buiten onderscheidenlijk versierd met een rij gehelmde kwartierwapens in hoog relief, een opengewerkt ornament van wijnranken, en een reeks rosetten. Midden in de nis staat, op een rijk-versierd voetstuk, het beeld der H. Maagd met kind, boven wier hoofd door gevleugelde engelen een baldakijn wordt opgehouden. Links van dit beeld zijn een vrouw en een manAfb 74. IJzeren hek vóór het monument van Engelbrecht I van Nassau in de Groote kerk te Breda.
geknield, achter wie hunne patronen staan: Joannes de Dooper en een kardinaal (de H. Hieronymus?); rechts knielen een man en een vrouw, achter wie mannelijke heiligen staan: een ridder (St. Joris?) en een monnik met herdersstaf (St. Wendelin?). Het buitenste hol, dat de nis omgeeft, vormt eene afdekking in den vorm van een kielboog, bekleed met hogels, en bekroond met een hoog opschietende kruisbloem. Achter dezen fleuron zijn de hoekpijlers verbonden door een borstwering van vijf, door staven omlijste, open vakken, in ieder waarvan een wapen is geplaatst, en boven deze borstwering is het geheel bekroond met rijk maaswerk, ingesloten tusschen met kruisbloemen bekroonde pinakels. Voor zoover de retable oprijst boven den afsluitmuur van het presbyterium, is hij ook aan den achterkant rijk bewerkt (zie afb. 73) en vertoont daar o.a. een beeldje van de H. Gertrudis. Om de sarkofaag staat een fraai gesmeed ijzeren hek (afb. 74). Volgens van goor hebben Engelbrecht I en zijne vrouw dit monument ‘nog bij hun leven’ doen maken. Daar ook de vrouw van Jan I er reeds op voorkomt, wordt door dit bericht de ontstaanstijd begrensd tusschen het jaar van diens huwelijk: 1440 en dat van Engelbrecht's dood: 1443 - dateering, waarmede de stijl en de kleederdrachten, in de oorspronkelijke gedeelten van het monument, niet in strijd zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Royer. Bij die gelegenheid zijn o.a. nieuw aangebracht het voetstuk met het beeld der H. Maagd en de baldakijndragende engelen. Dit beeld was, volgens hermanus hugo, (Obsidio bredana, ed. 1626, p. 120), in 1624 - tijdens het beleg van Breda door Spinola - verwijderd, omdat Sibylla, de vrouw van den predikant Boxhorn, voorspeld had, dat anders de stad zou worden ingenomen. Afbeeldingen van het monument vóór de restauratie komen o.a. voor op de prent van a. santvoort in Bredasche Almanac en Clironiic (1664), op een groote prent van franc. ertinger (1640 - na 1707) in de verzameling Bodel-Nijenhuis in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, en op een prent van immink bij van goor. Zie voorts, over den toestand vóór de herstelling, Alg. Konst- en Afb. 75. Monument van een onbekende in de Groote kerk te Breda.
Letterbode, 1860, blz. 361. Een goeden lichtdruk van de voorzijde van het monument geeft ysendyck, o.c., monuments commémoratifs, pl. 3. Ga naar margenoot+ In de St.-Franciscuskapel is in 1902 het monument van eenen onbekende voor den dag gekomen, dat verborgen was onder eene ongeveer 0,70 M. boven den vloer der kapel liggend houten vloertje, waarop kerkbanken staan. Opdat het gedenkteeken de ruimte in de kapel niet zou verminderen, is het opgesteld in een nis, welker zij- en achterwanden, daar de 0,85 M. dikke buitenmuur niet voldoende diepte toeliet, ten deele zijn uitgebouwd. Door den muur is daarom een segmentvormig gesloten opening met geprofileerde dagkanten gebroken, breed 2,05 M. en in het midden, hoog 2,98 M., terwijl de binnenwerksche diepte der nis 1,25 M. bedraagt. Deze nis bevindt zich niet midden onder het venster | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Monument voor Engelbrecht I van Nassau in de Groote kerk te Breda.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dragers van het monument voor Engelbrecht II van Nassau in de Groote kerk te Breda.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doch meer naar het westen, vermoedelijk met het oog op een vroeger tegen den oostwand der kapel aanwezig altaar. De aanleg moet zijn geschied na de voltooiing der kapel, want het onder het venster aanwezige spitsboogfries is ter wille van de nis doorbroken. Het monument bestaat (zie afb. 75) vooreerst uit een sarkofaag, aan welks, in harde witte steen uitgevoerde, voorwand van onderen een plint is gehouwen en van boven een lijst, in welker afschuining een 5 cM. breede groef is gekapt, waarin oorspronkelijk een koperen plaat met opschrift zal zijn besloten geweest. Tegen dezen voorwand is een dekplaat ingelegd, evenals de overige deelen van het monument,Afb. 76. Monument voor Engelbrecht II van Nassau in de Groote kerk te Breda.
van een zachtere steensoort. Op deze dekplaat - en met haar uit één blok gehouwen - ligt, op een onder het hoofd opgerolde, met een dunnen doek bedekte, doodenmat, het gestorven, naakte lichaam van eenen man, over den linkerschouder, de lendenen en de linkerdij met de lijkwade bedekt, en om het hoofd een doek dragend. De onderhelft der beenen ontbreekt, het baardeloos gelaat heeft zeer geleden, en in de rechterhelft der borstkas bevindt zich eene beschadiging, die aanvankelijk heeft doen denken aan Jezus' zijdewond. Boven de dekplaat heeft de achterwand der nis een 0,84 M. hooge, architecturale bekleeding, bestaande uit een, in haar deklijst met bladwerk versierde, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plint, waarop drie - door geprofileerde, van contreforten voorziene stijlen gescheiden - ellipsvormig getoogde, 0,35 M. diepe nissen, welker zij- en achterwanden zijn behandeld als driezijdige absiden met laat-gothische vensters, terwijl de overhuivingen op ribben gedragen stergewelven nabootsen. De vlakke afdekking boven de nissen is aan de voorzijde voorzien van een lijst, in welker profileering fijn bladwerk is gehouwen. Blijkens de laat-gothische vormen dagteekent dit monument uit de tweede helft of het laatst der vijftiende eeuw. Vermoedelijk stonden vroeger in de nissen tegen den achterwand, en er bovenop, beeldgroepen. Daar bij den bouw der kapel op de plaatsing van dit monument niet is gerekend, moet het vroeger elders in de kerk hebben gestaan. Afb. 77. Beelden van het monument van Engelbrecht II in de Groote kerk te Breda.
Oudheidk. Bond, IV, blz. 50), dat het monument moet zijn gesticht voor eenig voornaam heer, die, naar den geest van den tijd, op de sarkofaag als doode werd afgebeeld en, vermoedelijk, boven de nissen nog eens levend, in knielende houding, zal zijn voorgesteld. Vgl. de opstellen van ad. mulder, j.r. van keppel, a.w. weissman en w.j.f. juten in Bulletin v.d. Nederl. Oudheidk. Bond, III, blz. 274 vv., De Bouwwereld, 1904, blzz. 270, 337 en 362, en Taxandria IX, blz. 296 vv. Ga naar margenoot+ Het monument ter eere van Engelbrecht II van Nassau († 1504) en zijne vrouw Cimburga van BadenGa naar voetnoot1) in de O.-L.-Vrouwekapel, dekt niet hun gebeente (dat is bijgezet in de tombe van Engelbrecht I), doch dat van Hendrik III met zijne tweede vrouw, een jong gestorven dochtertje en René van Châlon (Roest, Het kasteel van Breda, blz. 28 v.). Het monument (afb. 76) bestaat uit een door vier figuren getorste zerk, waaronder de beelden liggen van Engelbrecht II | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en zijne vrouw, op een 3,95 M.
Afb. 78. Een der dragers van het monument voor Engelbrecht II van Nassau in de Groote kerk te Breda.
langen en 2,85 M. breeden, sokkel van gepolijst zwart marmer, tegen welks geprofileerde kanten, aan de korte zijden, de wapens van Nassau en Baden en, aan de lange, kwartierwapens (beide van wit marmer en modern) zijn geplaatst. De op een doodenmat liggende, in fraai geplooide lijkwaden gehulde figuren zijn uitgevoerd in geel albast (afb. 77). Op de hoeken van den sokkel knielen vier albasten mansfiguren, aan wier voeten schildjes zijn aangebracht, waarvan er twee ontbreken. De beide aanwezige hebben onderscheidenlijk het opschrift: c. julius caesar ‖ virtute bellica im ‖ peravi. fortitudo en m. attilius regulus ‖ fidem infractus ser ‖ vavi. magnanimitas, in Romeinsche kapitalen. De ontbrekende schildjes schijnen de deugden perseverantia en prudentia te hebben aangewezen, verpersoonlijkt in Hannibal en Philips van Macedonie. Drie der mansfiguren zijn voorgesteld in lederen wapenkolders, versierd met Renaissance-ornament (afb. 78 en 79), de vierde, Regulus, is alleen met een om het middel en over den linkerschouder geslagen doek bedekt (zie plaat XXII). Deze vier figuren torsen op de schouders een geprofileerde zerk van gepolijst zwart marmer, waarop de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 79. Achterzijde van den op afb. 78 weêrgegeven drager.
in albast uitgevoerde stukken eener volledige wapenrusting liggen, alle versierd met sober Renaissance-or-nament. Daar het monument volgens van goor (blz. 81) door Hendrik III is gesticht in de O.-L.-Vrouwekapel, die eerst in 1526 gereed was, moet het zijn gemaakt tusschen dit jaar en 1538, dat van Hendriks dood. In van goor's tijd waren op de rustingen der dragers en op de zerk nog sporen van vergulding zichtbaar. Volgens van goor zou dit monument zijn gemaakt door Michelangelo! stracké (in Sassen, Tijdschrift, III, kol. 188 vv.) schrijft het toe aan Giovanni da Bologna (1524-1608), dien hij wil vereenzelvigen met den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bouwmeester van het kasteel, Thomas Vincidor van Bologna, wiens ertgenamen in 1556 worden vermeld! galland denkt aan dezen laatste en citeert het bovenvermelde briefje (blz. 35), door eenen graaf van Nassau aan Thomas gericht, en waarin sprake is van een werk te Breda, waarmede echter waarschijnlijk het kasteel is bedoeld. Ook deze toeschrijving schijnt onhoudbaar, Afb. 80. Monument voor Frederik van Renesse in de Gr. kerk te Breda.
want niet alleen werd in 1553 (zie blz. 33) uitdrukkelijk verklaard, dat Thomas geen beeldhouwer (cleynstekere) doch schilder was; maar wij kennen de onder zijn bestier uitgevoerde beeldhouwwerken aan het kasteel (draagsteenen en portret-medaillons) en deze wijzen op een volkomen andere hand. Aannemelijk echter schijnt het mij, dat Vincidor het ontwerp heeft geteekend, waarnaar het monument is uitgevoerd. De invloed van Michelangelo valt in den geheelen opzet, en vooral in de dragende figuren, niet te miskennen en eenzelfde, pseudo-michelangelesk, karakter kenmerkt het eenige monumentale werk van Thomas, dat wij eenigszins kennen: een plafondschildering, door een prent van jer. cock in afbeelding bewaard. Wie de beeldhouwer is geweest van het monument, blijft ook bij deze veronderstelling een open vraag. Weissman (De Opmerker, 1904, blz. 418) noemde Pietro Torrigiani, doch zonder ander argument dan dat deze in Vlaanderen heeft vertoefd. Wellicht hebben twee meesters aan het monument gewerkt, want de beeldhouwer van de vier dragers toont zich een voortreffelijk ornemanist naar den geest der Italiaansche renais- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sance, doch met weinig uitdrukkingskracht in de houding en de gelaten, Afb. 81. Détail van afb. 80.
terwijl de beide liggende figuren daarentegen, welker behandeling herinnert aan de gisants der tombe te Vianen, gevoelig en welsprekend zijn gemodeleerd.Ga naar margenoot+ In den chooromgang, tegen den middelsten afsluitwand der absis van het presbyterium, staat het monument van Frederik van Renesse en zijne vrouw. Afb. 82. Relief: Jezus in den Tempel. Détail van afb. 80.
Het bestaat (zie afb. 80) uit een sarkofaag, waarop twee beelden liggen, waarachter een wandbekleeding oprijst. De rechthoekige hardsteenen sarkofaag, lang 2,48 M., breed 1,40 M., hoog 1,01 M., is met twee balusterzuiltjes viersierd ter weerszijde van den voorwand, die in drie paneelen is verdeeld, waarvan het middelste een wapenschild vertoont (de heraldische figuren zijn weggekapt) en het linker en rechter, onderscheidenlijk de opschriften dragen, in Romeinsche kapitalen: d.o.m. ‖ clariss. equiti dno ‖ frederico a renesse ‖ d. de mal, caes. consili ‖ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 83. Relief: De val onder het Kruis. Détail van afb. 80.
ario ditionis bre ‖ den praefecto summo ‖ d. anna ab hamele, elderen et many dna ‖ conjugi charissimo ‖ patrique op. me. uxor ‖ liberiq. cum lachrymis ‖ posuere ‖ vixit ann. lxviii obiit xiiii kal. jun. an. a christo nato mdxxxviii; en: dna anna ab hamel eldris many ac mal dan ‖ ob singularem ejus in ‖ pauperes pietatem ubique ‖ laudatiss. istud sepulchrum ‖ elegit. vixit ann. 77 ‖ menses 8. obiit ao 1550. 26 die mensis junii. Op de sarkofaag liggen de albasten beelden van een gehelmden ridder (waaraan de beenen van de knieën af ontbreken) en van een vrouw (zonder voeten). De zijwanden zijn ingesloten tusschen consoles, waarop zwartgeverfde, kalksteenen pilasters Afb. 84. Relief: De Graflegging. Détail van afb. 80.
staan, die het met een driehoekig fronton bekroonde hoofdgestel dragen boven de korfbogig gesloten nis, die in den achterwand boven de sarkofaag is aangebracht. Deze bovenbouw is 3,92 M. hoog en 3,225 M. breed. Tegen de met vergulde lijsten versierde pilasters zijn op albasten consoles, voetstukken met een albasten relief gesteld (afb. 81), waarop gegroefde driekwartzuiltjes van bleekrood albast. In het fries van het hoofdgestel is een albast relief van cherubkopjes en festoenen en in het fronton een, waarin het Lam Gods (thans | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weggekapt), omgeven door gevleugelde engelkopjes in wolken. In de zwikken om den boog der nis zweven engeltjes van albast. Tegen den achterwand van de nis, welker overhuiving is bekleed met door rosetten gevulde caissons, zijn vergulde beeldhouwwerken aangebracht: een pieta op voetstuk, omgeven door zeven ronde medaillons met voorstellingen van de zeven smarten der H. Maagd, nl., te beginnen rechts van onderen: de besnijdenis des Heeren, de vlucht naar Egypte,
Afb. 85. Epitaaf voor Joris van Froenhusen in de Groote kerk te Breda.
Jezus in den Tempel (afb. 82), de val onder het kruis (afb. 83), de kruisiging, de afneming van het kruis en de graflegging (afb. 84). Zoowel de pieta als deze medaillons zijn zeer beschadigd. De beide zijwanden der nis vertoonen ieder de moeten van acht wapenschilden. Blijkens de opschriften dagteekent dit monument van tusschen 1538 en 1550. Om de sarkofaag staat een eenvoudig, gesmeed ijzeren hek, XVI. Opmerkelijk is het stijlverschil tusschen de plompe sarkofaag en den fijnen bovenbouw. Deze laatste draagt een geheel Italiaansch karakter. De medaillons en de Madonna kunnen echter Vlaamsch zijn. Een goeden lichtdruk van het monument geeft ysendyck, o.c., tombeaux, pl. 1; van het hek, litt. G., pl. 5.
Ga naar margenoot+ Epitafen. Tegen den noordelijken afsluitmuur der derde travee van het presbyterium, aan den kant van den omgang, is het epitaaf geplaatst voor Joris van Froenhusen. Het bestaat (zie afb. 85) uit een omlijst relief, waaronder een praedella met het opschrift, in Romeinsche kapitalen (de verkortingen opgelost): hier beneden leet begraven joris van froenhusen camerlinc was van greve heinric van nassou. Volgens van goor volgde hierop vroeger: ao 1512. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaat XXIII.Detail van het epitaaf voor het geslacht van Assendelft in de Groote kerk te Breda.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de praedella staat een verguld koperen, gedreven relief, ingesloten tusschen pilasters, wier schachten met een festoen, gevormd van een koord met kwasten, zijn versierd en die op voluutkapiteeltjes een profiellijst dragen, bekroond door een, met een schelp gevuld,
Afb. 86. Epitaaf voor Nicolaas Vierling in de Groote kerk te Breda.
gebogen fronton, geflankeerd door boven de kapiteeltjes gezeten, thans hoofdlooze, naakte kinderfiguurtjes, waarvan het eene een doodshoofd, het andere een rond schild vasthoudt. Het relief stelt voor: St. Joris, die den draak verslaat en voor wien, rechts beneden, een man knielt. De omlijsting, hoog 1.03 M., breed 0,80 M., is van kalksteen. In den chooromgang zijn tegen den afsluitmuur van het presbyterium en tegen de buitenmuren vier epitafen geplaatst, alle uitgevoerd in kalksteen en, wegens de verwantschap hunner hoofdvormen en gebeeldhouwde versieringen, die blijkbaar aan Italiaansche voorbeelden zijn ontleend, vermoedelijk het werk van éénen meester. Het epitaaf van Nicolaas VierlingGa naar margenoot+ (afb. 86) bestaat uit een opschriftplaat, voor welks omlijsting twee vrijstaande caryatiden zijn geplaatst, die dubbele consoles dragen, waarop een sarkofaag in Renaissance-vorm rust, bekroond door een tweede opschriftplaat, waarvan de caryatiden een hoofdgestel dragen, gedekt met een driehoekig fronton, waarin twee liggende figuurtjes, ter weerszijde van een bloemkorf. In de bovenlijst van de onderste opschriftplaat staat D.O.M.S., op het bord zelf: prudentia et integritate vitae ornatisso ‖ viro nicolao vierling ‖ illustriss. heroibus ‖ henrico comiti a nass ‖ ou ac renato et gulielmo principibus auran ‖ iae a conciliis et rat ‖ ionibus liberi patri ‖ opt. merito tumulum ‖ cum lacrymis ‖ posuere. obiit vio ‖ junii ao. d. ‖ xvo xlvi ‖ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vixit annos ‖ lxxii mens. ‖ viii, alles in Romeinsche kapitalen. Onder het bord een met een helm gedekt wapenschild, waaraan de heraldische figuren ontbreken.
Afb. 87. Epitaaf voor Jan van Hulten in de Groote kerk te Breda.
Het epitaaf is hoog 2,86 M., de grootste breedte bedraagt 1,26 M. Ga naar margenoot+ Het epitaaf van Jan van Hulten (afb. 87) bestaat uit een kleine, langwerpige opschriftplaat, waarboven een op consoles gedragen lijst, waarop het voetstuk rust voor een sarkofaag, die een tweede opschriftplaat draagt, tegen welker lijst caryatiden staan. Zij torsen een hoofdgestel, bedekt met een driehoekig fronton, waarin een cartouche met 1555 en bekroond door een gevleugelden doodskop, waarop een zandlooper staat. In het onderste bord het opschrift: D.O.M.S. en (de verkortingen opgelost) ioanni hultinio aequi bonique studiosissimo ac in ‖ administratione reipublicae bredanae multis annis aut ‖ consuli aut senatori vigilantissimo engelbertus ‖ et ioannes filii patri optimo fieri curaverunt vixit annos lxxviii ‖ menses ii dies vi obiit anno domini mdliiii. iiii novembris, in Romeinsche kapitalen. Onder het opschrift een helm; het bijbehoorend wapenschild is weggekapt. De hoogte van het epitaaf is 3,975 M., de grootste breedte 1,44 M. Het epitaaf van Jan van Dendermonde heer van Borgnival (afb. 88),Ga naar margenoot+ bestaat uit een kleine, langwerpige opschriftplaat, waarboven op vier consoles een hoofdgestel rust, dat een plint draagt, waarop vier pilasters staan, die drie rondboognissen omsluiten. Op de kapiteelen dezer pilasters ligt een tweede hoofdgestel, in het midden ontwikkeld tot een sarkofaagvorm, die de rechthoekige, met een driehoekig fronton bekroonde, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omlijsting draagt van een rond medaillon, waarin een, van de heraldische figuren ontdaan, met een helm gedekt wapenschild. Op de opschriftplaat staat: D.O.M.S.
Afb. 88. Epitaaf voor Jan van Dendermonde in de Groote kerk te Breda.
