Voorwoord van den schrijver.
De bewerker eener monumentenbeschrijving heeft een tweeledige roeping: het materiaal te verzamelen voor de kunstgeschiedenis van een land, èn de belangstelling voor de monumenten op te wekken in wijde kringen der bevolking, door kennis van deze gedenkteekenen der voorvaderlijke kunst binnen ieders bereik te brengen. Het is mij niet gelukt een boek te schrijven, dat aan beide deze doeleinden gelijkelijk recht laat wedervaren: de wetenschappelijke taak eischte een nauwgezette verantwoording der medegedeelde feiten en een volledigheid in de beschrijvingen, welke - naar ik vrees - bijzonder geschikt zullen blijken om den lezer, die in de behandelde stof nog slechts matig belang stelt en dus juist ervoor gewonnen moest worden, eer af te schrikken dan aan te trekken.
Met toestemming van mijne lastgeefster, de Rijkscommissie, wensch ik daarom van dit voorwoord in de eerste plaats gebruik te maken om te verklaren, dat ik van elk auteursrecht op den inhoud van dit boek volledig afstand doe ten behoeve van hen, die de hier verzamelde gegevens in smakelijker vorm tot een grooter publiek zouden willen brengen, dan ik mij mag vleien te bereiken.
Op de Nederlandsche scholen wordt over Nederlandsche monumenten zoo goed als niet gesproken. De reeks geschriften, waarvan dit boek het eerste is, stelt ter beschikking van leeraren en onderwijzers al wat zij noodig hebben om hunne leerlingen dat glorievolle deel van 's lands geschiedenis te verhalen, dat in de vaderlandsche monumenten geschreven staat. Mogen zij vooral een ruim gebruik maken van deze boeken, om een geslacht te helpen kweeken, dat de monumenten liefheeft, omdat het leerde ze te begrijpen.
Ik heb dit boek natuurlijk niet tot stand kunnen brengen zonder veler medewerking. De altijd welwillende, dikwijls Brabantsch-gastvrije, ontvangst, van beheerders en eigenaars der besproken monumenten door mij genoten, moge ik hier met erkentelijkheid gedenken. Ook mijnen dank betuigen aan het bestuur van het Provinciaal Genootschap voor kunsten en wetenschappen in Noordbrabant, te 's-Hertogenbosch, dat mij de raadpleging der rijke prentverzameling van het Genootschap vergemakkelijkte en ten behoeve van dit boek de reproductie toestond van eenige afbeeldingen van monumenten. Van de ambtenaren aan openbare verzamelingen, als 's-Rijks Prentenkabinet te Amsterdam en de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, ondervond ik steeds de meeste welwillendheid.
Bijzonder verplicht voel ik mij aan den Weleerwaarden heer G.C.A. Juten, kapelaan te Ginneken, die mij verschillende zijner aanteekeningen uit de archieven te Breda en te Mechelen afstond.
Ten zeerste heb ik voorts mijne erkentelijkheid te betuigen aan de leden der Rijkscommissie, de heeren Jos. Cuypers, Frederiks en Weve, die de revisie van het grootste deel der beschrijvingen in de aangenaamste samenwerking met mij bezorgden, en ten slotte wel het meest aan Jhr. Mr. Victor de Stuers, die zich de moeite getroostte alle proeven door te lezen van begin tot eind, en mij herhaaldelijk wijzigingen in den tekst voorsloeg, welke tot verduidelijking der beschrijvingen konden leiden, en dus even vele verbeteringen waren.
's-Gravenhage, 7 November 1911.
JAN KALF.