‖ nobili et virtute bellica claro ‖ viro d. iohanni teneramundano ‖ d. de borgnival caroli quinti caesar ‖ is a machinis bellicis primario pri ‖ mo tornacensium et deinde traiec ‖ tensium (postquam caesaris impe ‖ rium agnovissent) dynastae heredes ‖ posuerunt. obiit brede calendis ‖ maji ao mdxxvi, in Romeinsche kapitalen. De zij- en achterwanden der middelste nis, die breeder is dan de beide andere, zijn met festoenen en vruchtenkorven versierd. In den boogtrommel van den achterwand, houdt een vrouwefiguur een cartouche met het jaartal 1555. Dit monument is zeer geschonden. In de kleine nissen hebben vroeger beelden gestaan, gelijk een nog aanwezige ijzeren pen in de rechter nis bewijst. Ook aan beide zijden van het wapenbord stonden - blijkens een bewaarde pen - oorspronkelijk figuren, en voor de omlijsting van dit bord vermoedelijk caryatiden. Ook ontbreekt grootendeels de bekroning van het fronton. Het epitaaf is hoog 3,77 M., en over de drie nissen gemeten, breed 1,84 M. Het epitaaf van eenen onbekendeGa naar margenoot+ (afb. 89) bestaat uit een rijkbewerkte sarkofaag, rustende op een, door consoles gedragen, opschriftplaat, waaronder een wapen met twee gekruiste klauwen (?) en bekroond door een voetstuk met D.O.M.S., dat een rond medaillon draagt, waarin een voorstelling in albast van het laatste oordeel. De zwikken onder het medaillon zijn aangevuld met twee sfynxen; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boven het medaillon is het voetstuk van eene bekroning aanwezig. Het opschrift ontbreekt. De hoogte van het epitaaf bedraagt 3,055 M., de breedte 1,43 M. Het dagteekent, blijkens de verwantschap met de drie gedateerde epitafen, van
Afb. 89. Epitaaf voor een onbekende in de Groote kerk te Breda.
omstreeks 1550. Ga naar margenoot+ In de St.-Franciscuskapel is tegen den westelijken wand een epitaaf geplaatst, dat van goor (blz. 84) ‘de fraeye graffstede van 't huys van Assendelft’ noemt. Blijkens den stijl moet het van omstreeks 1550 dagteekenen. Het zal dus vermoedelijk zijn gesticht ter herinnering aan Dirk van Assendelft († 1553) en zijne vrouw Adriana van Nassau († 1558). Het epitaaf (afb. 90 en plaat XXIII) bestaat uit een, boven een opschriftplaat (zonder opschrift) geplaatste, rondboognis, besloten tusschen twee pilasters, waarvoor vrijstaande Korinthische zuiltjes zijn gesteld. Op de pilasters ligt een, boven de zuiltjes verkropt, hoofdgestel, waarvan de kroonlijst een tweede rondboognis draagt, geflankeerd door vleugelstukken (waarvan er een ontbreekt) en besloten tusschen hermeszuiltjes, die een tweede hoofdgestel dragen, waarop een rechthoekige omlijsting, gedekt met een driehoekig fronton, waarin een cartouche. In de onderste nis knielen een man en een vrouw ter weerszijde van een bidbankje; de achterwand vertoont een van vele figuren samengesteld relief van het laatste oordeel, waarbij de op een regenboog tronende Christusfiguur is vernield. De tweede nis is gevuld met een voorstelling, tendeele en ronde bosse, tendeele in halfverheven arbeid, van de aanbidding der koperen slang. In de bovenste omlijsting is een medaillon aangebracht, waarin een met een helm gedekt, thans figurenloos, wapen. Op de verkroppingen der beide hoofdgestellen hebben, blijkens de nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanwezige pennen, vroeger beelden gestaan, waarvan er een, geschonden en los, nog aanwezig is. Het epitaaf, waarvan de hoogte 6,47 M., en de grootste breedte 2,37 M. bedraagt, is uitgevoerd in kalksteen. De zuiltjes ter zijde van de onderste nis en de geknielde figuren zijn van bleekroodAfb. 90. Epitaaf voor het geslacht Van Assendelft in de Groote kerk te Breda.
albast. Het ornament is meer Vlaamsch van opvatting dan dat der vier voorafgaande epitafen. Van de vijf hier beschreven epitafen zijn groote lichtdrukken uitgegeven door ysendyck, o.c., monuments commémoratifs, pls. 1, 2 et 15 en goede teekeningen, ten deele opmetingen en détails, door ewerbeck, a.W., Tafel 157-161. In het presbyterium is tegen de westelijkeGa naar margenoot+ veelhoekszijde aan den zuidkant een epitaaf geplaatst voor Andreas August graaf van Pretorius († 1762). Het bestaat uit een met Lodewijk-XV ornament versierde, zwart marmeren console, waarop een cartouche staat, gevuld met een tegen oorlogsattributen geplaatst wapen in wit marmer, waarvan de tenanten zijn stukgeslagen. Het epitaaf is hoog 1,48 M., de grootste breedte bedraagt 1,165 M.
Grafzerken. Er zijn in de kerkGa naar margenoot+ omstreeks 150 groote en kleine grafzerken en fragmenten daarvan. Verschillende daaronder, uit de eerste helft der zestiende eeuw, zijn van het gewone gothische type, dat in de hoeken de symbolen der vier Evangelisten vertoont, geplaatst in vierpassen, verbonden door randen, waarin het opschrift. Bij vele zijn de versieringen zeer afgesleten of moedwillig beschadigd, en de opschriften geheel of gedeeltelijk onleesbaar. Verschillende zerken vertoonen uitdiepingen, waarin vroeger koperen opschriftplaten waren. Hier worden alleen de zerken vermeld, die om hare versiering aandacht verdienen. De opschriften zijn meest alle, toegelicht met genealogische aanteekeningen, uitgegeven door j. van der baan in De Navorscher XXXI, passim en XXXII, blz. 56 vv. Eenige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet meer aanwezige grafschriften geeft van goor (blz. 81 vv.) In Taxandria (dl. II vv.) publiceerde l.j. kuyck een register der grafkelders en begraafpläatsen. Daar echter eenige zerken in 1580 zijn gebruikt voor de grondslagen eener inundatiesluis en andere verlegd, stemt dit in den regel niet overeen met de tegenwoordige ligplaats der zerken. Afb. 91. Grafzerk van eenen onbekende in de Groote kerk te Breda.
Ga naar margenoot+ Hardsteenen grafzerk, lang 1,97 M., breed 1,14 M., versierd met eene voorstelling, in ingegroefde lijnen, van Sint Joris, die den draak verslaat. Het in het Latijn gestelde randschrift, in gothische minuskels, is slechts ten deele leesbaar. Omstreeks 1520. Ga naar margenoot+ Hardsteenen grafzerk, lang 1,70 M., breed 0.85 M., van Françoise Draeck († 1531). In de hoeken wapens, langs de kanten een in het Nederlandsch gesteld randschrift in gothische minuskels. Binnen de randen, in ingegroefde lijnen, de figuur van een staanden engel, die een wapen houdt. Ga naar margenoot+ Hardsteenen grafzerk, lang 2,28 M., breed 1,17 M., van Jeronimus van Oesterzeel, kanunnik der kerk († 1529). In de hoeken de symbolen der vier Evangelisten, langs de kanten een Latijnsch randschrift in gothische minuskels. Binnen de randen een nis in de vormen der vroeg-Renaissance (balusterzuiltjes; in den boog een wapenschild, waarvan de heraldische figuren zijn afgekapt), waarin in laag-relief een in kazuifel gekleede priester, wiens hoofd tegen een kussen rust en boven wiens, op den buik over elkander gekruiste, handen een kelk met hostie is afgebeeld. Ga naar margenoot+ Hardsteenen grafzerk, lang 2,07 M., breed 1,18 M., van Henricus Corput, kanunnik der kerk († 1534). Randschrift en versiering als bij de vorige De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zuiltjes zijn niet balustervormig doch getorst, de kelk is geplaatst onder de, voor de borst samengehouden, handen. Hardsteenen grafzerk, lang 1,97 M., breed 1,07 M. van.... Fabri (?), kanunnikGa naar margenoot+ der kerk († 1536). Randschrift en versiering als bij de vorige, doch zonder hoekmedaillons. VerschillendeAfb. 92. Koperen grafplaat van Willem van Galen in de Groote kerk te Breda.
détails zijn, wegens den gesleten toestand, niet meer te zien. Hardsteenen grafzerk,Ga naar margenoot+ lang 2,27 M., breed 1,30 M., bewerkt in denzelfden geest als de vorige. Van het Latijnsche randschrift in Romeinsche kapitalen, zijn slechts eenige woorden leesbaar. Omstreeks 1540 (zie afb. 91). Hardsteenen grafzerk,Ga naar margenoot+ waarin een met graveerwerk versierde, uit vier aaneengewelde stukken bestaande, plaat van messing is gelegd, die 2 M. lang en 1,20 M. breed is. Blijkens het randschrift is de plaat (afb. 92) gemaakt voor Willem van Galen, kanunnik der kerk († 1539). Op enkele plaatsen zijn overblijfselen van zwart mastik op de plaat bewaard gebleven. Blijkens den gefrijnden ondergrond van het randschrift en enkele andere onderdeelen, waren ook deze oorspronkelijk geëmailleerd. De twee op de plaat voorkomende wapens zijn vermoedelijk die van Willem van Galen's vader en moeder. Dezelfde wapens althans zijn gevoegd bij de namen van Otto van Galen en Margriet van..., die als eerste onderteekenaars voorkomen onder het testament van Willem van Galen en zijnen broeder Otto. In een zeventiende-eeuwsch afschrift | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een deel van dit testament (uitgegeven door van keppfl, blz. 89 v.) zijn nl. bij de handteekeningen figuurtjes gevoegd, die blijkbaar de zegels van het origineel moeten weergeven. Onder den naam van Otto van Galen (den vader) staat daar het wapen met de drie weerhaken, onder dien der moeder dat met het St.-Andrieskruis. Afb. 93. Grafzerk van Magdalena van Renesse in de Groote kerk te Breda
plaat oorspronkelijk voor een gehuwde vrouw zou zijn ontworpen, mist dus allen grond, gelijk zijne mededeeling, dat het rechtsche wapen alleen eene damasceering vertoont, geheel onjuist is: het vertoont drie weerhaken, geplaatst 2 en 1, op een gedamasceerd veld. Ga naar margenoot+ Hardsteenen grafzerk, lang 1,93 M., breed 1,10 M., van Magdalena († 1543), natuurlijke dochter van Jan van Renesse. De zerk (afb. 93) vertoont in laag relief het beeld van de H. Maria Magdalena, gepiaatst in een nis. Ga naar margenoot+ In een hardsteenen grafzerk van het gewone gothische type, die, blijkens het randschrift in gothische minuskels, bestemd was voor het graf van Roelandt Bartelmeeus Alantsz en zijne vrouw (beide gestorven in 1485), is eenGa naar margenoot+ ruitvormige messingplaat (afb. 94) ingelegd, die 0,80 M. hoog en breed is, versierd met een gegraveerde engelfiguur, die in de rechterhand een omkransten kelk en in de linker een wapenschild houdt. Het Latijnsche randschrift, in fraaie gothische minuskels, noemt Adrianus Roelandus Barthelomeus Al[ant]s[z] Heys († 1550), die kapelaan was van de kerk. Ga naar margenoot+ Hardsteenen grafzerk, lang 2,60 M., breed 1,41 M., voor Jan de Boubert, gezegd Pergamont († 15550), ingelegd met een gegraveerde versiering van messing in den vorm van een ronde cartouche, waarop, in een lauwerkrans, een met een helm gedekt en met een nederdalende vlucht omgeven wapen, en onder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze cartouche een tweede, langwerpige, met Fransch opschriftvers in fraaie Romeinsche kapitalen. Hardsteenen grafzerk, lang 2 M., breed 1,15 M., met een in laag reliefGa naar margenoot+ gehouwen versiering van twee cartouches, waarvan de bovenste gevuld is met een in geel koper gegraveerd wapen, terwijl de andere vroeger een koperen opschriftplaat omgaf (afb. 95). Omstreeks 1560. Een goede teekening der cartouches komt voor bij Ewerbeck, a.W., Tafel 164. Hardsteenen grafzerk, lang 2,75 M., breed 1,50 M., voor Dominicus deGa naar margenoot+ Pottre († 1619), versierd met gehouwen cartouches. Er is in de kerk slechts éénGa naar margenoot+ Afb. 94. Koperen grafplaat van Adrianus Heys in de Groote kerk te Breda.
rouwbord bewaard (thans in de O.-L.-Vrouwkapel). Het is ruitvormig, 0,85 M. hoog en breed, en versierd met een wapen. Rechts daarvan staat: obiit.. junii, links ao 1668. Wegens wapen en datum, herinnert het bord vermoedelijk aan Peter van Bergen, een afstammeling van den turfschipper, die Breda hielp verrassen. Oudtijds hingen in het presbyterium, volgens van goor (blz. 84) ‘eene groote menigte van wapenschilden.’ In 1714 werd bepaald, dat een recht zou worden geheven voor het hangen van wapenborden in de kerk. Een uit de rekeningen getrokken lijst van de wapenborden, tusschen 1715 en 1792 geplaatst (ten getale van 68), is gepubliceerd door van keppel in Taxandria, XII, blz. 101 vv. In de vierde kapel (van het westen) aan de zuidzijde hangt een geschilderdGa naar margenoot+ bord, hoog 1,50 M., breed 2,64 M., waarop een gedicht, aansporende tot milddadigheid jegens de weezen, geflankeerd door twee weezen: een jongen die op het opschrift wijst, en een meisje met biddend gevouwen handen. Op de voetstukken, onder deze figuren, staat: anno 1623. Tegen de oostelijke vieringpijlers hangen twee tekstborden, hoog 4,64 M.,Ga naar margenoot+ breed 2,54 M. (zie plaat XVI). Op het eene staan de Twaalf artikelen des Geloofs, op het andere de Tien Geboden. Beide dragen het jaartal 1669. Zij zijn zwart geschilderd, met vergulding op het lofwerk. In het doorbroken fronton heeft vermoedelijk een vaas gestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De kerk bezit twee onbelangrijke zilveren avondmaalsbekers, met gegraveerde versiering, aan de eene zijde een ovaal, waarin het wapen van Breda, omgeven door een spreukband met: de diakonie van breda en een tweeden met: 1644, en, aan den anderen kant een ovaal, waarin eene voorstelling van Elia
Afb. 95. Grafzerk van een onbekende in de Groote kerk te Breda.
door raven gespijzigd. Voorts eenig tinwerk: een eenvoudigen collecteschaal op balustervoet, XVII; zes vaasvormige collectebussen en een wijnkan, XVIII.
Ga naar margenoot+ Klokken. In den toren hangen 5 groote klokken en een klokkenspel van 34 kleinere, alle met opschriften in Romeinsche kapitalen en de meeste versierd met wapens en ornamentranden. 1. Klok van 1,60 M. middellijn, met het opschrift: HEER WILLEM BENTINCK GRAVE VAN PORTLAND ETC. DROSSAERT VAN DE STAD EN BARONYE VAN BREDA, PASCHIER MELLIAERT HEEFT MY GEGOTEN IN BREDA ANNO 1693. 2. Klok van 1,30 M. middellijn, met het opschrift: PAULUS SNELLEN CORNELIS VINGERHOETS CORNELIS VEREYCK GOSUIJN VAN BERNAGE ‖ PASCHIER MELLIAERT HEEFT MEY GEGOTEN IN BREDA ANNO 1694. 3. Klok van 1,18 M. middellijn, met het opschrift: IOHAN GERHARD VAN GOOR LAMBERT BERNHARD NOORTBERGH SCHEPENEN IOHAN HEEREN IOHAN FRANCIS DE RAET ‖ PASCHASIUS MELLIART ME FUDIT IN BREDA ANNO 1695. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Klok van 1,80 M. middellijn, met het opschrift: WILHELMUS III D.G. MAGNAE BRITTANNIAE REX BARO IN BREDA FIDEI DEFENSOR ANNO MDCXCV PASCHASIUS MELLIART ME FUDIT ANNO MDCXCV. 5. Klok van 1,48 M. middellijn, met het opschrift: DE HEEREN ANTONY PESSCER STADTHOUDER MR. JACOB VAN BURSTEDE PRESIDENT IOH FRANCIS DE RAET VAN KERKUM BURGEMEESTER ‖ DE HEEREN KERKMEESTERS CORN. VINGERHOETS OUT SCHEPEN ENDE HENDRIK CAMERLING SCHEPEN Ao 1704. Van de 34 klokken van het klokkenspel hebben er 14 het opschrift:Ga naar margenoot+ GUILIELMUS WITLOCKX ME FUDIT ANTWERPIAE ANNO 1723, en 20 het opschrift: GUILIELMUS WITLOCKX ME FUDIT ANTWERPIAE 1724. Bovendien dragen zij nog de namen en wapens der schenkers. De toren is voorzien van moderne wijzerborden en van een uurwerk, inGa naar margenoot+ 1695 vervaardigd door Pieter van Roy te Gent (j.f. corstens, Gids voor Breda en omstreken, blz. 24). Over de klokken die vóór den brand in den toren hingen, 3 groote, gegoten in 1505, en een in 1511 gegoten ‘voorslag’ van 6 klokken, later vermeerderd tot 18, geeft van goor (blz. 88) eenige mededeelingen. 2. De voormalige ST.-WENDELINSKAPEL, thans Waalsche kerk, is in eigendomGa naar margenoot+ en onderhoud bij de Waalsche gemeente. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Geschiedenis. Volgens van goor (blz. 91) is deze kapel ‘staande in de Katerstraat (Catharinastraat) buyten twijfel zoo oudt als die straat zelf, welke een van de oudsten der stadt is.’ De kapel bestond zeker in 1446, in welk jaar een kapellanie er in werd gesticht (krüger, III, blz. 252). Volgens van goor is de kapel bij den brand van Breda in 1534 ‘door de vlammen vernield, doch naderhand weder opgebouwt’. Toen, krachtens de Afb. 96. De Waalsche kerk (St.-Wendelinskapel) te Breda.
overeenkomst door Hendrik III van Nassau in 1531 met de Begijnen gesloten betreffende de verplaatsing van haar hof (vgl. blz. 139), in 1535 het oude Begijnhof werd afgebroken, gaf Hendrik aan de Begijnen, de St.-Wendelinskapel tot kerk, zoodat deze toen vermoedelijk reeds herbouwd was. Ga naar margenoot+ Beschrijving. Plattegrond (afb. 96). De kapel, met hare zuidzijde aan de Catharinastraat gelegen, is georiënteerd met eene afwijking naar het zuiden van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10½o. Zij bestaat uit een schip van drie traveeën, tegen welks westgevel op den noordelijken hoek een uit vijf zijden van eenen achthoek gevormde traptoren is aangebouwd, en een choor van twee traveeën, door drie zijden van eenen achthoek gesloten. De binnenwerksche diepte der kapel bedraagt 23,50 M., hare breedte, in het schip 9 M., in het choor 7,05 M. Oorspronkelijk was de kapel toegankelijk door een deur in haren westgevel. Deze is in 1649 gedicht en deAfb. 97. De Waalsche kerk te Breda, uit het zuidwesten.
toegang geschiedt nu door een in de westelijke travee van het schip aan de zuidzijde gebroken ingang. Uitwendig (afb. 97). AanGa naar margenoot+ de zuidzijde zijn tegen het schip der kapel lage vertrekjes aangebouwd, gedekt met een lessenaardak, aansluitend bij den onderdorpel der vensters. Tegen den langen wand van het choor staat een huisje. De westgevel is gedeeltelijk aan het oog onttrokken door het poortgebouw van het Begijnhof en tegen den noordwand staan huizen van het Begijnhof. De tot de goot 10,30 M. hooge zijmuren van het schip, evenals de 9,70 M. hooge muren van het choor, zijn opgetrokken van grijsroode baksteen (formaat 0,20 × 0,09 - 0,11 × 0,04 M., 10 lagen: 0,52 M.) in slordig kruisverband, en versterkt met eens-versneden beeren, die thans aan den noordkant schuin, en aan den zuidkant waterpas met zink zijn afgedekt, doch vroeger, blijkens een prent uit 1743 van immink naar de swart (bij van goor, t.o. blz. 90), waren bekroond met vierzijdige spitsjes. In ieder der door de beeren gescheiden traveeën van schip en choor is een spitsbogig venster met geprofileerde, baksteenen dagkanten en stijlen, die in den boog een eenvoudige, laat-gothische traceering vormen. De vensters van het schip, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan den noordkant alle gedicht, zijn driedeelig, die van het choor tweedeelig. Van deze laatste zijn alle in hunne benedenhelft en die van de middelste en de zuidelijke zijde der sluiting geheel gedicht. De westgevel, welks driehoekige top van twee segmentvormig-gedekte venstertjes is voorzien, en met een rollaag afgedekt, heeft een driedeelig spitsboogvenster, geprofileerd als de andere, en daaronder de sporen van een ingang met gedrukten rondboog. Het traptorentje op den noordhoek, ter halver hoogte versierd met een baksteenen waterlijst, heeft kleine rechthoekige venstertjes en is met een, tegen den gevel aansluitend, vijfzijdig dakje gedekt. De zadeldaken van het schip en van het lagere choor zijn belegd met leien. Boven de oostelijke travee van het schip staat een achtzijdige, open dakruiter. Op dit torentje, op den top van den westgevel, en op den makelaar der choorsluitingGa naar margenoot+Afb. 98. Gesmeed ijzeren kruis van de Waalsche kerk te Breda.
staan gesmeed ijzeren leliekruisen, XV of XVI. Het laatste is voor eenige jaren door een nieuw vervangen, toen de daken en de dakruiter zijn vernieuwd. Het oude kruis, hoog 1,67 M., is thans in het museum te Breda (afb. 98). Ga naar margenoot+ Inwendig. Het schip is van het smallere choor gescheiden door een wand, waarin een met twee afschuiningen geprofileerde triomfboog, die aan den zuidkant opgaat van een gebeeldhouwd draagsteentje, versierd met de letters A en E (?), verbonden door een geknoopt koord (z.g. lac d'amour). Schip en choor zijn overdekt met kruisgewelven, gescheiden door eenvoudig-geprofileerde gordelbogen en gedragen op rijker-gelede ribben, welke in het schip rusten op de lijstkapiteelen van halfronde muraalzuilen, gesteld op half-achtkante voetstukken; in het choor komen zij zonder kraagsteenen uit de muren. De ribben vereenigen zich in sluitsteenen, die in het schip 10 M. en in het choor 9,10 M. boven den vloer liggen, en versierd zijn met gepolychromeerd beeldhouwwerk. De sluitsteen van het zesdeelig straalgewelf, dat de oostelijke choortravee tezamen met de sluiting overhuift, vertoont eenen engel met spreukband (afb. 99), de westelijke choortravee eenen Christuskop (afb. 100), de drie schiptraveeën eenen engel, afwisselend met een spreukband of een boek (afb. 101 en 102). De opschriften op de spreukbanden zijn niet meer leesbaar. De wanden van choor en schip zijn gewit; die van het choor zijn betimmerd met eenvoudig eiken paneelwerk, dat de achterschotten vormt van banken en,Ga naar margenoot+ tegen den middelsten sluitingswand, hooger opgaand, van een eenvoudigen eiken preekstoel van omstreeks 1600; ter weerszijde van dezen hangen groote borden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de Twaalf artikelen des Geloofs en de Tien Geboden, gevat in gesneden lijsten, waarop kuifstukken, en gedateerd 1682. Lodewijk XIV. Tegen de zijwanden van het schip is een smalle houten galerij aangebracht, die zich langs den westgevel verbreedt tot de volle diepte der westelijke travee. Zij wordt gedragen op in de zijmuren gestoken balken, heeft een eenvoudige borstwering van paneelwerk en draagt in de westelijke travee, waar zij op drie houtenAfb. 99.
Afb. 100.
Afb. 101.
Afb. 102.
Sluitsteenen in het choor en het schip der Waalsche kerk te Breda. zuilen rust, een orgel in eenvoudige kast, Lodewijk XIV.Ga naar voetnoot1) De twee oostelijke traveeën van het schip zijn betimmerd met acht rijen banken, die, aan den kantGa naar margenoot+ van het middenpad, fragmenten van met snijwerk versierde zijwanden toonen, waarbij een met het jaartal 1682. In de hoeken gevormd door de zijwijden en den oostelijken wand van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schip zijn, onder de galerij, halfronde nissen gemetseld voor de plaatsing van kachels. In den traptoren is een gemetselde wenteltrap. Ga naar margenoot+ Hoewel het beeldhouwwerk der gewelfsluitsteenen den stijl van omstreeks 1500 vertoont, schijnt de kapel toch overeenkomstig van goor's bericht, te dagteekenen van na den brand van 1534, want de plompe profileering der gewelfribben en de vormen der venstertraceeringen wijzen er wel op, dat zij is gebouwd in de nadagen der Gothiek. De toppen en afdekkingen der gevels, die het schip aan oost- en westzijde afsluiten, zijn later vernieuwd. Afb. 103. De St.-Joostkapel te Breda.
Ga naar margenoot+ De aan den zuidkant tegen het schip der kapel aangebouwde vertrekjes dagteekenen vermoedelijk uit de zeventiende eeuw, doch hebben alle karakter verloren. Ga naar margenoot+ In de kerk hangt een koperen kroon met tweemaal zes armen (thans voor gas ingericht). Omstreeks 1800. Ga naar margenoot+ Op den vloer ligt een hardsteenen grafzerk, lang 1,83 M., breed 1,06 M., versierd met een boom, waaraan twee wapenschilden hangen; zonder opschrift. Omstreeks 1600. De kerk bezit: Een zilveren, opengewerkt broodmandje, met Hollandsche keur. Begin XIX. Ga naar margenoot+ Twee zilveren bekers, waarop vier gegoten reliefs: Mozes aan de bron, Jezus en de Samaritaansche vrouw, de kruisiging en de verrijzenis des Heeren. Gedateerd: 1785. Een zilveren kan, in denzelfden geest bijgemaakt. XIX.
Ga naar margenoot+ 3. De voormalige ST.-JOOSTKAPEL, in de Ginnekenstraat, behoort aan de gemeente Breda. Ga naar margenoot+ Geschiedenis. Deze kapel, die volgens krüger (III, blz. 254) ‘de parochiekerk van het Ginnekeneinde’ zou zijn geweest, schijnt gesticht te zijn omstreeks 1300. Haar St.-Joostaltaar werd in 1311 gefundeerd en in verloop van tijd zijn er nog vier andere altaren bij gekomen. 4 Augustus 1518 is een kerkhof bij deze kapel gewijd. Aanvankelijk buiten de stad gelegen, kwam zij eerst bij den uitleg van 1531 binnen de muren. Na de reductie van 1637 is zij als bergplaats in gebruik genomen, thans dient zij als woning. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschrijving. Van deze kapel is nog aanwezig (zie afb. 103) een deel vanGa naar margenoot+ het schip, vier traveeën, georiënteerd met eene afwijking naar het zuiden van 2o. De westelijke travee omsluit eenen ingebouwden toren. Het, binnenwerks 6 M. breede, schip is, blijkens twee op den tegenwoordigen zolder nog aanwezige, geprofileerde schinkels, met een spitsbogig houten tongewelf gedekt geweest. Het heeft een met pannen belegd zadeldak. Afb. 104. De St.-Joostkapel te Breda, uit het zuidwesten.
In de, niet door beeren versterkte, buitenmuren, opgetrokken van baksteen (formaat 0,21 × 0,105 × 0,046 M.; 10 lagen: 0,61 M.) in kruisverband, zijn, zoowel aan de noord- als aan de zuidzijde, drie gedichte, tweedeelige spitsboogvensters. Deze hebben met twee afschuiningen geprofileerde, baksteenen dagkanten, terwijl bij een der vensters aan den noordkant en bij twee aan de zuidzijde, de zandsteenen harnassen zijn bewaard, die laat-gothische traceeringen vertoonen (afb. 103). In de westelijke travee is aan den noordkant een toegang ingebroken. De toren (afb. 104), buitenwerks lang 3,45 M. enGa naar margenoot+ breed 3,80 M., is versterkt met tot de halve hoogte opgaande, eens-versneden, enkele beeren in de richting der lengteas, die met kantblokken van bergsteen en met een nisje in hunne benedenhelft zijn versierd. Hij is opgetrokken van bruinroode baksteen (formaat 0,20-0,21 × 0,16 × 0,045 M.; 10 lagen: 0,60 M.) in kruisverband en, boven de beeren, met een baksteenen waterlijst en bergsteenen kantblokken versierd. In zijnen westwand heeft hij een later ingebroken rondboogpoort en daarboven een klein rechthoekig venster met hardsteenen kozijn in welks bovendorpel 1662 is gehouwen. In de beide zijwanden en den oostwand staat hij door spitsbogen, waarvan die op zijde thans zijn gedicht, in verbinding met de kapel. In de tweede geleding vertoont de toren in iederen wand twee spitsbogig gesloten galmgaten, met door twee terugsprongen gevormde neggen. Daarboven is een rondboogfries, waarop de latere, houten kroonlijst rust. De, van vier- tot achtkant ingesnoerde, slanke, met leien gedekte spits is bekroond met een bol, waarop een gesmeed ijzeren leliekruis met haan.Ga naar margenoot+ In zijn onderste geleding heeft de toren een op geprofileerde zandsteenen ribben gedragen kruisgewelf met sluitsteen, waarin een roset is gehouwen. In de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ tweede geleding hangt een klok van 0,785 M. middellijn, met het opschrift: HENRICK TER HORST HEF MI GEGATEN IN DE STADT DEVENTER VORDE KERCKE RECKEN ANNO 1658 ‖ GERBRANDUS HENRICI PASTOR IN RECKEN KERCKMEISTERS BERENT BRUGGERS LUBBERT LUTTEKE TANCKINCK in Romeinsche kapitalen. De toren is voorzien van een uurwerk en wijzerborden. Kerk en toren dagteekenen vermoedelijk uit de vijftiende of de zestiende eeuw; de bovenhelft van den toren is blijkbaar in 1662 vernieuwd.
Ga naar margenoot+ 4. Het voormalig KLOOSTER ST.-CATHARINADAL doet thans dienst als kazerne der infanterie, de z.g. kloosterkazerne. Ga naar margenoot+ Literatuur. v. van der aura. Geschiedkundige Bijdragen betreffende het Norbertinenklooster van St.-Catharinadal, Oosterhout, 1894. Afb. 105. Plattegrond uit 1638 van het klooster St.-Catharinadal te Breda.
Ga naar margenoot+ Geschiedenis. Het vrouwenklooster St.-Catharinadal, omstreeks het midden der dertiende eeuw door Servatius van Breda gesticht te Vroenhout, tusschen Rozendaal en Wouw, werd, blijkens den incorporatiebrief, in 1271 op verzoek van den stichter ingelijfd bij de Orde der Norbertijnen. Door een overstrooming, vermoedelijk in 1288, werden het klooster en zijne bezittingen zeer beschadigd en vervielen de nonnen tot groote armoede, zoodat het voor haar een uitkomst was, toen Raso van Gaveren in 1295 haar klooster vereenigde met het Gasthuis te Breda. In 1308 werden Gasthuis en klooster weder gescheiden, waarna de nonnen zich vestigden buiten de toenmalige omwalling van Breda. Eerst bij den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitleg van 1531 kwam haar klooster binnen de muren der stad te liggen. Van dit oude klooster is niets naders bekend. Afb. 106. Plattegrond uit 1646 van het klooster St.-Catharinadal te Breda.
witten steene’ voor de kerk te leveren, nl. voet-, water- en daklijsten, vorstenGa naar voetnoot1), voorts de steen voor de ‘sammerande’ (chambranle), de dagkanten en den boog der deur, de steen voor de vensters, aan binnen- en buitenzijde geprofileerd, en de kantblokken, alles volgens de hem verstrekte teekeningen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toren op de kap, 40 voet hoog en omstreeks 8 voet wijd; kappen op een sacristie en een ‘warmhuisje’, alles met de bebording en gereed voor de afdekking met leien; eindelijk, aan de zuidzijde der kerk, het eene eind van de kloostergang, van lessenaardak, kruiskozijnen en zoldering te voorzien. Afb. 107. Kerk van het klooster St.-Catharinadal te Breda, thans kloosterkazerne, uit het noordwesten.
In 1500 werd de oude, met riet gedekte, kerk afgebroken en 8 Februari 1501 de eerste steen voor den nieuwen bouw gelegd door de priorin Adriana van der Veken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inrichting. De aanleg en inrichting van het blijkbaar gelijktijdig met de kerkGa naar margenoot+ gebouwde klooster zijn te kennen uit bewaard gebleven plattegrondenGa naar voetnoot1) van 1638 (afb. 105) en 1646 (afb. 106). Het plan van 1638 wijst het volledigst de bestemming der verschillende ruimten aan. Daaruit blijkt, dat het door een muur of heining afgesloten kloosterterrein aan de noordzijde zich uitstrekte tot den weg langs de oude stadsvest, welke weg was aangelegd in 1308, bij de vestiging van het klooster, na zijne scheiding van het Gasthuis. Het oostelijk deel van het terrein, door een muur van het westelijke gescheiden, diende als boomgaard en tuin en had geen andere bebouwing dan een hoveniershuis op den zuidwestelijken hoek. Op de westelijke helft van het terrein stonden in den noordoostelijken hoek, een pachterswoning en een groote schuur; langs den vestweg, de brouwerij en, op den noordwestelijken hoek, de portierswoning. Vlak daarbij was de kerk gelegen, in wier Afb. 108. Binnenplaats van het klooster St.-Catharinadal te Breda, thans kloosterkazerne, uit het zuidoosten.
verlengde, ten oosten, zich de woning van den proost bevond, die gelijkvloers, eenige spreekkamers, een zaal en een kamer voor den proost bevatte. Langs de zuidzijde van kerk en proosdij liep de eene arm van de kloostergang, die zich voortzette langs een, rechthoekig op de westelijke traveeën der kerk aansluitenden, vleugel, waarin zich een kapittelkamer, een schrijfkamer of kantoor, een ‘convent’ (in het plan van 1646 ook ‘werckkamer’ genoemd) en een keuken bevonden. Rechthoekig op dit gebouw - dus evenwijdig aan de kerk - stond een derde, kortere, vleugel, waarin de refter en het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘sieckhuys’. De door deze gebouwen grootendeels omgeven binnenplaats, de ‘panthof’, was verder door een muur omsloten en vormde dus een geheel ommuurden rechthoek. Afb. 109. Begijnhof te Breda, uit het zuiden.
godsdienstoefeningen hielden in een deel van den dormter. Na de herovering van Breda door Spinola kregen zij hare kerk terug, maar moesten die in 1645 met de kloostergebouwen en het grootste deel der kerkmeubelen tegen schadevergoeding afstaan aan Frederik Hendrik, die een Illustre School er in vestigde. Het klooster is daarna overgebracht naar Oosterhout en de gebouwen te Breda werden zoo goed mogelijk ingericht voor hunne schoolbestemming, waartoe de kerk in drie collegezalen werd ingedeeld en de bovenkerk als boekerij in gebruik genomen, terwijl in de andere gebouwen o.a. een ontleedkamer en een rijschool werden ondergebracht, en de hof in een kruidtuin veranderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dochter daar trouwde met den hertog van Yorck’.Ga naar voetnoot1) De kerk schijnt in het begin der achttiende eeuw voor godsdienstige doeleinden, later als hooischuur der artillerie te zijn gebezigd. In 1814 zijn de gezamenlijke gebouwen ingericht tot eene kazerne, die in 1843 is vergroot. Beschrijving. Plattegrond (plaat XXIV). Van de kloostergebouwen bestaanGa naar margenoot+ nog: a. de kerk, met den, langs den zuidwand daarvan gelegen, vleugel der voormalige kruisgang, b. het gedeelte van den westelijken vleugel van het klooster, waarin zich vroeger de kapittelzaal, de schrijf- en de werkkamer bevonden, c. een klein deel van den zuidelijken buitenmuur van de voortzetting der kruisgang langs de proosdij, geheel gewijzigd en zonder belang. De kerk, binnenwerks 34,30 M. lang en 9 M. breed, is georiënteerd met eene afwijking naar het noorden van 4½o.Afb. 110. Koperen voordraagkruis van het Begijnhof te Breda.
Zij is zeven traveeën diep, aan den westkant rechthoekig en aan den oostkant met een halven zeshoek gesloten. Tegen den zuidwand der kerk is een, inwendig 3,30 M. breede kruisgang aangebouwd, welke zich oorspronkelijk voortzette langs den westvleugel van het klooster. Hier zijn echter de muur, die de gang scheidde van de daarlangs gelegen drie vertrekken, en de scheimuren tusschen deze vertrekken, afgebroken, zoodat de westvleugel thans ééne ruimte vormt, de cantine. Gemeten van den kerkmuur af, is deze vleugel binnenwerks 30,20 M. lang en 11,80 M. breed. Uitwendig. De 14,85 M. hooge murenGa naar margenoot+ der kerk (afb. 107 en plaat XXV) zijn opgetrokken, op een voet van bergsteen, van roode baksteen (formaat: 0,17 × 0,08-0,085 × 0,035-0,04 M.; 10 lagen: 0,52 M.) in kruisverband, en versterkt door rijk-ontwikkelde, aan hunne voorzijde met bergsteenen banden versierde, beeren, waarvan die tegen den westgevel overhoeks zijn gesteld. Tusschen de beeren zijn in elke travee aan den noordkant overblijfselen bewaard van de met bergsteenen kantblokken versierde neggen van een spitsboogvenster, welks onderdorpel aansloot bij de 3,95 M. boven den beganen grond gelegen waterlijst. Deze vensters zijn thans dichtgemaakt en binnen hunne omlijsting zijn in elk twee rechthoekige ramen boven elkander geplaatst. Onder de waterlijst is in elke travee een rechthoekig venster aangebracht. Oorspronkelijk waren daar breedere vensters. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan den zuidkant, en in twee der drie zijden van de choorsluiting, zijn de vensters dichtgemaakt. De westgevel vertoont de kantblokken van een groot spitsboogvenster met een klein rond venster daarboven. Deze gevel heeft een driehoekigen top, afgedektAfb. 111. Verguld zilveren monstrans van het Begijnhof te Breda.
met een gehogelden bergsteenen ezelsrug, zonder kruisbloem. De kerk is gedekt door een met leien belegd zadeldak, hellend onder een hoek van 45o, en van steenen vorsten voorzien. De tegen den zuidwand der kerk aangebouwde kruisgang (afb. 108), van het binnenplein toegankelijk door twee spitsbogige toegangen met geprofileerde dagkanten, heeft gelijkvloers vier spitsboogvensters. Tot 7,70 M. boven den beganen grond is het muurwerk oud. Vermoedelijk lag oorspronkelijk ongeveer op deze hoogte het lessenaardak, waarmede de gang gedekt was. Thans is de muur hooger opgetrokken en van moderne, rechthoekige vensters voorzien. De westelijke vleugel van het klooster (afb. 108) vertoont alleen in zijnen oostmuur (aan de zijde van het binnenplein) nog overblijfselen van zijn oorspronkelijken toestand: spitsboogvensters met geprofileerde dagkanten. De westelijke wand is geheel gemoderniseerd. Ook dit gebouw is thans hooger opgetrokken dan het oorspronkelijk was. Ga naar margenoot+ Inwendig hebben de gebouwen alle karakter verloren. De kerk is door moderne vloeren verdeeld in een gelijkvloers, twee verdiepingen en zolder. Op de tweede verdieping zijn aan den zuidkant nog de geprofileerde dagkanten bewaard van de vroeger hier aanwezige, thans dichtgemetselde, vensters. De kerk is vermoedelijk overdekt geweest met een vlakke houten zoldering. Ga naar margenoot+ Vroegere toestand der kerk. Gelijk hare hoogte reeds doet vermoeden, was de kerk een dubbelkerk. Dit blijkt o.a. uit de bepaling, in een overeenkomst van 2 September 1644, dat de nonnen zouden behouden het gebruik van het ‘bovenchoor’ en uit de vermelding van beschot en gestoelte ‘boven int choor’. Het wordt bevestigd door het bericht, dat bij de inauguratie der in de kerk gevestigde Illustre School de stadhouder gezeten was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plattegrond van het klooster St.-Catharinadal te Breda, thans kloosterkazerne.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opstand en dwarsdoorsnede der kerk van het klooster St.-Catharinadal te Breda, thans kloosterkazerne.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op een troon ‘op het choor’ (Taxandria, II, blz. 177.) en van goor's mededeeling (blz. 187), dat ‘het bovenste gedeelte der kerk’ werd ingericht tot boekvertrek der school. Afb. 112. Zilveren kandelaars van het Begijnhof te Breda.
reeds in de oude kerk achter het altaar prijkte en waarop Jan van Nassau en zijne vrouw waren afgebeeld bij een tafereel van de kruisiging. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Engelen en Van Nemingen; en links het met een mijter gedekte wapen van den schenker: van sinopel, met drie palen van vaar, en gouden schildhoofd. Onder het wapen zijn devies: ne quid nimis. Ga naar margenoot+ 5. Het BEGIJNHOF is gelegen aan de Catharinastraat. Ga naar margenoot+ Literatuur. Cartularium van het Begijnhof te Breda, Afb. 113. Zilveren kandelaar van het Begijnhof te Breda.
uitgegeven door g.c.a. juten (ter perse)Ga naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nyewe kercke’ en ook huizen heeft vernieuwd (No. 173), van welke laatste er twee soorten waren, nl. met ééne en met twee woningen. Afb. 114. Zilveren wijnkan der Luthersche kerk te Breda.
werd eene regeling getroffen voor de verhuizing der Begijnen, daar Hendrik de nieuwe huizen van het Begijnhof, ter plaatse waarheen dat toen was overgebracht, voldoende had in gereedheid gebracht, hetgeen nog ontbrak met bekwamen spoed deed voltooien, en nu ook de gebouwen van het oude Begijnhof terstond ontruimd wilde hebben (No. 216). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Beschrijving. Het Begijnhof beslaat een ongeveer rechthoekig terrein, aan de zuidzijde begrensd door de St.-Wendelinskapel en het poortgebouw (zie afb. 97), aan de beide lange zijden door de huisjes der Begijnen en aan den noordkant door de kerk met pastorie (afb. 109). Midden op het hof ligt een bleekveld, waaromheen kleine tuintjes, onderling en van de bleek gescheiden door geschoren palmheggen.Afb. 115. Houten Christusbeeldje in de St.-Barberakerk te Breda.
De bebouwing biedt uit kunsthistorisch oogpunt niets opmerkelijks. Ga naar margenoot+ Het hof bezit een groot aantal zilveren en koperen voorwerpen voor kerkelijk gebruik, waarvan alleen de belangrijkste hier worden vermeld. Ga naar margenoot+ Gegoten koperen voordraagkruis (afb. 110), op een koperen bus, die om een stok kan worden bevestigd. Hoog: 0,27 M. XV of XVI. Ga naar margenoot+ Gedreven, verguld zilveren monstrans (afb. 111), versierd met gegoten heiligenbeeldjes: ter zijde van de luna, rechts de H. Begga, links de H. Catharina; ter zijde van de bekroning, rechts de H. Wendelin (?), links de H. Adrianus; in de bekroning, de H. Maagd en daarboven Jezus' hemelvaart. Op den top een pelikaan en crucifix. Op den voet vier gedreven medaillons met de vier Evangelisten. De monstrans is hoog 0,69 M. Onder den voet het opschrift: maeiken migelsen (?) meesteres 1628. Merken: Antwerpen, S, en een druiventros (?). Ga naar margenoot+ Een eenvoudige, gedreven, verguld zilveren kelk, ronde voet, balusterstam met acanthusloof, druiventrossen en acanthusbladeren om de cuppa. Hoog: 0,28 M. Omstreeks 1700. Ga naar margenoot+ Ovaal zilveren blad met gedreven rand van ovale medaillons en bladornament. In het midden gegraveerd monogram: M.A.R., met kroon er boven. Hierop twee eenvoudige, bekervormige burettes, met A en V op de deksels. Omstreeks 1700. Op het blad de merken: Antwerpen, een gekroonde B en een gekroond hoofd. Ga naar margenoot+ Gedreven zilveren front eener expositietroon, waarop een kuifstuk rust, gevormd van een schild met I H S en een hart erin, omgeven door stralenbundels, festoenen, rozetwijgen en engelkopjes. Onder het schild de H. Geestduif. Overgang Lodewijk XV naar Lodewijk XVI. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedreven zilveren Godslamp in kelkvorm, versierd met acanthusbladeren enGa naar margenoot+ schelpmotieven. Begin XIX. Gedreven roodkoperen Godslamp in kelkvorm, versierd met drie geelkoperen ramskoppen. Lodewijk XVI. Drie paar gedreven zilveren kandelaars (afb. 112) met op pootjes rustenden,Ga naar margenoot+ ronden voet en getorsten stam, geheel versierd met naturalistisch behandelde bloemen en bladeren, sommige met een engelfiguurtje op den voet. Hoogte: 0,435, 0,45 en 0,51 M. Omstreeks 1700. Amsterdamsche keur. Afb. 116. Schilderij in de St.-Barbarakerk te Breda: het H. Sacrament van Nieuwervaart.
Twee dergelijke gedreven zilveren kandelaars (afb. 113) met vaasvormige stam. Hoogte: 0,40 M. Omstreeks 1700. Antwerpsche keur. Acht geslagen geelkoperen kandelaars. De op klauwtjes rustende, driehoekige voet is versierd met cartouches; de stam vertoont op de zwellingen acanthusloof en festoenen. Hoog: 1,04 M. XVII B. Acht dergelijke kandelaars, met cherubkopjes op den voet. Hoog: 0,75 M. XVII B. Zestien eenvoudige kandelaars van rood en geel koper. Lodewijk XVI. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ 6. De LUTHERSCHE KERK, in eigendom en onderhoud bij de Luthersche gemeente, ligt achter de oostelijke bebouwing van de Groote Markt. Vroeger was zij bereikbaar door een thans afgebroken, eenvoudige rondboogpoort in de Veemarktstraat, met het opschrift repos alieurs.Ga naar voetnoot1) Het is een onbelangrijk gebouw, volgens van der aa (blz. 45 v.) gesticht in 1784, ter vervanging eener vroegere kerk, die in de Nieuwstraat stond en is afgebroken. In 1837 heeft het gebouw ‘aanmerkelijke herstellingen’ ondergaan. Ga naar margenoot+ Het eenvoudige doophek om den preekstoel prijkt met twee koperen bogen, elk bestaande uit twee koperen zuiltjes, die den boog dragen, waarop, in het midden, een koperen zwaan. Eind XVII. Op de bogen de jongere letters M.H. en A.S. Afb. 117. Détail van afb. 116.
Ga naar margenoot+ Aan den preekstoel is een koperen lezenaar bevestigd, in welks ornament het jaartal 1698 is aangebracht. Ga naar margenoot+ Een koperen kroon in de kerk, met tweemaal acht armen, is op den bol versierd met twee gegraveerde wapentjes, waarnaast spreukbanden met de namen: B. Vereyck en J.F. Martfeldt. Boven de wapens het jaartal 1726. Ga naar margenoot+ De kerk bezit een stel avondmaalszilver van elf stuks, waarbij: Een eenvoudige zilveren broodschaal, met ronden voet en balusterstam, die om de zwelling met gegraveerd schelpornament is versierd en in den ronden schotel met een wapen en het opschrift P.V. Vereycken 1726. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee zilveren wijnkannen (afb. 114) met Hollandsche keur en het jaartal 1745 (jaarletter M). Een verguld zilveren gladde beker op plompen balustervoet. XVIII. 7. De SYNAGOGE der Ned. Israëlietische gemeente in de Schoolstraat is eenGa naar margenoot+ onbelangrijk gebouw uit 1845. Zij bezit een Afb. 118. Fragment van een paneel behoorende bij de op afb. 116 weêrgegeven schilderij.
koperen kroon van tweemaal zes armen in deGa naar margenoot+ vormen van het eind der zeventiende eeuw, acht kandelaars van rood en geel koper, LodewijkGa naar margenoot+ XVI, en een eenvoudige, gemarmerd houten, Verbondsark, Lodewijk XVI.Ga naar margenoot+
8. De moderne KATHEDRALE KERK VANGa naar margenoot+ DE H. BARBARA, aan de Haven, bezit de volgende oude kunstvoorwerpen:Ga naar margenoot+ Houten beeldje van den kruisdragenden Christus (afb. 115) met overblijfselen der oude polychromie. Hoog 0,855 M. XV. Schilderij op paneel, in zwartgeverfdeGa naar margenoot+ houten lijst: de geschiedenis van het H. Sacrament van Nieuwervaart (afb. 116). Hoog: 1,40 M., breed 1,84 M. Omstreeks 1520. De schilderij, die niet meer in haar oorspronkelijken toestand verkeert, bestaat thans uit zes, door lijsten gescheiden, vakken. 1. In het midden een renaissance-monstrans, gehouden door twee engelen, met het onderschrift: ecce panis angelorum. 2. Daaronder twaalf mannen en een vrouw in biddende houding (afb. 117). 3. In het bovenste rechtervak (hoog: 0,68 M., breed 0,60 M.), een groep mannen en vrouwen, in aanbiddende houding om een door choorknapen vergezelden priester, die de H. Hostie van den grond neemt, om haar in een gereed staande ciborie te leggen. Op den achtergrond een stadje met kerk, waarboven het opschrift nieuvaert. Onder dit tafereel drie vijfregelige strofen:Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tsacrament begonst te bloeyen,
Doen hyt metter hant aenverde.
Het ne meer en dorst moeyen,
Liet weder vallen in derde,
Soot die here begerde.
Die vroukens liepen op de Nieuvaert,
Den pastoer vonden sy saen;
Dmirakel hebben sy hem verclaert
Ende hij is van stonden aen
Devotelyck derwerts ghegaen.
Die pastoer en tvolc vol commocien,
Knielende uut vuriger minnen,
Hief op tsacrement met devocien,
Te deum singende met blien sinnen
Ende brachtent ter kerken binnen.
4. Het bovenste linkervak geeft de overstrooming van den Biesbosch te zien. Op den voorgrond Dordrecht met Dubbeldam en den Hoek, links het doorbreken van den dijk, in het midden de rivier de Maas, rechts de oude Maas. Het gezicht op de overstrooming is genomen uit het noordwesten en omvat ongeveer den driehoek, gevormd door de lijnen, die Dordrecht, Heusden en Zevenbergen verbinden. De in dezen driehoek gelegen dorpen zijn aangeduid door kerkjes, waarbij de plaatsnamen staan. Onder dit tafereel de strofen: Alst dus iammerlijck was gheproeft,
Wert ghestelt op syn stede,
Ende heeft daer 1½c iaer ghetoeft,
De Nieuvaert noch staende in vrede,
Ende is vergaen doer swaters stuerhede.
Doen men XIIIIc ende XXI screef,
Brack dlant in, twas iammer groet,
Datter huys noch hof en bleef.
Veel menschen verdroncken en bleven doot
Sy waren al in groter noot.
Veel dorpen stonden in dit lant,
Men dreefter doer wagen ende vee;
Twas Hollant een costelijck pant
Ende nu es een wilde see.
Beter camp dan hals ontwee.
5. Het rechterbenedenvak stelt voor het afhalen der H. Hostie van de Haven door processiegewijze loopende priesters. Aan beide zijden de huizen der Vischmarktstraat, op den achtergrond de haven, met gezicht op de binnenzijde der havenpoort, links waarvan de stadskraan. Hieronder de strofen: Een antwort is terstont gegeven
Aen graaf Jan tot Breda here,
Ende hebben enen brief ghescreven
Met den bode reysende sere.
Een trou bode is wert groter ere.
Twas graef Jan een blide tydinghe,
Doen hy den bode hadde ghesien.
Syn hert stont in verblydinghe,
Horende des bisscops bedien,
Scryvende tsal alsoe geschien.
Des bisscops raet accordeerde,
Om t' halen tot Breda inder kerken,
Dwelk graaf Jan confirmeerde;
Sont uut scutten ende clerken
Seer costelyck na der Merken.
6. Het linkerbenedenvak geeft den westelijken wand van den toren te Breda te zien en daarvoor een priester, die, met een monstrans in de handen, uit de kerk komt, schrijdend tusschen geknielde choorknapen, die kaarsen en een vaan dragen. Op den voorgrond knielende figuren, eveneens kaarsen dragend. Hieronder: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veel miraculen, den boeck narreert,
Hevet gedaen in alder stont,
Eens deels hier ghefigureert;
Veel menschen ghemaeckt ghesont,
Men salt u maken cont.
Alle reliquien versaemt aen scakulen
En syn bij desen geen comparacie,
Gheen meerdere van miraculen
Dan God seve, tes schoon fondacie,
Ende bequame van administracie.
O Got, onder schijn des broots,
Dus wonderlyck ghevonden nu,
Verlost ons des ewich doots,
Roepende tot allen u,
Remissie van allen sonden ruu.
Afb. 119. Schilderij in de St.-Barbarakerk te Breda: de H. Hieronymus.
Een bij deze schilderij behoorend paneel (hoog 0,68 M., breed 0,346 M.) berust thans in het museum te Breda (afb. 118). Naar de volgorde van het verhaal, gaat dit tafereel vooraf aan het boven onder 5 beschrevene. Het geeft de aankomst der H. Hostie aan de haven te zien: eenige schepen liggen vóór de, thans van de buitenzijde geziene, havenpoort; op den achtergrond de huizen van de westzijde der Vischmarktstraat en de Groote kerk uit het noordwesten. Het paneel heeft slechts de helft van zijn oorspronkelijke grootte: de rechterhelft ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
breekt. Van de strofen, die er onder stonden, ontbreekt er één geheel en één voor de helft: Er staat: ...ssou in persone,
...stelecheit twas bavendinne,
... ou mari van Lone
...ontfingent sonder oxune,
... de wt commune.
Afb. 120 Zilveren reliekkruis in de St.-Barbarakerk te Breda.
Anno XIIIIc XLIX hier op let,
Blijkens de door hermans uitgegeven verklaring der voorstellingen stond deze schilderij vroeger in de Groote kerk ‘in prochiaens choer’, vermoedelijk het presbyterium. van goor (blz. 89), bericht, dat Jan van Nassau het H. Sacrament, nadat het van Nieuwervaart naar Breda was overgebracht, ‘op een prachtig outaar omtrent de sacristye’ deed plaatsen en dat de schilderij vroeger boven dit altaar stond. Hij verhaalt voorts, dat zij tijdens den beeldstorm ‘aan stucken raakte’ en dat daarom, na de inneming van Breda door Spinola, van stadswege was afgekondigd, dat alwie ‘enige stucken van de schilderye’ onder zich had, werd uitgenoodigd die tegen belooning op het stadhuis te brengen. In van goor's tijd werd de schilderij op het raadhuis bewaard. De door hem medegedeelde lezing der opschriften doet zien, dat toen geen andere tafereelen meer bekend waren dan die wij thans nog kennen. In de negentiende eeuw zijn de samenhangende stukken aan de kathedraal in bruikleen gegeven. Eene vergelijking van de door hermans uitgegeven verklaring der schilderij met de nog aanwezige opschriften wijst belangrijke verschillen aan. Eenerzijds geeft hermans strofen, die bij de schilderij ontbreken, anderzijds heeft deze laatste eenige strofen, welke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de verklaring mist. De schilderij in haar tegenwoordigen
Afb. 121. Verguld zilveren monstrans in de St.-Barbarakerk te Breda.
staat is echter onvolledig, daar haar eenige onmisbare tafereelen ontbreken: de vinding der H. Hostie en hare beproeving door Macharius. Maar daar zij ook meer geeft dan de verklaring, mag men vermoeden dat deze laatste is gemaakt voor een ouder schilderij en dat later, toen de thans nog bewaarde werd geschilderd, de verzen der oude verklaring zijn pasklaar gemaakt om als onderschriften te dienen bij de nieuwe tafereelen.
Schilderij op paneel, hoog 0,96 M., breed 1,205 M.: de H. Hieronymus in meditatie over een tafel geleund, vóór een Evangelieboek, opengeslagen bij Mattheus 25 en een afbeelding van Christus' verschijning op Thabor (afb. 119). In den trant van Marinus van Roemerswaal, omstreeks 1550. In eenvoudige ebben lijst, XVIII. De fraaie schilderij is helaas zeer beschadigd. Zilveren reliekkruis, hoog 0,62 M.Ga naar margenoot+ (afb. 120). Zes, op versierde voetstukjes zittende, leeuwtjes dragen den opengewerkten, langwerpig-zeskanten voet, waarop een geëmailleerd, bebloemd, groen heuveltje ligt, waarin het, in doorsnede gerektzeskantig, geheel opengewerkte kruis staat, welks vier uiteinden den vorm hebben van vierpassen. In deze zijn aan de achterzijde vergulde sterren, aan de voorzijde vergulde symbolen der vier Evangelisten aangebracht, met spreukbanden, waarop hunne namen. Alleen de engel en de adelaar zijn oud, de stier en de leeuw modern. In het midden van het kruis bevindt zich een ronde opening voor de plaatsing van een partikel van het H. Kruis, aan voor- en achterzijde afgesloten met glas, aan den achterkant voorzien van de scharnieren der oorspronkelijke sluiting. Het kruis dagteekent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 122. Verguld zilveren monstrans in de St.-Barbarakerk te Breda.
uit de vijftiende eeuw, en is voor eenige jaren gerestaureerd door J.H. Brom te Utrecht. Ga naar margenoot+ Verguld zilveren monstrans, hoog 0,82 M. (afb. 121). De achtpuntige, stervormige voet, die op leeuwtjes rust, draagt eenen achtzijdigen, opengewerkten stam, met, door laat-gothisch maaswerk doorbroken en met engelkopjes versierden, nodus. Op den stam rust een ronde plaat, waarop de luna, thans geplaatst binnen een cylinderglas. Aan weerszijden hiervan rijzen breede, doorbroken contreforten op, versierd met (moderne) heiligenbeeldjes. Op het ronde deksel staat een door zes contreforten gesteunde torenvormige overhuiving, waaronder een Mariabeeldje. De monstrans dagteekent uit het midden der vijftiende eeuw. Blijkens opschrift onder den voet is hij in 1889 gerestaureerd door J.H. Brom. Verguld zilveren monstrans, hoog 0,635 M. (afb. 122). Op een zeslobbigen voet staat de zeskante stam, welks nodus is versierd met bloemfiguurtjes. De stam draagt een zeskant blad, waarop de, in een cylinderglas geplaatste, luna. Aan weerszijden der luna opengewerkte contreforten met heiligenbeeldjes. Op het door een crête van laat-gothisch maaswerk omgeven deksel staat een Madonnabeeldje onder een torenvormige overhuiving, welker contreforten spuwers dragen. Eind XV. Merken: Breda, en een staande vogel. Ga naar margenoot+ Een zilveren, gedeeltelijk vergulde, pyxis, hoog 0.245 M. (afb. 123). Op een gladden zeslobbigen voet, waarop gegraveerd breda in Romeinsche kapitalen, draagt een zandloopervormige stam een ronde doos, met geprofileerde randen en versierd met open-gebogen, gehelmde hermen. Het door een crête omgeven deksel draagt een busje voor de olie der stervenden, onder een torenvormige overhuiving, die nog gothische vormen vertoont. Omstreeks 1540. Onder den voet staat gegraveerd: dit hebben de kercmeesters van de groote kerc gecoft om de siecken te besoecken tot goodts eeren 1627. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kerk bezit voorts zilverwerk in de stijlen Lodewijk XV en XVI, alsGa naar margenoot+ een altaarschel, een Godslamp en kandelaars. Ook twee gedreven missaalbanden, Lodewijk XV, met de merken: Antwerpen, AE, D en L dooreen en 54. Een kleine gedreven zilveren band, om een boekje uit 1759. Lodewijk XV. Merk: D H onder een kroon. Afb. 123. Zilveren pyxis in de St.-Barbarakerk te Breda.
Twee kleine gothische koperen kandelaars,Ga naar margenoot+ hoog 0,175 M. en een groote, hoog 0,845 M. alle XV. Een stel, bestaande uit kazuifel, choorkapGa naar margenoot+ en twee dalmatieken van blauwe, gebloemde zijde. XVIII B. Twee 8o vijftiende-eeuwsche handschriften opGa naar margenoot+ papier betreffende het mirakel van Nieuwervaart en het H. Kruis van Breda, gebonden in banden van bruin kalfsleder over houten borden, versierd met eenvoudig Renaissance-ornament in blinddruk. XVI.
9. De Roomsch-Katholieke PAROCHIEKERKGa naar margenoot+ VAN DEN H. ANTONIUS van Padua in de St.-Jansstraat is volgens van der aa (blz. 49) gebouwd naar het ontwerp van den Bredaschen architect Pieter Huysers Az., ‘onder het oppertoezigt van 's Rijkswaterstaat’. De eerste steen werd gelegd 20 April 1836 (De Godsdienstvriend, XXXVII, blz. 23), de wijding had plaats op 12 December 1837 door Mgr. C.L. baron van Wijckerslooth, bisschop van Curium i.p.i. (Beschrijving van de plegtstatige nwijding der St.-Antoniuskerk, Breda, 1837). De kerk, 48 M. lang, 20 M. breed en, in het middenschip, bijna 20 M. hoog, is een onbelangrijk gebouw in waterstaatsstijl, met een voorgevel van, ten deele met hardsteenimitatie bekleede, baksteen, waarop een toren, welks spits 50 M. boven den grond reikt. De kerk bezit o.a. de volgende oude voorwerpen:Ga naar margenoot+ Een gedreven zilveren, ten deele vergulde, monstrans Lodewijk XV. Een verguld zilveren monstrans in den vorm van een stralende zon, alsGa naar margenoot+ middelpunt eener goedgedreven voorstelling van Jezus' verschijning op den berg Thabor. Lodewijk XVI. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Een eenvoudig gedreven zilveren blad met twee Miskannetjes (afb. 124), in den stijl Lodewijk XV. Ga naar margenoot+ Een gedreven zilveren wierookvat in denzelfden trant (afb. 124). Ga naar margenoot+ Twee gebloemde zijden kazuifels. XVIII B. Een kazuifel van zilverlaken, met in goud geborduurde bloemen en ornament in den stijl Lodewijk XIV. Afkomstig van den kardinaal Joannes Henricus van Frankenberg, aartsbisschop van Mechelen († te Breda, 11 Juni 1804). Zie onder Rijsbergen. Ga naar margenoot+ In de pastorie zijn drie wanden van een vertrek behangen met geweven tapijten, waarvan er twee zijn geschonden terwille van deuren. Zij stellen boschgezichtenAfb. 124. Zilveren wierookvat en burettes in de St.-Antoniuskerk te Breda.
voor, in blauw, groen en grijs, met vergezichten op steden, en gestoffeerd door groote vogels in levendige kleuren (afb. 125). Vermoedelijk het werk van Vlaamsche tapijtwevers (Oudenaarde of Amsterdam), omstreeks 1700.
Ga naar margenoot+ 10. De moderne Roomsch-Katholieke PAROCHIEKERK VAN DE H. MARIAHEMELVAART, in de Ginnekenstraat, bezit o.a. de volgende voorwerpen: Ga naar margenoot+ Een eikenhouten Madonnabeeldje, hoog: 0,09 M. (afb. 126), geplaatst op een door cherubijntjes gedragen koperen wolkenbol met het opschrift refugium peccatorum. XVII. Om het beeldje, dat als miraculeus wordt vereerd, zijn vele zilveren ex voto's opgehangen, XVII en later, zonder eenig kunsthistorisch belang. Ga naar margenoot+ Een gedreven zilveren ciborie. Op ronden voet met opengewerkten bladrand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en versierd met hoog opgedreven engelkopjes en festoenen, staat de op dergelijke wijze getooide balusterstam, die de vergulde cuppa draagt, welker benedenhelft versierd is met cherubijnenkopjes en vier ovale cartouches met de beelden van heiligen uit de Sociëteit van Jezus. Het deksel, in denzelfden trant behandeld als de voet, wordt bekroond door een pelikaan en een kruis. Onder den voet het jaartal 1675 en de namen der schenkers (onleesbaar). Hoog: 0,52 M. Gedreven zilveren wijwaterbakje (afb. 127). Lodewijk XIV en XVI. Hoog: 0,16 M.Ga naar margenoot+ Een eenvoudige, gedreven zilveren Godslamp, in vaasvorm, versierd metGa naar margenoot+ ramskoppen, wier horens, waaraan de kettingen zijn bevestigd, door festoenen verbonden zijn aan ovale medaillonsAfb. 125. Wandtapijt in de pastorie der St.-Antoniuskerk te Breda.
met symbolische reliefs. Lodewijk XVI. Een stel, bestaande uitGa naar margenoot+ kazuifel, choorkap en twee dalmatieken, van rood satijn, in goud en kleuren doorweven met chineesche motieven. Omstreeks 1700.
11. De moderne Roomsch-KatholiekeGa naar margenoot+ PAROCHIEKERK VAN HET H. HART, aan de Baronielaan, bezit o.a. de volgende oude voorwerpen: Een gedreven zilveren ciborie.Ga naar margenoot+ Op een, met cherubijnenkopjes, korenaren en druiventrossen versierden, ronden voet staat een balusterstam, die een cuppa draagt, om welker benedenhelft acanthusloof is aangebracht. Op het deksel staat een kroon. De ciborie draagt het opschrift: adriaen ad. van keessel elisebeth van opstal syn huysvrou 1711. Merken: Breda, jaarletter O, en ruit in schildje. Lodewijk XIV. Een eenvoudige gladde zilveren kelk met balusterstam. Omstreeks 1700.Ga naar margenoot+ Merk: ruit in schildje.
In den toren der moderne Roomsch-Katholieke PAROCHIEKERK VAN DEGa naar margenoot+ H. ANNA, aan de Haagpoort, hangt een klok, middellijn: 0,85 M., met het opschrift: JOHANNES SITHOEF ME FECIT BRUXELLIS ANNO 1628, in Romeinsche kapitalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verdwenen kerkelijke gebouwen.Ga naar margenoot+ 1. De MARKENDAALSCHE- of KLEINE KERK, aan de westzijde van de Haven (thans Prinsenkade) gelegen, waar thans de Roomsch- KatholiekeAfb. 126. Houten Madonnabeeldje in de Maria-Hemelvaartkerk te Breda.
kathedraal staat, was, volgens van goor (blz. 91) zóó oud, dat niet meer kon worden nagegaan door wien en wanneer zij werd gesticht. Zij zou haren naam ontleenen aan hare ligging, bij de samenvloeiïng van ‘Mark ende A’, naar ‘het gemeene gevoelen’, na den bouw der Haagpoort, in 1362, zijn opgericht en behooren onder de parochie Prinsenhage. kleyn (blz. 91, n. 4) heeft echter aangeteekend, dat hij in een stuk van 1344 ‘het Markendaal’ vermeld vond als een aan de H. Maagd gewijd convent, zoodat het woord zou zijn te verklaren als de, voor een klooster zeer gebruikelijke, naam van ‘dal’ aan de Mark. In een stuk van 1475 (Cartularium van het Begijnhot te Breda, No. 139) treden op de ‘provisores seu manburni fabrici capelle de Merkendaele’, zoodat de kapel toen blijkbaar niet meer tot een klooster behoorde. Volgens krüger (III, blz. 250) was de kapel gewijd aan de H. Maagd, stond hare begeving aan den pastoor vanAfb. 127. Zilveren wijwaterbakje in de Maria-Hemelvaartkerk te Breda.
Breda en telde zij negen ‘altaren’. Na in 1578 aan de Hervormden te zijn afgestaan (van goor, blz. 74) werd zij blijk,-baar ontluisterd, want in 1581 is de mensa van haar hoofdaltaar gebruikt bij den bouw van den stadswatermolen (krüger, t.a.p.). Van 1581 tot 1590 en van 1625 tot 1637 was zij weder tijdelijk in het bezit der Katholieken, maar kwam toen voor goed in handen der Hervormden. In 1639 en 1640 werden ‘het altaar’, eenige kerkelijke ornamenten en eenige schilderijen en kerksieraden aan verschillende personen verkocht (Taxandria, V, blz. 125). In 1667 is de bovenbouw van den toren vernieuwd en in 1712 een orgel geplaatst in de kerk, die tijdens den Belgischen opstand ter huisvesting van krijgsgevangenen en later als fouragemagazijn dienst deed (van der aa, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blz. 44). Omstreeks 1840 is zij aan een particulier verkocht en in 1868 afgebroken. Wij kennen het uiterlijk der kerk uit verschillende oude afbeeldingen, als eene teekening van pronk uit 1729 (afb. 128) in 's Rijks prentenkabinet te Amsterdam, eene kopergravure uit 1743 van immink naar de swart (bij van goor, t.o. blz. 91) en eene waterverfteekening uit 1843 in het museum te Breda, die alle het gebouw weergeven, gezien uit het zuidoosten. Een gezicht uit het noordoosten geeft eene lithografie van omstreeks 1830, door a. uytenbogaart, in het museum te Breda. Blijkens deze afbeeldingen was het gebouw een laat gothische kruiskerk met rechthoekigAfb. 128. De afgebroken Markendaalsche kerk te Breda, naar eene teekening uit 1729 door C. Pronk.
gesloten choor, georiënteerd (zoodat het choor aan den kant van de Haven lag) met eenen dakruiter op de viering en met een vierkanten westtoren, welks, door vier hoektorentjes omgeven, achtzijdige spits een open klokkenkamer droeg, bekroond met een peer en kruis. De beeren op de hoeken van de choorsluiting en de transeptgevels waren overhoeks geplaatst, en op den gevel van het noordertransept stond een steenen kruis (deze bijzonderheden blijken uit de prent van immink). Dit kruis, 0,685 M. hoog, van laat-gothischen vorm, berust thans in het museum te Breda (afb. 129).
2. Het KLOOSTER DER ZWARTE ZUSTERS was gelegen aan de oostzijde derGa naar margenoot+ Molenstraat en de Oude Vest. De Zwarte zusters, aldus genaamd naar hare kleeding, waren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgens van goor (blz. 97) ‘in 't eerst weynige weduwen, die op 't platte landt van
Afb. 129. Steenen kruis der Markendaalsche kerk te Breda.
Brabant, omtrent 't jaar 1371, begonnen de ziecken te bezorgen, zonder onderscheid van krankheden en buyten wette, tot dat zij, in 't jaar 1462, den Afb. 130. Kruis van het klooster der Zwarte zusters te Breda.
regel en de kleeding van den H. Augustinus aannamen.’ Het is onbekend wanneer zij zich te Breda hebben gevestigd, haar kerk en huizing schijnen zij echter omstreeks 1500 te hebben gebouwd. Nadat zij in 1580 waren beschuldigd van bedrog - zij zouden twee houten kruisbeelden en een ‘Ecce homo’ kunstmatig bloed hebben doen zweeten - werden zij gevangengezet. Prins Willem I vergaf haar echter, en vergenoegde zich met de kosteres uit de stad te doen zetten en het klooster te veranderen in een pest- of ziekenhuis. De overgebleven zusters droegen in 1602 de gebouwen over aan de stad, die ‘het groote huis’ in 1606 deed inrichten tot weeshuis, en ‘het kleine huisAfb. 131. Afgebroken poortje van het klooster der Zwarte zusters te Breda, naar eene opmeting van E.P.J. de Wolf.
met den cingel’ tot woningen voor oude vrouwen, die door de armbezorgers, welker vergaderplaats mede in dit huis was, werden onderhouden. In 1887 zijn deze woningen afgebroken. Er zijn van dit klooster geene herkenbare overblijfselen meer dan een, architectonisch geheel onbelangrijk, huisje in de Molenstraat, welks topgevel een gesmeed ijzeren kruis (afb. 130) van omstreeks 1500 draagt. Bij de afbraak in 1887 heeft de toenmalige opzichter der gemeentewerken (thans gemeente architect) E.P.J. de Wolt een laat-gothisch poortje opgemeten, van baksteen met spaarzame toepassing van bergsteen. Deze opmeting (afb. 131) wordt bewaard in het museum te Breda. Het poortje vertoont de vormen van het begin der zestiende eeuw. De gesmeed ijzeren deurklopper is thans in het museum te Breda.
Ga naar margenoot+ 3. Het HUIS DER GRAUWE ZUSTERS, gelegen in het Valkenberg en aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Catharinastraat, is gesticht door Maria van Loon, de vrouw van Jan II van Nassau, volgens krüger (III, blz. 268), in 1476. Deze zusters, die geene professie of gelofte deden, doch een regel volgden, haar door Maria van Loon gegeven (Cartularium van het Begijnhof te Breda, blz. 208), schijnen ongeveer als Begijnen te hebben geleefd. Nadat althans haar huis in 1582, tijdens de furie van Haultepenne, was verbrand (van goor, blz. 98) en hare stichting dreigde te niet te zullen gaan, droeg de bisschop van Antwerpen hare bezittingen in 1629 over aan het Begijnhof,Afb. 132. Voorgevel van het Raadhuis te Breda.
‘gemerct de voorseide fundatie niet oft een weynich verschilt van den reghel ofte fundatiën des Baghijnhoffs’ (Cartularium, blz. 229). Gelijk in deGa naar margenoot+ Inleiding werd gezegd, hebben de heeren van Breda nimmer mannen-kloosters in hun gebied toegelaten. Tijdens den tachtigjarigen oorlog zijn evenwel verschillende Orden, door het Spaansche bewind geduld, tijdelijk te Breda gevestigd geweest. Van geen hunner huizen bestaan thans nog herkenbare overblijfselen. De verschillende vestigingen zijn vermeld bij van goor (blz. 98 v.) en bij krüger (III, blz. 269 vv.).
De ST.-ANTONIUSKAPEL, in 1382 gesticht aan den Fellenoord (van goor, blz. 92),Ga naar margenoot+ was reeds in van goor's tijd verdwenen.
Voor het voormalig klooster VREDENBERG, bij het Boeimeer, en den daarbij vroegerGa naar margenoot+ aanwezigen KRUISWEG, zie onder Prinsenhage. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het raadhuis.Ga naar margenoot+ Het RAADHUIS ligt aan de oostzijde der Groote Markt. Ga naar margenoot+ Geschiedenis. Volgens van goor (blz. 52) heeft het Raadhuis steeds op deze plaats gestaan. De stichtingstijd is onbekend. Het oude (eerste?) raadhuis is bij den brand der stad in 1534 verwoest. Van zijne inrichting is alleen bekend, dank zij eene aanteekening, door dr. corstens (Bredaniana, blz. 6) in het Gemeente-archief gevonden, dat ‘voor de schouw in de Raetcamer’ het volgende gedicht stond:
des wysemans leere.
1.[regelnummer]
Ghy, die zyt Raedt,
Uwe oogen opslaet
Tot desen [m]ure.
Die saeken verstaet;
5.[regelnummer]
Met goede maet
Doet recht al pure.
Dat niet en laedt
Om gonste noch baet,
Noch om eenighe huere -
10.[regelnummer]
Anders ghy gaet
Die rechte straet
Ten helschen vuere.
des duyvels raedt.
Ghy, die syt heeren,
Leert recht verkeeren
Om gunst en om gelt.
Dien ghy hebt leet,
Dien zydt bereedt
Te doen gewelt.
Neemt altois baet,
Dats mynen raet,
't Zy recht of crom -
Anders ghy gaet
Op alle straet
Voir gheck of dom.
1.[regelnummer]
Die een stede wel willen regeeren
Deze poincten moeten zy hanteren:
Eendrachtich moeten zy zyn met trouwen
Ende de gemeynen oirbaer aenschouwen;
5.[regelnummer]
Dat recht bevelen den vroeden
Ende tgemeene goet nauwe hoeden,
Ende bekeerent te meesten baten;
Te vryende houwen die ondersaten;
't Recht houden aen elcken gelycke,
10.[regelnummer]
Also wel den armen als den rycke;
Vreemde lyeden zyn genaedich
En in de bancke zyn gestadich;
Hunne vryheit niet laten breken;
Van gemeynen oirbaer dickwils spreken
15.[regelnummer]
Vast houden alle statuyten
Ende die quade werpen uyte;
Getrouwe zyn heuren heere,
Na der ouden wysen leere.
Soe waer eenen gebreect van desen,
20.[regelnummer]
Dair mach die stadt in vreesen wesen.Ga naar voetnoot1)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na den brand is het raadhuis, volgens van goor ‘op de oude grondslagen in der
Afb. 133. Schoorsteen in de vierschaar van het Raadhuis te Breda.
haast weder opgebouwd’. De boven aangehaalde prenten van santvoort en immink (zie blz. 67), vertoonen dit tweede (?) raadhuis, doch op zeer kleine schaal. Het schijnt bestaan te hebben uit een kelder, een gelijkvloers en twee verdiepingen, en had spitsboogvensters en een ingang met hoogen stoep ervoor in een, van boven rechten, met kanteelen bekroonden gevel. Het bevatte o.a. ‘een voorzaal, vierschaar, schepenkamer en griffie’. Boven de ‘voorzaal’ bevond zich een ‘zeer ruim en aanzienlijk vertrek’, later gebruikt als gildekamer der kolveniers. Het naast het raadhuis gelegen huis ‘Vogelsanck’, later ‘geschikt tot de vergaderplaatsen van den Magistraat en andere collegiën’, was in 1498 door de stad aangekocht en schijnt in 1536 te zijn ingericht tot stads ‘teerhuis’, waarvoor vroeger een huis in de Kerkstraat (thans Torenstraat) gebruikt werd (Bredaniana, blz. 33 v.). Hier werden van stadswege hij feestelijke gelegenheden Afb. 134. Portret van Willem III in het Raadhuis te Breda.
maaltijden gegeven en hier werd vermoedelijk ook de wijn verkocht uit den ‘stads keldenaer’ (vgl. o.a. een bericht uit 1540 bij van keppel, a.w. blz. 71). In de vierschaar van het tweede raadhuis schilderde Zymon Claes Hendricx in 1552 een Crucifix (hermans, Geschiedenis der rederijkers in Noordbrabant, 2e stuk, blz. 215). In 1594 stonden er drie ‘halve kanonnen’ (24-ponders) voor dit Raadhuis en in 1598 werd aan den gevel een ‘walvischgraat’ gehangen, door den stadsbode te Scheveningen opgedaan, en ‘tot een nyieuwicheyt oft memorie’ aan de stad geschonken. In de bestrating vóór het raadhuis waren kokers aanwezig voor de palen van het schavot (Bredaniana, blz. 35 en 34). 24 Januari 1766 werd besloten den voorgevel van het raadhuis te vernieuwen, volgens het ontwerp ‘getykent door den opsigter van syn Hoogheyts gebouwen Philip Willem Schonck’. 22 Maart d.a.v. had de aanbesteding plaats, waarbij Christiaan van Campen voor f 5499, - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het werk aannam, dat 16 Maart 1767 gereed werd opgeleverd (uitvoerige mededeelingen uit het bestek, in Bredaniana, blz. 39 v.). Aan Schonck, die geene bezoldiging had verlangd, werd een zilveren theeketel op komfoor ter waarde van f 234, - vereerd. In 1768 werd, insgelijks naar Schonck's ontwerp, begonnen aan de verbetering van het inwendige, o.a. aan de vernieuwing der vierschaar, ‘met heerlijke leestwerk en ornamente naer de nive smaeck’ (Bredaniana, blz. 46). Ga naar margenoot+ Beschrijving. Het raadhuis draagt in zijn onregelmatigen plattegrond, zijne bedaking en zijne achtergevels de duidelijke blijken van te zijn ontstaan door de samenvoeging en wijziging vanAfb. 135. Portret van een der Van Bergen's door J. de Baen, in het Raadhuis te Breda.
twee huizen. Ga naar margenoot+ De in 1767 voltooide voorgevel aan de Groote Markt (afb. 132), 19 M. breed, is opgetrokken van baksteen op een hardsteenen plint. De vensters zijn omlijst door hardsteenen kozijnen en ook de stoep en de poort zijn van hardsteen. Het beeld der Gerechtigheid boven de poort, evenals de leeuwen en de ‘vazen’ aan den stoep, werden geleverd door Guillaume Carrier, terwijl de ‘meester beelden steenhouder Nicolaas Demoulin, woonende te Esscaussine in Brabant’ eveneens aan den gevel werkte (Bredaniana, blz. 40). Op het met leien belegde dak van het raadhuis staat een open, zeskant torentje, waarin een klok, middellijn 0,475 M., met het opschrift: IAN ES MINE NAME ANNO DOMINI MCCCCLII, in gothische minuskels. Ga naar margenoot+ Inwendig. Door den ingang betreedt men de voormalige vierschaar (thans vestibule), welker zoldering is gestuct in den stijl Lodewijk XV, volgens de ‘ordonnansie’ van Schonck door den stukadoor François Beretta (Bredaniana, blz. 46). Tegen den oostelijken wand staat een gestucte schoorsteen (afb. 133), voorGa naar margenoot+ welks boezem op een console een houten Justitiabeeld is geplaatst, gemerkt I. Notelaer, (blijkens de stadsrekeningen, in 1706 gesneden door Jan Notelaer, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘borger ende mr. beeldhouwer te Breda’), in 1768 gerepareerd en wit geschilderd door Johannes Renier (Bredaniana, blz. 1 en 46). Aan weerszijden van den schoorsteen is de wand versierd met tropeeën, ‘verbildende aen de regte seyde (d.i. links van den beschouwer) de forsigtigheyt en de weesheyt, aen de linkerseijde de matigheit en geregtigheyt’ (Bredaniana, blz. 46). Van de vroeger in de vierschaar aanwezige balie zijn eenige fragmenten (een deel van het zeer eenvoudige hek, en twee cartouches met de wapens van Noordbrabant en Breda), Lodewijk XV, thans bewaard in het Gemeentemuseum. Aan den noordelijken wandGa naar margenoot+Afb. 136. Portret van een der Van Bergen's, door D. Mytens, in het Raadhuis te Breda.
der vierschaar hangen veertien schilderijen op paneel, meest portretten van Oranjevorsten, onbelangrijke copieeën, ten deele naar MiereveldGa naar voetnoot1) Deze schilderijen, evenals eenige in denzelfden trant in andere vertrekken van het raadhuis, zijn uit de nalatenschap van den schepen Snellen in 1792 voor f 79. - door de stad aangekocht (j.f. corstens, Gids voor Breda en omstreken, blz. 25). In de vierschaar staan tweeGa naar margenoot+ gegoten bronzen kanonnetjes, lang 0,68 M., op houten rolpaarden. De kanonnen, met ornamentranden en het wapen van Breda versierd, dragen het opschrift: johan swys me fecit hagae 1697. Een derde dergelijk kanon bevindt zich in het Gemeentemuseum. In den zuidelijken wand der vierschaar is een deur, Lodewijk XIV, waarboven een segment-vormig fronton met gesneden lofwerk, om een Justitiabeeldje, en spreukband met het opschrift: candide cauter et constanter, terwijl op het deurkalf in trekletters staat geschilderd: recte faciendo neminem timeas. Door het achter deze deur gelegen bodekamertje bereikt men de vergaderkamer vanGa naar margenoot+ Burgemeester en Wethouders, waarin een schoorsteen van rood- en grijsgeaderd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ marmer, Lodewijk XV, in 1770 geleverd door Ambrosius Carrier (Bredaniana, blz. 45). Voorts hangen hier twaalf portretten van Oranjevorsten, waaronder de vijf volgende van eenig belang: Portret op paneel, hoog: 069 M, breed: 0,50 M., borstbeeld naar links, volgens het overgeschilderde oude opschrift: rené de chalon prins van orangien sterf 1544. Portret op paneel, hoog: 0,70 M., breed: 0,575 M., borstbeeld eenigszins naar links, met het opschrift in negentiende-eeuwsche letters over oudere: koning willem prins van oranje. HetAfb. 137. Schilderij in het Raadhuis te Breda. Scipio geeft aan Albutius diens bruid terug, die hem, op een veldtocht in Spanje, als buit was ten deel gevallen.
portret (afb. 134) stelt den prins voor als knaap en is een goede kopie naar het origineel van G. Honthorst op Windsor Castle of naar de prent van Queborne (vgl. Catalogus der Julianatentoonstelling te 's-Gravenhage, 1909, Nos. 29, 30 en 33). Portret op paneel, hoog: 0,70 M., breed: 0,575 M., borstbeeld eenigszins naar links, ovaal in rechthoek, met het opschrift: graaf fredrik van frieslt. prins van orange. Links beneden gemerkt: Ao 1643 v. de Geest f. Portret op paneel, hoog: 0,68 M., breed: 0,575 M., borstbeeld eenigszins naar links, ovaal in rechthoek, van Prins Willem II. In de manier van Honthorst. Verpoetst en overschilderd portret op paneel, hoog: 0,695 M., breed: 0,57 M., borstbeeld naar links, met het opschrift: adolphus roomsch keizer, graef van nassau XVI. Ga naar margenoot+ In de raadzaal, achter de benedenverdieping aangebouwd, hangen een spiegel in vergulde gesneden lijst, Lodewijk XIV, en de volgende schilderijen: Ga naar margenoot+ Portret op doek, hoog: 2,24 M., breed: 1,485 M., van Maria, de vrouw van Willem II, staande, ten voeten uit, met Willem III als kleinen knaap links naast haar. In de manier van Honthorst of De Geest. In vergulde gesneden lijst, eind XVII. Zeer overschilderd portret op doek, hoog: 0,645 M., breed: 0,54 M., borstbeeld naar rechts, ovaal in rechthoek, van Willem II. Atelier Honthorst. Portret op doek, hoog: 1,275 M., breed: 1,02 M., kniestuk naar links, van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willem III, met veldslag op den achtergrond. Toegeschreven aan W. Wissink. In vergulde gesneden lijst, eind XVII. Portret op doek, hoog:Afb. 138. Voorgevel der voormalige vleeschhal, thans boterhal, te Breda.
1,29 M., breed: 1,04 M., kniestuk, van Maria, de vrouw van Willem III. In lijst als het vorige stuk. In 1698 ontving Frans Verheyden eene betaling o.a. voor: ‘twee gemaeckte vergulde lijsten omme het portret van de coninck en coninginne van Engelant’ (De Opmerker, 1904, blz. 181). Drie onbelangrijke schilderijen op doek, portretten van Jan Willem Friso en Eugenius van Savoye. Twee schilderijen op doek, de gebroeders Van Bergen, in vergulde, gesneden lijsten, versierd met het wapen der Van Bergen's en oorlogs- en schippersattributen. Het eene, hoog: 1,29 M., breed: 1,05 M. (afb. 135) is links beneden gemerkt: J. De Baen 1676, het andere hoog: 1,255, breed: 1,05 M. (afb. 136) op dezelfde plaats: D. Mytens fec. (de D en M dooreen). Beide schilderijen zijn verdoekt. Op de verdieping van het raadhuis, bereikbaar langs een eenvoudige trap, bevinden zich o.a. de kamers van den Burgemeester en den Secretaris en de Secretarie. In de kamer van den Burgemeester, vroeger de vergaderzaal der Tienraden, staat tegen den noordelijken wand een hardsteenenGa naar margenoot+ schoorsteen, Lodewijk XV, geleverd in 1770 door Hendrick Gijsenhart, meester steenhouwer (Bredaniana, blz. 43), met een schilderij op doek, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoog: 1,78 M., breed: 1,40 M., in den trant van De Lairesse voorstellende: Scipio's grootmoedigheid (afb. 137). Ga naar margenoot+ De wand tegenover den schoorsteen is met een geschilderd behangsel bekleed: in het midden een geschilderde nis,Afb. 139. Détail van afb. 138.
waarin een beeldhouwwerk-nabootsende figuur der Justitia, gemerkt: J.H. Fredriks 1804. De wandvakken aan weerszijden dezer nis, vertoonen geschilderde randen, blijkbaar bestemd om met voorstellingen te worden gevuld. Evenzoo de wand tegenover de vensters. Boven de twee in dezen wand aanwezige deuren zijn in grijs en matgroen figuren geschilderd: de Voorzichtigheid en de Zwijgzaamheid, deze laatste voorgesteld als een oude man, die twee vingers der rechterhand voor den mond houdt. Ga naar margenoot+ In deze kamer staan zes eenvoudige eikenhouten stoelen en een leunstoel, Lodewijk XVI, met moderne bekleeding. Ga naar margenoot+ In de kamer van den Secretaris hangen twee schilderijen: een onbelangrijk portret van René van Châlon en een portret op paneel van Filips Willem, vermoedelijk kopie naar Ravesteyn. Ga naar margenoot+ In de Secretarie is een met eenvoudig snijwerk versierde portebrisée, Lodewijk XVI. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Burgerlijke openbare gebouwen.Ga naar margenoot+ 1. De VOORMALIGE VLEESCHHAL, thans boterhal, is gelegen aan de westzijde der Groote Markt. Ga naar margenoot+ Geschiedenis. In 1355 (zie blz. 21) stonden de vleeschhouwers in het benedendeel van de ‘hal’, waarvan het bovendeel bij dekens en gezworenen van het wolwerk in gebruik was, en die stond ‘bij de korenmarkt’, welke zich toen bevond aan het einde der tegenwoordige Vischmarktstraat (van goor, blz. 54). Of deze ‘halle’ hetzelfde gebouw is als het ‘vleeschhuis’, waarvan in 1453 wordt gewaagd in den oudsten, bewaarden ambachts- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brief der vleeschhouwers (uitgegeven door bezemer, Oude rechtsbronnen der stad Breda, blz. 112) blijkt niet. In 1570 stond de hal op den hoek van de Halstraat en de Oude Vest (Bredaniana, blz. 14), ter plaatse waar zich thans het wapenmagazijn bevindt (zie blz. 57). 20 Januari 1614 werd besloten het voor de helft aan de stad behoorende huis ‘het wit Lam’ op de Groote Markt ‘tot een halle te appliceeren ende gebruycken’, nadat de stad in 1613 van Filips Willem vergunning had gekregen de aan particulieren behoorende helft van dit huis te onteigenen. 9 Juni 1614 werd besloten aan den steenhouwer Melchior Herbach aan te besteden ‘eene heerlijcke poorte van witten steen met cosijnen, rychels ende specklagen voirde eerste verdiepinge aan de vleeschhalle’ en 26 Juni 1615 ontving Herbach, ‘steenhouwer alhijer’ 660 Rijnsguidens voor het leveren der poort, die hij ‘mondeling op zeker patroon aengenomen hadde’, zoodat hij niet zelf de ontwerper schijnt geweest te zijn. 20 Juni 1617 ontving dezelfde 150 Afb. 140. Poort aan de Karrestraat van de voormalige vleeschhal te Breda.
guldens ‘voor eene steenen poorte op seker patroon aengenomen ende gemaekt voor aen den gang van de vleeschhalle in de Karstrate uitcomende’, terwijl de ‘metselaar Cornelis Lenaerts van Erffrente’ werd betaald voor het afbreken eener oude en het stellen der nieuwe poort in de Karrestraat. De hal was intusschen 8 Mei 1617 in gebruik genomen. 5 October d.a.v. werd besloten de ‘bovencamere’ der nieuwe vleeschhal af te staan ‘aen de gemene gesellen ende gilde van den voetboge... om die ten hare vergaederinge ende bijeencompste te gebruycken (Bredaniana, blz. 16 v.; vgl. hieronder, blz 194). Beschrijving. Van het inwendig geheelGa naar margenoot+ gemoderniseerde gebouw, rechthoek van binnenwerks 23 × 8,80 M., is alleen de voorgevel nog opmerkelijk (zie afb. 138). Deze gevel, breed 9,30 M. en, in de middenpartij, hoog 15,10 M., is opgetrokken van baksteen. De hoekpilasters, de poort en de vensterkozijnen zijn van hardsteen, de kroonlijst en het fronton, met eene voorstelling van St. Joris, die den draak verslaat, waaronder een spreukband met anno mdcclxii, zijn van hout. Zoowel deze voorstelling als de boven de poort geplaatste hardsteenen cartouche met een kruisboog, herinneren aan de bestemming der bovenhelft van het gebouw als gildekamer der voetboogschutters. De gevel dagteekent blijkbaar van 1772, alleen de poort (afb. 139) en de boven de deuren geplaatste runderkoppen zijn ouder: het in 1615 geleverde werk van den Bredaschen steenhouwer Melchior Herbach. Van denzelfden is de aan de Karrestraat staande | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hardsteenen poort (afb. 140), welke de niet-overdekte gang afsluit, waarmede de achter-uitgang der hal aan die straat is verbonden.
Ga naar margenoot+ 2. De VISCHMARKT ligt aan de haven, op den hoek der Vischmarktstraat. Ga naar margenoot+ Geschiedenis. In den oudsten bewaarden ambachtsbrief der visschers, van 1433, wordt in artikel 21 de plaats aangewezen waar de vischkoopers zullen staan, en boete bedreigd tegen wie dichter bij de kerk (‘hierbynnen ter kerken waert’) plaats nam. De vischmarkt werd toen in de Reigerstraat gehouden, waar vischbanken werden opgeslagen, zoo dikwijls het noodig was, en daarna weder opgeborgen, door eenen knecht, die werd bezoldigd Afb. 141. Gezicht op de Haven te Breda, uit het noordoosten, naar eene lithografie van omstreeks 1830.
door de kerk, welke het ‘intgeld’ van de visch genoot (vgl. blz. 63). In 1492 kocht de stad het huis ‘het Paradijs’ op den westelijken hoek van de tegenwoordige Vischmarktstraat en de Haven, en deed daar omsteeks 1500 een vischmarkt bouwen (van goor blz. 54), die later uitsluitend voor den verkoop der zeevisch is bestemd, - de riviervisch werd toen aan de andere zijde der Vischmarktstraat verkocht - en in de achttiende eeuw door een nieuw gebouw vervangen. Ten westen der vischmarkt werd in 1554 het ‘inthuisje’ opgetrokken (van goor, blz. 54), dat in van goor's tijd door het gilde der voerlieden werd gebruikt, later als nachtwachthuisje diende en in 1866 is afgebroken (aanteekening van den stadsarchitect A.F.H. Cuypers op de straks te noemen teekening). Ga naar margenoot+ Beschrijving. De vischmarkt is een open hal, in den vorm van een rechthoek, met zijne lange zijden aan de Haven gelegen, lang 19,10 en breed 8,33 M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oorspronkelijk had deze hal een driebeukigen aanleg, gevormd door vier rijen Dorische hardsteenen zuilen, hoog 2,50 M., waarvan de buitenste een houten hoofdgestel dragen, waarop het dak rust. Op den zuidoosthoek stond een eenvoudige hardsteenen pomp. In dezen toestand is de vischmarkt weêrgegeven op eene in het Gemeente-archief bewaarde opmeting, in 1831 gemaakt door den stadsarchitect k. koelewijn de geus, waarop ook het ‘inthuisje’ nog voorkomt (gereproduceerd bij c.h. peters, De Nederlandsche stedenbouw, II, blz. 297) en op eene litho van omstreeks 1830 (afb. 141). In
Afb. 142. De Gasthuiskapel te Breda.
1906 zijn de beide binnenste zuilenrijen afgebroken en is de kap vernieuwd. Het gebouw dagteekent vermoedelijk uit de achttiende eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verdwenen openbare gebouwen.Handelsinrichtingen. Kort vóórGa naar margenoot+ den aankoop van het huis, dat plaats zou maken voor de vischmarkt, in 1490, had de stad recht daartegenover, ter plaatse waar zich nu het postkantoor en het daarvoor gelegen pleintje bevinden, ‘verscheidene erven’ gekocht en ‘deselve doen effenen en slegten tot een bekwaam plein, waar op namaals de kraan is gebouwd’. Aan den zuidkant van dit plein stond de stadswaag, in de nabijheid bevonden zich de oude hal en de korenmarkt, zoodat de handelsinrichtingen der stad hier alle bijeen waren. Het weinige, dat wij weten van de oude HAL is boven (blz. 21) medegedeeld.Ga naar margenoot+ Van de overige gebouwen kennen wij:Ga naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vloers diende voor de waag, de verdieping was door de stad ten gebruike gegeven aan de handboogschutters van St. Sebastiaan voor hunne vergaderingen. Het gebouw, welks voorgevel in 1838 werd vernieuwd (Gemeenteverslag over 1865, blz. 56), is afgebroken om plaats te maken voor het postkantoor. Afb. 143. Voorgevel van het Oudemannenhuis te Breda.
Ga naar margenoot+ 2. De KRAAN, in 1397 vermeld (zie blz. 21), werd na 1490 geplaatst op het plein aan de Haven, vóór den zijgevel der Waag. In hare gedaante van omstreeks 1500 komt zij gedeeltelijk voor op de schilderij van het Sacrament van Nieuwervaart (afb. 116), in lateren vorm is zij weergegeven op eene opmeting uit 1823, bewaard in het Gemeente- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
archief (plaat XXVI) en op een litho van omstreeks 1825 (afb. 141). Zij is afgebroken in 1864 (Gemeenteverslag over 1865, blz. 56). Afb. 144. Détail van afb. 143.
of St. Joris, hadden hunnen Doelen aan het einde der Doelstraat, op een terrein, dat later aan de Kapucijnen is afgestaan (vgl. blz. 143), waarna de Doelen werd overgebracht naar een erf bij de Ginnikenpoort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 145. Détail van afb. 144.
want ‘al dit gemelde speelgevaert is - volgens van goor (blz. 90) - ‘om den benaeuden en zorgelijcken tijd in 't jaar 1574 niet meer gebruyckt, en daar na in 't geheel agtergelaten’. In 1586 was de schuur aan de stad verhuurd (van keppel, blz. 69). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebouwen voor liefdadigheid en onderwijs.Ga naar margenoot+ 1. HET GASTHUIS, thans Oudemannenhuis geheeten, staat aan de Boschstraat, No. 22. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaat XXVI.De voormalige kraan te Breda, naar eene opmeting uit 1823 door K. Koelewijn de Geus.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gesticht bestond vanouds uit twee deelen: het eigenlijk gasthuis ten behoeve van oude en gebrekkige lieden der stad, en de Beyaert - waarnaar thans nog het aangrenzend straatje geheeten is -, verblijf voor pelgrims en reizigers. Daar van den beiaard misbruik werd gemaakt, is dit deel later ingericht voor pestlijders en als zoodanig in 1599 vergroot door den aanbouw van zes huisjes, die in 1740 zijn verkocht, terwijl de beiaard toen als gekkenhuis dienst deed. De kapel, na de inneming der stad door Frederik Hendrik, eenigen tijd als Engelsche en als Afb. 146. Regentenkamer in het Protestantsch Weeshuis te Breda.
Waalsche kerk benut, daarna tot bergplaats voor stadsgereedschappen in gebruik genomen, heeft vervolgens tot verschillende doeleinden gediend. Thans is zij, voor zooverre nog bestaande, als brokkenhuis in gebruik bij de St.-Vincentius-vereeniging. Beschrijving. Plattegrond.Ga naar margenoot+ Van de aan de H. Maagd gewijde kapel, die, ten zuiden van het gasthuis, met haren westgevel aan den Beiaard ligt, zijn thans nog herkenbaar (zie afb. 142) het schip, de noordelijke kruisarm en het choor, alle zeer geschonden en door ingebouwde muren voor de tegenwoordige bestemming geschikt gemaakt. De kapel heeft bestaan uit een vier traveeën diep schip, een smaller transept, waarvan elke arm twee traveeën telde, en een choor, gevormd door twee traveeën (waarvan de meest westelijke vensterloos was), gesloten met drie zijden van eenen achthoek. Het choor is georiënteerd met eene afwijking naar het noorden van 1 graad. Onder den noorder kruisarm is een later ingebouwde kelder, gedekt met een tongewelf, waarvan de kruin hooger ligt dan de oorspronkelijke vloer der kapel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Het inwendig der kapel is geheel gewijzigd. Van het uitwendig, opgetrokken van baksteen (formaat: 0,18 × 0,085 × 0,04 M., 10 lagen: 0,54 M.), in onregelmatig verband, herinneren aan den oorspronkelijken toestand: de benedenhelft van een venster in den noordelijken schipwand met laat-gothisch geprofileerde baksteenen dagkanten en den aanzet van een baksteenen montant, die bewijst, dat het venster driedeelig was; een dergelijk venster, overhoeksche beeren en een beer van het noordelijk transept, de laatste voorzien van een zandsteenen afdekking der plint, een waterlijst en hoekblokjes van hetzelfde materiaal; sporen van smalle vensters in het choor. Een en ander wijst er op, dat deze kapel dagteekent uit het eind der vijftiende,Afb. 147. Rouwbord in het Protestantsch Weeshuis te Breda.
of het begin der zestiende eeuw. Ga naar margenoot+ Van het eigenlijk gasthuis is, volgen van goor, in 1643 ‘de voorgevel zeer cierlijck opgebouwt’, mededeeling, die te vermoeden geeft, dat voor een ouder gebouw alleen een nieuwe gevel werd gezet. Hoewel het inwendige van het gebouw gemoderniseerd is, wijst de indeeling er toch wel op, dat het gelijktijdig met den gevel is ontstaan. De zeer goed bewaarde gevel (afb. 143) - waarvan het metselwerk is beschilderd in baksteenkleur met nabootsing van voegen - wordt door acht paar vlakke pilasters met zandsteenen plinten en lijstkapiteelen, verdeeld in zeven traveeën, van welke de twee, die de middelste flankeeren, half zoo breed zijn als de overige. Deze pilasters dragen een thans geelgeschilderd hoofdgestel,' waarvan de architraaf van zandsteen, het gebogen fries gemetseld en de kroonlijst met de op balkjes (modillons) gedragen gootlijst van hout is. Het gebouw wordt gedekt door een met roode pannen belegd zadeldak met schilden naar de zijgevels. Op de beide hoeken is dit dak versierd door met lood bekleede, ananasvormige bollen; op het midden draagt het een zeskanten dakruiter met een open klokkenstoel, gedekt door een met lood bekleede peer, waarop een windvaan in den vorm van een haan. De middelste travee heeft een, in zandsteen uitgevoerde, breede korfboogpoort (afb. 144), waarboven een op Jonische pilasters gedragen hoofdgestel, met een driehoekig fronton, welks gevelveld met twee festoenen is versierd, terwijl op elk der beide hoeken het beeld van een ouden man staat. In de zwikvullingen om den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
poortboog staat: anno 1643. De tweedeelige deur heeft in haar rechterhelft een wiket, waarin een met versierd smeedwerk bevestigd slot en een door ijzeren traliewerk beschermd luikje (afb. 145). In elk der overige traveeën zijn twee vensters, waarvan die in het gelijkvloers voor de benedenhelft met ijzeren kooien, in het bovenlicht met gewrongen diefijzers zijn voorzien. In de kozijnen der bovenvensters zijn de doken van vroeger aanwezige luikjes bewaard. Boven de tweede, middelste en zesde travee is een dakvenster, tweedeelig en met een driehoekig fronton gedekt. Afb. 148. Plattegronden van het huis Brecht, thans Militair hospitaal, te Breda.
In het torentje hangt een klok van 0,45 M. middellijn, met het opschrift:Ga naar margenoot+ MARIA APPELLOR SUB OMNIBUS PRESUPTIS ANNO DNI MCCCCCII WILHELMUS ET JASPER FRATRES ME FECERUNT, in gothische minuskels. Inwendig heeft het gebouw niets opmerkelijks meer. Op de binnenplaats hangt een klokje van 0,31 M. middellijn met het opschrift: SOLI DEO GLORIA ANNO 1732, in Romeinsche kapitalen.
2. Het PROTESTANTSCH WEESHUIS, ligt aan de Oude Vest bij de Halstraat.Ga naar margenoot+ Geschiedenis. In 1606 werd een weeshuis opgericht, voor de kinderen van BredascheGa naar margenoot+ burgers, en gevestigd in een deel van het klooster der Zwarte zusters (zie blz. 153). In | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1637 volgde de stichting van een ‘arm kinderhuys’ ten behoeve der weezen, die in het burgerweeshuis niet mochten opgenomen worden. Voor dit laatste werd het huis Van Galen aan de Oude Vest aangekocht en ingericht (van goor, blz. 110 vv. en blz. 132 vv.) Beide stichtingen zijn in 1894 ondergebracht in nieuwe gebouwen. Eenige onderdeelen der kamers van regenten en regentessen uit het oude burgerweeshuis zijn in het nieuwe overgebracht. Ga naar margenoot+ Beschrijving. De regentenkamer (afb. 146), uitgevoerd in den stijl Lodewijk XIV, heeft een met snijwerk versierde houten zoldering. De wanden zijn,Afb. 149. Lengtedoorsnede van het huis Brecht, thans Militair hospitaal, te Breda.
boven een moderne lambriseering, bekleed met veelkleurig goudleder Lodewijk XV. De rijk gesneden houten schoorsteen vertoont in den boezem een wapen en daaronder het opschrift: johan van collema ‖ geboren te breda den 11 decem ‖ ber 1652 overleden in london den 10 septem ‖ ber 1737 os heeft aan desen huyse waarinne nevens sijn ‖ broeder is opgevoed gemaakt 5000 ponden sterling welke ‖ making aan geme huyse vervallen is in den jaare 1752 wanneer ‖ regenten ware en derselver huysvrouwe regentessen ‖ philip wilhem croyze med. doctor en schepen ‖ johan van sijpesteyn schepen ‖ mr. huybert van rykevorsel advocaat ‖ christiaan jacob henni stokhouder. Boven de deur een schilderij: boerentooneeltje, in den trant van Teniers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kamer bevat: Drie leunstoelen, acht stoelen en een klein tafeltje, Lodewijk XV.Ga naar margenoot+ Een gesneden spiegeltje, Lodewijk XIV. Een eenvoudig buffetkastje, Lodewijk XVI. Een zilveren beker met deksel (hoog: 0,35 M.) met het opschrift johan vanGa naar margenoot+ collema mdcclii. Merken: Holland, Den Haag, jaarletter F, meesterteeken H. Afb. 150. Détails van het huis Brecht, thans Militair hospitaal te Breda.
De regentessenkamer draagt het karakter van den stijl Lodewijk XVI. ZijGa naar margenoot+ heeft een met snijwerk versierde houten zoldering, een met een geschilderd bloemstuk voorzienen schoorsteen, beschilderde behangsels met bloemvazen in nissen en boven de deuren slechte grisailles, alles het werk van J.H. Fredriks, en gemerkt met diens naam en het jaartal 1787. Voorts bezit het weeshuis: Een fraai gesneden eiken rouwbord (afb. 147), breed en hoog: 0,54 M.,Ga naar margenoot+ voor Jan van de Wijngaarde, † 1552. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Een portret van den schilder J.H. Frederiks, oud-verpleegde van het burgerweeshuis, en een door hem geschilderd bloemstuk, gemerkt: J.H. Fredriks 1778.
Ga naar margenoot+ 3. Het ROOMSCH-KATHOLIEK GASTHUIS staat aan den Haagdijk. Ga naar margenoot+ Geschiedenis. De deken van Antwerpen, Anselmus Smit, geboren te Breda, beschikte bij testament van 1 Augustus 1449, opgemaakt in het St.-Antoniusklooster te Florence, dat zijn huis aan den Haagdijk te Breda zou worden ingericht tot een oudemannenhuis. In den Afb. 151. Binnenplaats van het huis Brecht te Breda, uit het noordwesten.
stichtingsbrief van 30 Mei 1455 bepaalden de uitvoerders van zijn testament het aantal der verpleegden op minstens acht en hoogstens dertien (van goor, blz. 109). Ga naar margenoot+ Voorwerpen. Het gasthuis bezit o.a. de volgende oude kunstvoorwerpen: Houten beeld, ‘ecce homo’. Hoog: 0,90 M. XVII B. Weinig belangrijk en zeer geschonden tryptiekje in houten lijsten, waarvan het middenstuk (hoog: 0,82, breed: 0,55 M.) de kruisiging voorstelt, terwijl op den rechtervleugel (breed: 0,28 M.) aan de binnenzijde Jezus in den hof van Olijven en op den buitenkant de H. Joannes is afgebeeld. Op den linkervleugel: de opstanding uit het graf en de H. Franciscus. Midden XVI. Zeer beschadigd schilderij op doek: Jezus geneest den melaatsche. Hoog: 1,90, breed: 1,34 M. XVII B. Zeer beschadigd schilderij op doek: het laatste oordeel. Naakte mannenen vrouwenfiguren rijzen in biddende houding op uit het vagevuur voor den op wolken tronenden Verlosser, aan wiens voeten, links, de H. Maagd geknield ligt. Gemerkt, links beneden: J.E. Quellinus 1672. Hoog: 1,45, breed: 1,98 M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschadigd, onbelangrijk schilderij op doek: de verloving der H. Maagd. Hoog: 1,13, breed: 0,96 M. Omstreeks 1700. Twee staande horloges, het eene in den stijl Lodewijk XV, gemerkt:Ga naar margenoot+ Daniel Perrin, Amsterdam; het andere, in den stijl Lodewijk XVI, gemerkt: Daniel Gohier à La Haye. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verdwenen gebouwen van liefdadigheid en onderwijs.Verschillende instellingen van liefdadigheid, thans opgeheven of gehuisvest in moderne gebouwen, zijn beschreven bij van goor, Afb. 152. Binnenplaats van het huis Brecht te Breda, uit het zuidwesten.
van der aa en krüger. Vermelding verdienen nog: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Particuliere gebouwen.A. MIDDELEEUWSCHTYPE. Zuiver middeleeuwsche woonhuizen zijn niet bewaard gebleven, de meeste werden in den brand van 1534 verwoest. Ook de betrekkelijk talrijke, in het eind der vijftiende en het begin der zestiende eeuw gebouwde, grootscheepsche huizen voor de leden der hofhouding van de heeren van Breda (vgl. o.a. j.f. corstens, Gids voor Breda en omstreken, blz. 19 en 27) zijn verdwenen. Van een viertal echter bleven overblijfselen gespaard. 1. Het HUIS BRECHT, thans Militair hospitaal, Singelstraat.Ga naar margenoot+ Geschiedenis. Volgens van goor (blz. 51) is dit huis, in de dertiende eeuw reedsGa naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekend, in 1525 gebouwd door Godevaert van Brecht, ridder, heer van Dussen en Baillerieu. Toen van goor schreef, woonde er de Overste Luitenant Michiel Samuel Mestral. Van der aa (blz. 60) meent, zonder vermelding van bron, dat het huis in 1534 gebouwd is, door den bouwmeester van het kasteel. In 1828 is een oostelijk van het huis liggende tuin bebouwd en het huis aldus vereenigd met het toenmalig Militair hospitaal, aanvankelijk paardenstal, later lombard.Ga naar margenoot+ Beschrijving. Plattegrond (afb. 148). Het bouwterrein, aan den westkant Afb. 153. Détails van het huis van Renesse, thans Katholieke Kring, te Breda.
afgesloten door den muur der belending, heeft den vorm van een langwerpigen rechthoek, waarvan de zuidelijke smalle zijde aan de straat ligt. Door een op den zuidwestelijken hoek gelegen, ongeveer 2,70 M. breeden doorrit, bereikt men van de straat een binnenplaats, waaromheen aan zuid- en oostzijde de woonvertrekken zijn gebouwd, terwijl de noordkant door een dienstgebouw (stal) is afgesloten. Een aan de binnenzijde door een poortje afgesloten doorgang tusschen stal en woning voerde oorspronkelijk naar den daarachter gelegen tuin. Langs de beide voor woning bestemde vleugels gaat een galerij, binnenwerks 2,30 M. breed. Hierin was, vermoedelijk aan den doorrit, de toegang tot het huis. De met rondbogige tonwelven overdekte trap en de toegangen naar de vertrekken liggen aan deze galerij en aan de gang, die zich daarboven bevindt. De galerij langs den oostelijken vleugel is later doorgetrokken (met stucgewelven) dwars door den zuidelijken vleugel en verdeelt dezen in twee ruimten. Ga naar margenoot+ Uitwendig. Beide vleugels hebben met leien belegde zadeldaken, rustend op de ongeveer 10 M. hooge zijmuren, van welke de zuidelijke muur van den zuider- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vleugel aan de straat staat, terwijl de oostelijke wand van den oostervleugel, waarbij de latere aanbouw van het hospitaal aansluit, aan den tuin staat. Deze muren zijn opgetrokken van baksteen (formaat: 0,23 × 0,11 × 0,055 M.; 10 lagen: 0,62 M.), in kruisverband, op een zandsteenen plint, waarboven een ongeveer 0,80 M. hooge sokkel van hetzelfde materiaal, afgedekt door een geprofileerde lijst. Zij hebben thans moderne, rechthoekige vensters, doch de muur aan den tuin, voorzien van een zandsteenen waterlijst op de hoogte der verdieping en van kantblokken, waar hij bij den noordelijken gevelAfb. 154. Traptorentje van het huis van Assendelft te Breda.
aansluit, vertoont nog boven een der vensters twee segmentvormige ontlastingsboogjes, die erop wijzen, dat dit venster in vorm overeenkwam met dat van het huis Renesse (zie afb. 153). In den muur aan de straat is op den westelijken hoek, vóór den doorrit, een houten rondboogpoort geplaatst met op pilasters gedragen, driehoekig fronton, waarin het jaartal 1792. De gevels, die de vleugels aan den west- en den noordkant afsluiten, zijn gemoderniseerd. Aan de zijde der binnenplaats bevindt zich langs de zijmuren van beide vleugels een galerij met verdieping (afb. 149 en 150). Zij heeft een zandsteenen borstwering, waarop zuiltjes staan van dezelfde steen, verbonden door korfbogen, op welke de bovenmuren rusten, die tot 5,60 M. boven den beganen grond zijn opgetrokken van groot-formaat baksteen met een zandsteenen band afgedekt, en daarboven van kleiner steen. Dit kleiner steenformaat doet vermoeden, dat de verdieping - die is afgedekt met een lessenaardak, belegd met pannen - in haar tegenwoordige gedaante, van later dagteekening is. De bogen der galerij zijn thans alle gedicht met baksteenmuurtjes, waarin rechthoekige vensters en, in de zuidelijke travee van den oostelijken arm, een moderne toegang (zie afb. 151). In de zwikken, aan weerszijden der op één na noordelijkste travee van dezen arm, zijn ronde uitsparingen, vermoedelijk bestemd voor medaillons. De noordelijke travee is steeds dicht geweest. In plaats van eenen boog, vertoont zij (zie afb. 149 en 150) een met een strek gedekt, en door een segmentboog ontlast, rechthoekig venster, en daarboven een tweedeelig venster met geprofileerde zandsteenen omlijsting, gedekt door een korfboog met driepasvulling. Bij deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
travee is ook de muur der verdieping opgetrokken van groot-formaat baksteen. Een en ander is van buiten grootendeels aan het oog onttrokken door den tegen deze travee aangebouwden stal. Het zadeldak van den stal, wiens oorspronkelijke oostgevel van de galerij was gescheiden door een 1,40 M. breede gang, afgesloten met een korfboogpoortje (zie afb. 148 en 152), is nl. thans doorgetrokken tot den bovenmuur der galerij. De stal zelf schijnt wel tot den oorspronkelijken aanleg te behooren. Afb. 155. Vroegere voorgevels van het huis Catharinastraat 20 te Breda, naar eene teekening uit 1848.
Tegen de meest westelijke travee van den zuidelijken arm der galerij is een modern vertrek aangebouwd. Ga naar margenoot+ Inwendig. Onder het grootste deel van beide vleugels zijn kelders aanwezig (zie het plan op afb. 148), overkluisd met tongewelven. De beide armen der galerij zijn overdekt met riblooze kruisgewelven, gescheiden door korfbogige gordelbogen, die rusten op geprofileerde consoles. Overigens is het inwendig geheel gemoderniseerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het HUIS VAN RENESSE, Reigerstraat.Ga naar margenoot+
Geschiedenis. Hiervan bericht van goor (blz. 51), dat het zeer oud was en omstreeksGa naar margenoot+ 1500 in het bezit van Frederik van Renesse, heer van Many en Mal, drossaard van Breda. Hij noemt het ‘voormaals het grootste en aanzienlijkste gebouw der stad’, dat den ganschen grond besloeg van de westzijde van het ‘Hof van Holland’ tot nabij de herberg de ‘drie Morianen’. Later is het tot zes afzonderlijke woningen ingericht, thans verbouwd tot genoemd café, het gebouw van den Katholieken Kring, het café de Korenbeurs en woningen.Beschrijving. Het gebouw schijnt te hebben bestaan uit drie om een binnenplaatsGa naar margenoot+ gebouwde vleugels. De twee evenwijdige vleugels, met hunne gevelzijden naar de straat gewend, waren verbonden door een muur, waarin een toegangspoort. De nog herkenbare overblijfselen Afb. 156. Kelders van het huis Catharinastraat 20 te Breda.
van den ouden toestand (zie afb. 153) zijn: de toegangspoort met laat-gothisch geprofileerde zandsteenen omlijsting (Reigerstraat No. 18); een rechthoekig venster met zandsteenen kruiskozijn, de bovendorpel ontlast door twee segmentboogjes van baksteen met zandsteenen blokjes (in den zijgevel van den Katholieken Kring) en een gewelfde kelder onder het gebouw van den Katholieken Kring. Deze kelder is een rechthoekige ruimte. Korfbogen, gedragen op tegen de smalle wanden gestelde pilasters en op twee zuilen, verdeelen deze ruimte in twee helften, elk drie traveëen diep. Ieder dezer helften is overkluisd met een half-ellipsvormig tongewelf, doordrongen door steekkappen vanuit de scheibogen. Te oordeelen naar de vormen van poort en venster, schijnen deze overblijfselen te dagteekenen uit het eind der vijftiende of het eerste begin der zestiende eeuw.
3. Het HUIS VAN ASSENDELFT, thans het Liefdegesticht der Zusters Francanessen.Ga naar margenoot+ Nieuwstraat. Geschiedenis. Volgens Van Goor ‘een der oudste ridder-huizen van Breda’; inGa naar margenoot+ 1540 eigendom van Klaas van Assendelft, ridder, schout van Breda; in 1626 verkocht aan de Paters Minderbroeders, die het in 1631 tot klooster inrichtten, doch het in 1637, na de inname der stad door Frederik Hendrik, moesten verlaten. Het werd toen werkocht en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot drie afzonderlijke woningen verbouwd. Volgens van der aa, werd er in 1806 het liefdegesticht gevestigd, ten behoeve waarvan het gebouw in 1832 ‘aanmerkelijke verbeteringen’ onderging.Ga naar margenoot+ Beschrijving. Aan den ouden toestand van dit, onherkenbaar veranderd, huis herinnert uitwendig alleen een achtkant traptorentje (afb. 154), voor zoover het boven de bedaking uitrijst, van baksteen met zandsteenen hoekblokjes en gedekt door een vroeger met leien, thans met zink, bekleede spits. De houten trap in dit torentje, welks binnenwerksche middellijn 2,79 M. houdt, is modern. Inwendig Afb. 157. Gevelankers van verschillende huizen te Breda.
zijn in een der kamers de op geprofileerde sleutelstukken rustende balken eener oude zoldering bewaard. Een en ander vermoedelijk begin XVI.
Ga naar margenoot+ 4. Huis Catharinastraat 20. Het uiterlijk van dit huis, dat in aanleg overeenkomt met de huizen genoemd onder 1 en 3, is te kennen uit eene teekening van den toestand in 1848 in het Gemeentemuseum (afb. 155), die tamelijk wel overeenstemt met de afbeelding ervan in 1667 op de historieprent, door muller beschreven onder No. 2284. Diensvolgens had dit huis twee om een binnenplaats gebouwde vleugels en langs de straat een muur met een toegangspoort. In de tweede helft der negentiende eeuw is de binnenplaats volgebouwd en het andere deel van het huis geheel gewijzigd. In den ouden staat zijn alleen de kelders over, thans toegankelijk langs een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moderne trap. Deze kelders (afb. 156) bestaan uit drie met tonwelven overkluisde vertrekken en een keuken, ongewelfd, waarin nog de wangstukken van een laatgothischen schouw zijn bewaard, vermoedelijk dagteekenend uit het begin der zestiende eeuw. 5. Het huis Visscherstraat tusschen 29 en 31, opgetrokken van baksteen metGa naar margenoot+ bergsteenen kantblokjes, en op de verdieping voorzien van een paar rechthoekige vensters met zeventiende-eeuwsche Afb. 158. Gevel Haagdijk 78 te Breda.
kruiskozijnen, bevat inwendig nog eenige overblijfselen van gothischen aanleg (vermoedelijk XVI): eenige eenvoudige schoorsteenen en, op de bovenvoorkamer, een zoldering op moer- en kinderbalken, de eerste rustend op geprofileerde sleutelstukken, gedragen op karbeels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Renaissance.Ga naar margenoot+Van woonhuisgevels in den trant der Renaissance zijn te Breda insgelijks slechts weinige voorbeelden bewaard gebleven, op enkele uitzonderingen na, alle zeer geschonden. Het zijn meest trapgevels van eenvoudig type, welker eenige versiering bestaat uit geprofileerde waterlijstjes, evenals de dekplaten der treden, van zandsteen. Sommige hebben nog een op een gebeeldhouwd kraagsteentje gedragen vlakken of overhoeksgestelden toppilaster. Van een blijkbaar samenhangende groep zijn de vensters ontlast door eenen rond- of korfboog, waarvan de baksteenen deklijst, eenvoudig geprofileerd, op kleine gebeeldhouwde maskers wordt gedragen, terwijl de boogtrommel nogal vaak versierd is met een, van geslepen baksteentjes gemetselden, driepas, welks doorhangende punten eenen lelievorm vertoonen. Men zou hier aan invloed van Zuidhollandsche voorbeelden kunnen denken (Dordrecht). De gesmeedijzeren ankers (zie afb. 157) hebben gewoonlijk een tamelijk drukke krulversiering. Slechts enkele oudere ankers, met lelievorm (afb. 157, C.), zijn toevallig bewaard gebleven in een jongeren gevel: Torenstraat, hoek Brugstraat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Zuid-Hollandsch type.Ga naar margenoot+ 1. Haagdijk 78 (afb. 158). Trapgevel met moderne onderpui, opgetrokken van gele baksteen met ontlastingsbogen van roode, en in de boogtrommels vlechtingen van roode baksteen en witte bergsteen. In de verdieping twee, later verlengde, vensters gedekt met een geprofileerde, op manskopjes gedragen lijst. In den top, waarvan de treden met zandsteenenAfb. 159. Gevel van het huis Haagdijk 22 te Breda.
platen zijn afgedekt, één venster, in welks boogtrommel een driepas. Tusschen de bovenste treden een op een masker gedragen overhoeksche pilaster. Negen krulankers, waarvan de bovenste vier het jaartal 1613 vormen (afb. 157, H-L).Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Haagdijk 74. Dergelijke gevel, met rechthoekigen toppilaster. De boogtrommelGa naar margenoot+
Afb. 160. Gevel Boschstraat 168 te Breda.
van het bovenste venster is zonder driepas. Zeven krulankers (afb. 157, O-P). Begin XVII. 3. Haagdijk 22 (afb. 159). Dergelijke gevel.Ga naar margenoot+ Breeder en hooger. De pui en eerste verdieping gewijzigd. In het midden van de onderste waterlijst een masker. Daaronder een vierkante uitdieping, met geprofileerden kant, waarin vermoedelijk een gevelsteen is geplaatst geweest. Ter weerszijden daarvan een zandsteenen medaillon, mans- en vrouwekop, in bladerrand. Overhoeksche toppilaster, boogtrommel met driepas, zes eenvoudige krulankers (afb. 157, M-N). Deze gevel zou iets ouder kunnen zijn dan de beide vorige, midden of eind XVI. 4. BoschstraatGa naar margenoot+Afb. 161. Gevel Achterom 13 te Breda.
168 (afb. 160). Onsymmetrische trapgevel, aan den rechterkant verbreed met een dubbel-gezwenkte lijn. Geheel gepleisterd. De onderpui is vernieuwd. In de verdieping een venster, in welks rondbogigen, van een deklijst voorzienen boogtrommel, een driepas. XVII a. 5. Achterom 13 (afb. 161). Smalle woningGa naar margenoot+ met trapgevel, in de verdieping een venster als het vorige. XVII a. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eenvoudige gevels.6. Torenstraat hoek Brugstraat (afb. 162).Ga naar margenoot+ Breede trapgevel, op den top na gepleisterd. In den, door een zandsteenen waterlijst in twee afdeelingen gescheiden top, een paar oude vensters, waarvan een met houten kruiskozijn, luikjes voor de onderhelft en oude beglazing in de bovenhelft. Twaalf oude ankers, waarbij twee wellicht uit het midden der zestiende eeuw (afb. 157, C.), de andere, evenals de gevel, van omstreeks 1600 (afb. 157, B en D-G). 7. Kraanstraat 8. Pakhuisgevel. Langs den hals vlechtingen, tegen den topGa naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een op een gebeeldhouwd kopje gedragen pilaster. De vensters ontlast door segment- of korfbogen. Omstreeks 1600. Ga naar margenoot+ 8. Haagdijk 80 en 82. Eenvoudige trapgevels van omstreeks 1600. Die van No. 80 versierd met drie krulankers. Een achterbouw van dit huis, vertoont op zijde een op balken gedragen, voorspringende verdieping (afb. 163). Afb. 162. Gevel Torenstraat hoek Brugstraat te Breda.
Ga naar margenoot+ 9. Haagdijk 11. Gepleisterde trapgevel van tweemaal zeven treden en top. XVIIa. Vier ankers in lelievorm. Vensters en onderpui gewijzigd. Ga naar margenoot+ 10. Groote Markt 61. Gepleisterde trapgevel, versierd met zes kleine krulankers. Het bovenste venster heeft in zijn boogtrommel een zandsteenen, schelpvormige versiering. Overhoeksche toppilaster, gedragen op leeuwenkop. Dit huis zal worden afgebroken voor de ontmanteling van het kerkchoor. Ga naar margenoot+ 11. Havermarkt 21 (afb. 164). Hooge onsymmetrische trapgevel, onderverdeeld door vijf geprofileerde waterlijsten. De twee vensters der beide bovenste verdiepingen hebben de oude kozijnen bewaard, met luikjes voor de benedenhelft. De top is geflankeerd door zandsteenen voluten en bekroond met een driehoekig fronton, waarop een bol. In het fries onder het fronton staat: ANNO MVIcLXV. Boven de moderne tweedeelige deur, een met snijwerk versierd bovenlicht, laat-Lodewijk XVI. Dit huis heeft dienst gedaan als refugiehuis der nonnen van St.-Catharinadal, nadat dezen in 1679 zich voor goed te Oosterhout hadden gevestigd (vgl. blz. 134). Boven eene der deuren in den oostelijken zijgevel bevond zich tot omstreeks 1900 een bas-relief, voorstellende: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb 163. Zij- en achtergevels van het huis Haagdijk 80 te Breda.
de Verkondiging aan Maria (j.f. corstens, Gids voor Breda en omstreken, blz. 10). 12. Groote Markt 56. GemoderniseerdeGa naar margenoot+ gevel. De top heeft langs zijne twee treden zandsteenen zijstukken en is bekroond met een driehoekig fronton, waarop een bol. XVII c. 13. Zeer eenvoudige trapgevels uit de zeventiendeGa naar margenoot+ eeuw, sterk gemoderniseerd en veelal gepleisterd, alle met zandsteenen, meest geprofileerde dekplaten op de treden, vindt men: Boschstraat 162 en 123. In dezen laatsten gevel een anker met: [an]no 1640. Karrestraat 14. De achtergevel. In de treden, hoekblokjes. Eenvoudige ankers. Veemarkt 14 (afb. 165). Driepas in den boogtrommel, masker voor toppilaster. Krulankers (afb. 157, a). Afb. 164. Gevel Havermarkt 21 te Breda.
Keizerstraat 47. Groote Markt 59. Toppilaster op engelkopje. Reigerstraat 32. Waterstraat 7. 14. Eenvoudige zeventiende-eeuwscheGa naar margenoot+ arbeiderswoningen: Achterom 19 (afb. 166). Dakvenster met trapgeveltje. Afgebroken in 1908. Haagdijk 101-115. Oude kruiskozijnen en luikjes. 15. Een zeventiende-eeuwsch zolderluikGa naar margenoot+ met overdekte hijschbalk komt nog voor: Bleekstraat (afb. 167).
Het eenige voorbeeld van rijkerGa naar margenoot+ behandelden berg- en baksteenbouw, min of meer in den trant der Noordhollandsche architectuur uit het begin der zeventiende eeuw, levert het huis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Catharinastraat 9: HUIS WIJNGAERDE. Blijkens een gevelsteen met jaartal dagteekent althans de linkerhelft van dit huis van 1614. Ga naar margenoot+ Geschiedenis. De monumentale poort, gesteld Afb. 165. Top Veemarkt 14 te Breda.
voor een met een tongewelf overdekte doorgang, die de straat met het achtergelegen erf verbindt, deed roest van limburg (Het kasteel van Breda, blz. 168) vermoeden, dat het huis zou zijn gesticht als dépendance van het kasteel (om nl. een rechtstreekschen toegang te vormen tot de in het Valkenberg gelegen stallen van het kasteel) door Filips Willem, van wien bekend is, dat hij verschillende erven in de Catharinastraat heeft aangekocht. Het in de boogsteenen en elders voorkomend druiventrosmotief schijnt echter eer erop te wijzen, dat het huis, overeenkomstig zijnen naam, voor het geslacht van Wijngaerde is gebouwd. De in een cartouche voorkomende letters H, E en W, opgevat als Engeland en Holland te beteekenen, hebben aanleiding gegeven tot de meening, dat in dit huis de ratificatie van den vrede van Breda (1667) zou zijn geschied. Roest toonde echter aan, dat deze in het kasteel plaats had. Afb. 166. Afgebroken gevel Achterom 19 te Breda.
van Buerstede, een bloedverwant van Constantijn Huygens (den jongere), Afb. 167. Dakvenster in de Bleekstraat te Breda.
die hier, blijkens zijn dagboek, herhaaldelijk logeerde als hij met den Prins van Oranje te Breda was. Ga naar margenoot+ Beschrijving. De gevel bestaat uit twee gedeelten (zie afb. 168): eene oostelijke helft, met twee verdiepingen, ter breedte van twee, en een westelijke helft, met ééne verdieping, ter breedte van vier vensters. Beide helften zijn opgetrokken van helderroode baksteen met banden van zandsteen - doch, naar het schijnt, niet tegelijkertijd, want de verdiepinghoogten verschillen, het metselwerk ‘laagt’ niet, en de banden loopen niet door. De architectonische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behandeling is in beide deelen dezelfde: de vensters worden ontlast door gemetselde korfbogen met zandsteenen blokken, waarvan het middelste boven ieder venster met een druiventros is versierd. In de oostelijke helft van den gevel bevindt zich de toegang, gevormd door een rondboogpoort (afb. 169), waarboven een zandsteenen
Afb. 168. Voorgevel van het huis van Wijngaerde, Catharinastraat 9 te Breda.
relief: leeuwen die een wapenschild houden, thans zonder heraldische figuren, en gedekt door eenen helm met gestyleerde vlucht en klimmenden, aanzienden leeuw als helmteeken. Een zandsteenen cartouche in de eerste verdieping toont het jaartal 1614, een in de tweede een monogram, gevormd van de letters H, E en W. De gevel is in 1901 gerestaureerd (Bulletin v.d. Ned. Oudheidk. Bond, II, blz. 199). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het huis is inwendig geheel gemoderniseerd. Het bevat echter eenen schoorsteen van rood, geaderd marmer (afb. 170), waarvan de boezem is versierd met snijwerk, dat eenen spiegel en eene grisaille omlijst. Lodewijk XIV. Voorts een dergelijken schoorsteen, eenvoudiger. Ga naar margenoot+ Poortjes. 1. Aan de Oude Vest, tusschen de huizen 18 en 19A, staat een poortje, baksteen, met zandsteenen blokken in den korfboog. Boven een zandsteenen waterlijst, vertoont het een in zandsteen gehouwen wapen. Het schild, gedekt met een helm waarboven een Afb. 169. Détail van afb. 168.
naaktfiguurtje als helmteeken, heeft drie burchten, geplaatst 2 en 1. Onder het schild een schriftrol met de wapenspreuk: en attendant en het jaartal 1632. 2. Het huis Nieuwstraat 21 heeft een hardsteenen poortje (afb. 171) in Antwerpschen trant, omstreeks 1630. De in dit poortje aanwezige tweedeelige deur met gesneden bovenlichtversiering, vertoont het karakter van den stijl Lodewijk XVI. 3. Tegen den achtergevel van het huis Catharinastraat 18 staat een hardsteenen poortje (afb. 172), rondbogig, en gedekt door een fronton, in welker rondvenster een marmeren mansbuste is geplaatst. Het poortje is in Antwerpschen trant, van omstreeks 1630.
Ga naar margenoot+ Gevelsteenen. 1. Boven een poortje in de Korte Gampelstraat, toegang gevend tot de huizen 4-22, bevindt zich een gevelsteen (afb. 173), met blauw- en geelgekleurde figuren op roodbruinen grond en het opschrift: 16 W.S. 88. De versiering doelt blijkbaar op eene brouwerij. 2. Het huis Achterom 57, vertoont eenen gevelsteen met de voorstelling van een gekroond hart en het opschrift INT G[EKROONDE] HART. Ga naar margenoot+ Beeldje. In den gemoderniseerden gevel van het huis Nieuwstraat 13 is een natuursteenen nisje ingemetseld (afb. 174), waarboven een cartouche met: 1627. Om den rondboog van het nisje staat: S. ANNA ORA P.N. Op een, met een wapen versierde, console staat een sokkel met het voetstuk van een beeldje en daarop een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tweede voetstuk met een onbeholpen gehouwen vrouwenbeeldie (Ceres of Pomona?), blijkbaar daar neêrgezet toen het beeldje der H. Anna, dat in de nis behoorde, was stukgeslagen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Lodewijkstijlen.Afb. 170. Schoorsteen in het huis Catharinastraat 9 te Breda.
1. Veemarktstraat 23 (afb. 175).Ga naar margenoot+ Baksteengevel met hardsteenen plint. Gelijkvloers en 2 verdiepingen. Houten kroonlijst, waarboven op consoles gedragen goot. De gevel is vijf traveeën breed. De middelste travee, waarin de deur, is versierd met een gesneden houten omlijsting om de deur en het venster der eerste verdieping. In den bovendorpel der deur, snijwerk, waarin een schildje met het jaartal 1728. Daarboven, voor het venster der eerste verdieping, een gesmeed ijzeren hekje. De overige traveeën hebben elk boven elkander twee gerekt-langwerpige en een vierkant venster. Op het zadeldak drie schoorsteenen waarvan de middelste met een omgekeerd-kelkvormige afdekking. Lodewijk XIV. In de meest linksche travee is het benedenvenster door een deur vervangen. De rechtsche voorkamer had een eenvoudigen schoorsteen en stucplafond, Lodewijk XVI en geschilderd behangsel: bloem- en fruitstukken op witten grond, gemerkt: J.H. Fredriks 1803. In de linksche achterkamer zijn onder het behangsel achtiende-eeuwsche geschilderde nabootsingen van zeventiende-eeuwsche gobelins gevonden. Het huis is in 1909 ingericht tot Hoofdbureau van politie, boven tot museum, en heeft toen deze versieringen verloren (vóór de overdracht aan de Gemeente, verkocht). 2. Veemarkt 24 (afb. 176). Baksteengevel met hardsteenen plint. GelijkvloersGa naar margenoot+ en twee verdiepingen. Houten kroonlijst met op consoles gedragen goot. De gevel, welks onderpui ten deele is gewijzigd, is 3 traveeën breed. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de rechtsche travee de deur, die, met het daarboven gelegen venster, in een met snijwerk versierde houten omlijsting is gevat. Lodewijk XIV, omstreeks 1730. Ga naar margenoot+ 3. Catharinastraat 16 (afb. 177). Dergelijke gevel, gepleisterd. De gesneden houten omlijsting der middentravee is voortgezet om het bovenste venster. Voor het middenvenster een houten balustrade. Zadeldak met schilden, in plaats van zijgevels. Twee schoorsteenen. Lodewijk XIV, omstreeks 1730. De gang en het trappenhuis zijn versierd met Lodewijk-XIV-stucwerk (afb. 178 en 179), waarbij allegorische figuren, doelende op handel en nijverheid. De trap heeft een leuning met eenvoudige eikenAfb. 171. Poortje van het huis Nieuwstraat 21 te Breda.
Afb. 172. Poortje achter het huis Catharinastraat 18 te Breda.
balusters. In de rechtsche voorkamer een schoorsteen en een deurbetimmering, Lodewijk XIV (plaat XXVII). Ga naar margenoot+ 4. Tolbrugstraat 15. Deur met ornamentaal snijwerk. Lodewijk XIV. Ga naar margenoot+ 5. Nieuwe Huizen 22. Eenvoudige deur met omlijsting, Lodewijk XIV. Ga naar margenoot+ 6. Boschstraat 35 (afb. 180). Baksteengevel met hardsteenen plint. Gelijkvloers en twee verdiepingen. Het huis is zeven traveeën breed. Het heeft een houten kroonlijst met consoles, waarop de goot rust. Tusschen de consoles, festoenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boven de drie middelste traveeën een driehoekig fronton, in welks tympan een omkransd ovaal met het monogram J.C.T., en het
Afb. 173. Gevelsteen in de Korte Gampelstraat te Breda.
opschrift Olyton 1791. Zadeldak met schilden naar de zijgevels; twee schoorsteenen met omgekeerd kelkvormige, groen- en witgeschilderde, daakjes, waarop windvanen. In de middenste travee zijn de deuren en de twee vensters van een, met eenvoudig snijwerk versierde, houten omlijsting voorzien. De overige traveeën hebben telkens twee langwerpige en een vierkant venster, behalve de meest linksche, in welke het onderste venster een rondboogpoort vertoont. In de aanzetsteenen van den boog: anno 1791. De deuren zijn modern. Lodewijk XVI. 7. GinnekenstraatGa naar margenoot+ Afb. 174. Beeldje aan het huis Nieuwstraat 11 te Breda.
88 (afb. 181). Onsymmetrische baksteengevel met hardsteenen plint. Gelijkvloers en twee verdiepingen. Van de vier traveeën is de linksche, waarin een poort met baksteenen pilasters en houten kroonlijst, breeder dan de andere. In de linksche travee twee deuren in houten omlijsting. In elk der andere traveeën twee rechthoekige vensters en een langwerpig-vierkant boven elkander. Houten kroonlijst, met een goot, die gedragen wordt op consoles. In de vakken daartusschen festoenen. Zadeldak met schilden naar de zijgevels. Midden op het dak een schoorsteen met omgekeerd kelkvormige afdekking, waarop een windwijzer. Lodewijk XVI. 8. Haven 4. Dergelijke gevel als de vorige,Ga naar margenoot+ waarop windvanen in ankervorm. De bovenlichten van de deur (afb. 182) en de poort zijn met snijwerk versierd, in dat der poort een ovaal met anker. Lodewijk XVI. Het huis bevat een gestuct trappenhuis uit den bouwtijd, in welks zoldering een spiegel is aangebracht. De trap heeft een rijk gesneden balustrade. In de voorkamer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren tot 1906 geschilderde behangsels, landschappen, gemerkt J.H. Fredriks 1789. Een rijk gesneden dubbele deur (afb. 183), waarboven een grauwtje van Fredriks, is nog aanwezig, evenals een eenvoudige schoorsteen en stucplafond. Ga naar margenoot+ 9. Groote Markt 25. De benedenachterkamer van dit huis heeft een grootendeels goed-bewaarde, eenvoudige betimmering (zie afb. 184) en geschilderde behangsels, landschappen.Afb. 175. Gevel Veemarktstraat 23 te Breda, thans politiebureau en museum.
Lodewijk XVI. Ga naar margenoot+ 10. Veemarkt 4. Gevel in den trant der vorige, doch eenvoudiger. Vijf traveëen breed, in de middelste de deur, in eene, met eenig snijwerk versierde houten omlijsting. Zadeldak met schilden en twee schoorsteenen. Lodewijk XVI. Ga naar margenoot+ 11. Nieuwstraat 15. Houten omlijsting eener deur met bovenlicht (afb. 185). Lodewijk XVI. Ga naar margenoot+ 12. Catharinastraat 89. Dit huis heeft een oude deuromlijsting en deur bewaard, waarvan het halfrond bovenlicht met snijwerk (een lauwertak) is versierd. Lodewijk XVI.
HET KEIZERRIJK EN LATER. Ga naar margenoot+ 1. Nieuwstraat 25. Huis van vijf traveëen breed. In iedere travee boven elkander twee rechthoekige en een vierkant venster, in de middelste een rondbogige deur tusschen twee Korinthische zuilen, die een hoofdgestel dragen. XIX b. De deur is modern. Ga naar margenoot+ 2. Ginnikenstraat 2. Gepleisterde gevel, gelijkvloers, en twee verdiepingen hoog, vijf vensters breed. In de middelste travee zijn de deur en het rechthoekig venster daarboven in een eenvoudige omlijsting gevat; het ongeveer vierkante | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaat XXVII.Kamer in het huis Catharinastraat 16 te Breda.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
venster der tweede verdieping is van een eenvoudig ijzeren hekje voorzien. De andere traveeën hebben gelijkvloers en in de eerste verdieping een rechthoekig, in de tweede verdieping een ongeveer vierkant venster. De bovenlichten der rechthoekige vensters hebben een waaiervormige versiering. De gevel wordt afgesloten door een hoofdgestel met op modillons gedragen,
Afb. 176. Deur, Veemarkt 24 te Breda.
overstekende kroonlijst. XIX b. 3. De huizen Nieuwstraat 2, 7 en 13Ga naar margenoot+ bezitten eenvoudig-versierde deuren en vensters van omstreeks 1830. In denzelfden geest zijn de huizen: Nieuwe Huizen 2 en 57. 4. Veemarktstraat 17 en 19. Twee eenvoudigeGa naar margenoot+ gevels: gelijkvloers, verdieping en top met ingezwenkten omtrek, gedekt door een driehoekig fronton. Tusschen en op de zijden der toppen zijn suikervazen geplaatst. Van het huis No. 17 is de onderpui gemoderniseerd. XIX b. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Museum. Gildevoorwerpen.Het ‘stedelijk MUSEUM voor geschiedenisGa naar margenoot+ en oudheidkunde’, gevestigd boven het hoofdbureau van politie, Veemarktstraat 23, is in 1903 opgericht, en wordt in stand gehouden door eene vereeniging, welker bestuursleden worden benoemd door het Gemeentebestuur, op voordracht van de algemeene vergadering der leden. De voorwerpen, welke het museum bevat, zijn eigendom der Gemeente, die de lokalen beschikbaar stelt. Conservator is de Gemeente-architect, de heer E.P.J. de Wolf. Er bestaat een geschreven inventaris. Het museum bezit o.a. de volgende voorwerpen: Beeldhouwwerk. Christuskop, profiel naar rechts, bas-relief van gebakkenGa naar margenoot+ aarde, gepolychromeerd, hoog: 0,39 M. Begin XVI. In den grond gevonden op het voormalig kerkhof bij de Groote kerk. Laat-gothisch steenen kruis, afkomstig van de voormalige Markendaalsche Kruis. kerk (zie blz. 152 v.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Kalksteenen hoofdgestel; eenvoudig geprofileerde architraaf, het fries versierd, in het midden, met een afbeelding van Adam en Eva, elk vergezeld door een als faun voorgestelden duivel, en aan weerszijden daarvan met fraaie bladranken. De kroonlijst ontbreekt. Lang: 1,80 M., hoog: 0,32 M. Omstreeks 1550. Afkomstig van een afgebroken gevel aan de Oude Vest. Ga naar margenoot+ Verschillende gevelsteenen, XVII en XVIII. Ga naar margenoot+ Gedeelte van den boomAfb. 177. Gevel, Catharinastraat 16 te Breda.
met balustrade eener trap en twee langwerpige paneelen, alles versierd met fraai snijwerk. Lodewijk XIV. Afkomstig uit een huis in de Eindstraat (thans Gemeenteschool). Ga naar margenoot+ Twee met opengewerkt ornament en een wapen besneden opzetstukken van deuren (?), Lodewijk XV. Afkomstig uit de lokalen van het St.-Jorisgilde boven de voormalige vleeschhal (zie blz. 163). Ga naar margenoot+ Twee gesneden houten cartouches met wapens, afkomstig van de vierschaar in het Raadhuis (zie blz. 159). Schilderijen. Fragment der schilderij: het H. Sacrament van Nieuwervaart (zie blz. 143 v.). Ga naar margenoot+ Elf portretten op paneel, van ongeveer gelijke grootte (hoog: 0,465 M., breed: 0,34 M.) van Bredasche burgemeesters en kapiteins der schutterij, die in 1598-99 in bediening waren. Zij stellen voor: Jacobus Abrahams, Jacob Boghen, Jan Matthijssen Dyrven, Jochem Gillis, Hendrik van den Hagen, Christoffel van Campen, Jhr. Willem Martini (burgemeester van 1592-1596), Dionys Piggen, Job Wynants en twee onbekenden. Ga naar margenoot+ Schilderij op paneel, hoog: 0,40 M., breed 0,595 M., voorstellende een intocht van troepen (van Spinola?) in Breda, XVII b. Ga naar margenoot+ Meubelen en lederwerk. Muurkastje, op het deurtje versierd met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 178. Stucplafond in het trappenhuis Catharinastraat 16 te Breda.
Renaissance-snijwerk en op de zijden met een eenvoudigen intarsiarand. Hoog: 0,94, breed: 0,73, diep 0,30 M. XVI d. Afkomstig uit het Raadhuis. Rechthoekige eiken archiefkist,Ga naar margenoot+ z.g. ‘comptoirke’, van het Algemeen Armbestuur, versierd met een geschilderd stadswapen, opschriften en het jaartal 1614. Hoog: 0,505 M., breed: 0,56 M., diep: 0,40 M. Eenvoudige eiken tafel metGa naar margenoot+ twee laden, op vier balusterpooten, van onderen verbonden door regels. Hoog: 0,738 M.; het blad is lang: 1,845 M. en breed: 0,952 M. XVII A. Afkomstig van het Raadhuis te Prinsenhage. Twee stoelen met eenvoudig gesneden rugGa naar margenoot+Afb. 179. Stucpaneel in de gang van het huis Catharinastraat 16 te Breda.
en pooten. Lodewijk XIV. Twee stoelen en een armstoel met gebogen rug en pooten. Lodewijk XV. Op de zitting geborduurd: baronie van breda en het wapen der stad. Afkomstig van het Raadhuis. Kistje met gebogen deksel, overtrokken metGa naar margenoot+ leder, waarin gesneden laat-gothisch ornament en opschriften in gothische minuskels, waarvan leesbaar: deus. Eind XV. Volgens den inventaris vermoedelijk het foudraal eener kelk. Goud- en zilverwerk. Eenige gebruiksvoorwerpenGa naar margenoot+ van weinig belang. Eene verzameling munten en penningen. IJzer-, koper- en tinwerk. Twee gesmeedGa naar margenoot+ ijzeren kruisen, XV of XVI, afkomstig van de Waalsche kerk te Breda (zie blz. 126), en de Hervormde kerk te Dongen (zie blz. 212). Gesmeed ijzeren de urklopper, afkomstigGa naar margenoot+ van het klooster der Zwarte zusters (zie blz. 154). Een in brons gegoten klok, middellijn: 0,415 M.,Ga naar margenoot+ met het opschrift: PASCHASIUM MELLIAERT ME FUDIT BREDA 1695, in Romeinsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kapitalen, en versierd met het wapen van den schepen Gosuin van Bernaige. Ga naar margenoot+ Drie bronzen vijzels, waarvan twee met opschriften in Romeinsche kapitalen. DeAfb. 180. Gevel van het huis Boschstraat 35 te Breda.
eene, hoog: 0,143, middellijn 0,18 M., geeft te lezen: ian burgerhuys 1609, de andere, hoog 0,345, middellijn 0,454 M.: ciprianus crans iansz. amstelodami mefecit 1749. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee fraaie tinnen wijnkannen, hoog: 0,53 M. XV of XVI. AfkomstigGa naar margenoot+ van het Raadhuis. Ceramiek en glaswerk. Eenige haardsteenen van gebakken aarde.Ga naar margenoot+ XVI en XVII. Eenige onbeduidende, versierde glazen. Textiele kunst. Een zijden lapje, als gildeproefstuk geinventariseerd (indienGa naar margenoot+ het dit inderdaad is, van eenig belang als blijk van het bestaan van patroonweverij te Breda), dat op een grondAfb. 181. Ginnekenstraat 88 te Breda.
van rood satijn, in wit, blauw, bruin en zwart keper eene voorstelling te zien geeft (zeer onbeholpen geteekend) van de verkondiging aan de herders in weinige figuren, met opschriften. Ingeweven: p.l. 1768. Wapens. Een klein kanon,Ga naar margenoot+ gelijk aan de in het Raadhuis bewaarde (zie blz. 159). Eenige oude stoot-, slag-Ga naar margenoot+ en vuurwapens en uniformen. Historische voorwerpen.Ga naar margenoot+ Roer van het Bredaasch turfschip (afgebeeld bij roest, Het kasteel van Breda, blz. 118). In been gesneden boogschutters-armbedekking,Ga naar margenoot+ waarop gegraveerd eene voorstelling der marteling van den H. Sebastiaan en het jaartal 1603, omgeven door ornament. Volgens overlevering gebruikt door Prins Maurits. Eene verzameling lakenstempels.Ga naar margenoot+ Houten model van den toren der Groote kerk (zie blz. 67). Het bovenstukGa naar margenoot+ van dit model, indertijd door de Gemeente aan het Nederlandsch museum te Amsterdam in bruikleen gegeven, is, nadat het onderstuk op den zolder van het Raadhuis was teruggevonden, in 1904 weder te Breda teruggekomen. Eene verzameling kaarten, prenten, teekeningen en foto's, betrekkingGa naar margenoot+ hebbende op de geschiedenis en de topografie der stad, en eenige andere historieprenten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Zeden en gewoonten. Verschillende voorwerpen, als vanen, draagteekens, enz., afkomstig van, of herinnerende aan, de Bredasche gilden, o.a. ook een ruitvormig, eiken bord, cartouche, waarin wapens gesneden, van het St.-Sebastiaansgilde en afkomstig uit de Groote kerk. XVI. Ga naar margenoot+ Eenige voorwerpen, gebruikt bij de lijfstraffelijke rechtspleging, o.a. hand- en voetboeien (afkomstig uit Bergen op Zoom) en de ijzeren beugels en kettingen, waarmede een veroordeeldeAfb. 182. Deur, Haven 4 te Breda.
aan de kaak werd vastgesloten. Ga naar margenoot+ Beulszwaard van 1792. Ethnographica.
Ga naar margenoot+ GILDEVOORWERPEN. In het Nederlandsch museum te Amsterdam, Draagteeken St.-Jorisgilde. bevindt zich een verguld zilveren draagteeken van het St.-Joris- of Voetbooggilde te Breda (Catalogus van het goud- en zilverwerk, No. 27). Het heeft den vorm van een ovaal medaillon, hoog 0,072 M. Binnen een opstaande lijst, versierd met de wapentjes van Breda en Nassau-Vianden, is op een blank gepolijsten achtergrond, en ronde bosse, de figuur aangebracht van St. Joris, den draak vertredend. Eind XV. Het voorwerp werd aangekocht in 1897 op de veiling Heberle te Keulen, uit de nalatenschap van Consul Becker (Catalogus Nr. 184). Het was toen met twee kettinkjes bevestigd aan een gedeeltelijk vergulden, zilveren hanger, midden XVI, waaraan mede een kristallen cylindertje hing, dat een palmhouten miniatuursnijwerk met twaalf voorstellingen uit het lijden van Jezus omsloot. Hanger en draagteeken waren tezamen 0,21 M. lang. Het geheel is uitvoerig beschreven en afgebeeld in Taxandria, VIII, blz. 199 vv., het medaillon bij a. pit, Het goud- en zilverwerk in het Nederlandsch museum, Nr. 19, en plaat VI. Ga naar margenoot+ In parculier bezit te Breda, bevindt zich een schilderij afkomstig van het schoenmakersgild. Zij is op doek, hoog: 1,105, breed 1,42 M., en geeft de heiligen Crispinus en Crispinianus te zien, geplaatst aan weerszijden van een middenstuk, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestaande uit twee kaplaarzen en het wapen van Breda. De schilderij draagt het opschrift: de heer iohan francois de raet van kerckum overdeken van schoenmakr. en looyersgilde peeter potters en iohannes van dulmen dekens 1702. Afb. 183. Kamerdeur, Haven 4 te Breda.
|
|